Yoghurtbaarden en kersebomen. Notities bij het werk in een kinderdagverblijf

Door Dietlinde Willockx, op Tue Mar 25 2025 08:59:00 GMT+0000

Dietlinde Willockx ruilde haar kantoorwerk in voor een job als kinderbegeleider. In essayistische dagboeknotities maakt ze voelbaar hoe het microleven in een kinderdagverblijf raakt aan brede maatschappelijke kwesties. Over peuters en regeringsleiders, planlast, jobwaardering, yoghurtbaarden en witte ruis.

O. zegt elk woord dat ze nog niet kent na, alsof ze het zelf wil proeven. ‘Je bent net een echo’, zeg ik tegen haar. ‘Echo’, zegt ze.

Wanneer ik vertel dat we in de opvang ook de slapende kinderen in het oog houden, bij wijze van wiegendoodpreventie, kreeg ik al van drie mannen deze reactie: ‘Daar moet nu toch een technologische oplossing voor zijn?’ In de ogen van deze mannen is er dan een controlekamer waar de hele crèche gemonitord wordt. Dat kost veel minder personeelstijd. Maar hoe lang moet een kind dat huilend wakker wordt dan wachten op een troostende volwassene? En wie zal zich de kamer in haasten om een kind mee te nemen voor het de anderen wekt? Dan zwijgen we nog over de grote investering die een monitoringsysteem is. Ik zie vooral werkgelegenheid voor techmannen die het systeem installeren en onderhouden, waarna vrouwen moeten bewaken of het wel werkt. Dat lijkt me een pak saaier dan slapende kinderen in het oog houden.

K. begint vlak voor het slapengaan te huilen. Ze gloeit. We leggen haar in bed en bellen haar mama. Die komt haar ophalen terwijl de andere kinderen nog slapen. Wanneer ik de kinderen, die allemaal weer wakker zijn, aan tafel uitnodig voor een drie-uurtje, komt E. naar me toe. ‘K slaapt nog’, zegt ze. Zorg voor anderen, jonge kinderen kennen het vaak beter dan volwassenen.

Zorg voor anderen, jonge kinderen kennen het vaak beter dan volwassenen.

Er zou een kindnorm moeten bestaan voor beroepen. De norm is: als je niet wilt dat je kind het beroep uitoefent, dan moet er wat gebeuren aan het beroep. Het gaat dan niet alleen over de jobinhoud maar ook over de jobzwaarte, de maatschappelijke waardering, de secundaire arbeidsvoorwaarden en natuurlijk de verloning.

Regelmatig onderneem ik microprojecten. Zo probeerde ik de kinderen ruimtelijke concepten bij te brengen. Altijd begin ik met omhoog en omlaag, open en toe omdat je die begrippen zo fijn kunt combineren met een paar simpele turnoefeningen. Heel verheven ziet het er wellicht niet uit, als ik op de mat met mijn benen omhoog lig en ze daarna laat vallen. In een van de groepen kom ik na een week terug. Een jongetje gaat snel liggen en beweegt zijn benen. ‘Omhoog, omlaag’, zegt hij trots.

Flexibel of niet flexibel: wat is het uitputtendst? De media brengen regelmatig alarmerende verhalen over flexibiliteit op het werk. Dat zou ons uitputten. Ik merk dat het tegenovergestelde ook waar is en mij alvast minstens zoveel stress bezorgt, bijvoorbeeld om op tijd te zijn. De prikklok is ongenadig. Daarover lees ik niets in de media.

In een van de leefgroepen noemt een lieve peuter mij consequent ‘oma’. Dat is slikken, zeker omdat mijn collega daar tien jaar ouder is dan ik en hij haar gewoon bij haar naam noemt. Ik bedenk dat ik wellicht de prijs betaal van mijn hardnekkige weigering om mijn grijze haren te camoufleren. ‘Schaamteloos grijs’, noemde iemand mij onlangs. Bovendien is mijn naam veel te moeilijk om uit te spreken. Wanneer ik weer eens in die leefgroep sta, spelen de peuters met ‘little people’. Glimmend van trots brengt de peuter mij een figuurtje en zegt ‘oma’. En jawel: het figuurtje, voorzien van een breiwerkje, het oma-attribuut bij uitstek, heeft ongeveer hetzelfde kapsel als ik en draagt een bril in krak dezelfde kleuren als de mijne. Het leukste van al is dat de oma in kwestie bruine haren heeft.

Als ik tijdens de kerstvakantie tien dagen zonder jonge kinderen doorbreng, zie ik soms, zomaar, midden in een bezigheid, een gezichtje van een kind haarscherp voor mij. Telkens zijn het andere kinderen. Altijd lachen ze. Dat is toch een mooi extralegaal voordeel.

Flexibel of niet flexibel: wat is het uitputtendst? De prikklok is ongenadig. Daarover lees ik niets in de media.

Niets volwassens is de kinderen vreemd. Ze klemmen een speelgoedtelefoon tussen kin en schouder of praten terwijl ze naar het scherm kijken. Ze lezen een boek op het potje. Toch lijkt het me weinig waarschijnlijk dat hun ouders thuis op de kasten of de tafels liggen, nochtans een favoriete bezigheid in de opvang.

’s Middags eten de peuters yoghurt. Wanneer we afruimen, zie ik aan tafel tien witte baarden.

Dokters hebben dagelijks mensenlevens in hun handen. Een zware verantwoordelijkheid. Daar mag financieel wel iets tegenover staan. Kinderbegeleiders hebben ook mensenlevens in hun handen, meestal zeven tegelijk. Maar daar hoeft kennelijk financieel niet zoveel tegenover te staan. Dokters hebben natuurlijk lang gestudeerd, kinderbegeleiders niet. Maar studies kosten vooral veel geld voor de maatschappij, veel minder voor de student, zeker in België, waar kosten voor inschrijving en huisvesting een pak lager liggen dan in de ons omringende landen. En zeggen velen niet dat hun studentenjaren de mooiste van hun leven waren? Kinderbegeleiders die het doorsnee traject volgden, hebben die studententijd nooit gehad. Terwijl artsen in spe studeren, zijn kinderbegeleiders aan het werk en dus ‘productief’, als we de termen van onze huidige regering willen gebruiken. Is het ene beter dan het andere? Wellicht niet maar op dit moment vinden we blijkbaar van wel, want ik hoor weinigen het loonverschil aankaarten.

Vanuit het niets zingt een peuter met zijn licht schorre stem ‘we will rock you’. Het is echt zijn nummer. Telkens als ik in de groep sta, zingt hij het. Na een tijd zingen ook andere peuters het lied, plots, tijdens hun spel. Ik heb het altijd een verschrikkelijk nummer gevonden, maar door hun fragiele kinderstemmetjes klinkt het prachtig.

Tijdens mijn observaties van kinderen herken ik af en toe eenzelfde ‘kindtype’: de collectioneur. De collectioneur legt een zo groot mogelijke verzameling van speelgoed aan. Daartoe zoekt hij een object waarin dat speelgoed past: een plastic bord of kom uit de speelkeuken, een mandje waarin tijdens de middagdutjes de kleren van de kinderen zitten, de trui die wordt opgerekt tot draagtas. Wanneer anderen in de buurt komen, wordt de collectioneur boos, wat hij met veel lawaai te kennen geeft. Wanneer ik discussies hoor over de regeringsvorming, herken ik dat gedrag. Wie veel heeft kunnen vergaren, wil dat niet meer loslaten.

Sommige kinderen zitten te snikken aan tafel, tussen de happen door, of werpen zich van ellende op de grond zonder zichtbare reden. Tegen het einde van de week wil ik gewoon hetzelfde.

Zoals op scholen de vakantie altijd net op tijd komt, of net te laat, slaat tijdens de laatste week voor Kerstmis ook in de opvang de vermoeidheid toe. De dagen zijn donker en kil, geen straaltje zon is er te zien. Veel sneller dan anders wordt er gehuild. Sommige kinderen zitten te snikken aan tafel, tussen de happen door, of werpen zich van ellende op de grond zonder zichtbare reden. Tegen het einde van die week wil ik gewoon hetzelfde: een potje huilen terwijl ik slabben aantrek (mijn rug doet zo’n pijn), gewoon gaan liggen als de kinderen niet tot spel komen ondanks mijn pogingen iets in gang te zetten, knikkebollen op de mat terwijl ik een boek voorlees.

Witte ruis, ik kende het niet. Eerst dacht ik dat de ventilatie in een van de slaapkamers stuk was, maar toen bleek het geluid uit een teddybeer te komen. Intussen weet ik dat er een heel gamma aan leveranciers van witte ruis bestaat, gaande van babyfoonachtige toestelletjes tot knuffels die ook voor lichtprojecties zorgen. Baby’s zouden er beter door slapen. Dat heb ik nog niet bevestigd gezien maar misschien wil ik dat ook niet, want persoonlijk vind ik dat geruis een pak storender dan het onregelmatige geluid van spelende kinderen. Van dat tweede weet je dat het eindig en veranderlijk is, het eerst klinkt alsof het nooit meer verdwijnt.

Bijna kerst. In de leefgroep flikkeren kerstlichtjes, op de ramen prijken papieren kerstboompjes. ‘Kersebomen’, zegt Z.

Het gaat sneeuwen de komende nacht, en ik heb ’s anderendaags de vroege shift. Fietsen blijft de beste optie om de elf kilometer naar de opvang te overbruggen. De trein moet ik combineren met een plooifiets en als je zelden autorijdt, is het geen goed idee om dat wel te doen in dergelijke weersomstandigheden. Ik zal vertrekken om 6:10 uur. Op mijn telefoon zie ik een heleboel WhatsAppberichten. De collega’s van de hogeschool, waar ik een jaar loopbaanonderbreking nam, zijn aan het afspreken om de vergadering die ’s anderendaags op de campus is gepland online te organiseren. Ze willen met dit weer niet riskeren om lang onderweg te zijn.

‘Een, twee, drie, vijf!’ Hardnekkig slaat M. de vier over. Hij kan ook in het Frans tellen, zonder ‘quatre’ natuurlijk.

Wat voelden mijn handen fijn na acht dagen vakantie: zacht, zonder irritaties. Amper vier dagen later heb ik alweer kloven, te wijten aan de vele ontsmettingsmiddelen, vochtige doekjes en het sop: om een kind te wassen, om de afwas te doen, om de tafels en stoelen schoon te maken.

Wanneer B. voor de tiende keer een poppetje uit de handen van een ander kind trekt, geef ik het op. Alle vorige keren probeerde ik hem te wijzen op het verdriet van het andere kind, op de vele beschikbare poppetjes, op het overige, prachtige, speelgoed of op een interessante gebeurtenis buiten (de vuilniskar, een trein …). Nu, murw, vraag ik het andere kind of het niet met iets anders wil spelen. ’s Avonds lees ik in een van de talloze analyses over de nieuwe Amerikaanse president dat hij nooit geleerd heeft aan anderen te denken. Prompt voel ik me schuldig. Ik had moeten volhouden. Aan de andere kant: de kans is groot dat de rijk geboren Trump nooit een groepsopvang van dichtbij heeft gezien.

Mijn huisdokter bevestigt: Voor sommige jobs heb je minder lang ziekteverlof nodig dan voor andere.

Ik ben ziek. De vierde keer al sinds september. In mijn vorige job was ik nooit langer dan een dag ziek. Mijn bureauwerk kon ik ook met minder inzet doen en altijd had ik een lijstje met saaie klussen voor dagen dat ik niet helemaal fit was. Met de jonge kinderen werk ik niet graag half. Stel dat ik er eentje laat vallen? Mijn huisdokter bevestigt: Voor sommige jobs heb je minder lang ziekteverlof nodig dan voor andere.

Downshifting komt vaker voor, lees ik in Nederlandse kranten. Ze geven het voorbeeld van academici die als fietskoerier gaan werken. Op mijn huidige werkplek zie ik, naast mezelf, nog een paar zogenoemde downshifters, maar niet zoals de kranten bedoelen. Veeleer gaat het om bachelors met een pedagogisch of sociaal diploma die liever rechtstreeks met jonge kinderen werken dan een coördinerende of coachende functie uit te oefenen. Ze blijven dus in hun vakgebied en zijn niet academisch geschoold. Zou dat dan ook eigen zijn aan de zorg, dat er grenzen zijn aan downshifting?

Tijdens de middagpauze praten mijn collega’s over tandartsbezoeken, alleen of met hun kinderen. Geen horrorverhalen over een verdoving die niet werkt of vragen over wie betrouwbare tandartsen zijn, zoals ik het gewoon ben. Het onderwerp is de planlast. Om zelf naar de tandarts te gaan, nemen mijn collega’s een halve dag verlof. Om met hun kinderen te gaan ook. Soms zorgt dat voor een vicieuze cirkel. Bij de tandarts moet je een afspraak zien vast te krijgen. Dat is al niet simpel. Daarna moet je verlof zien te krijgen. Dat is in sommige periodes evenmin simpel. Soms moet je dan opnieuw beginnen: nieuwe afspraak, nieuwe verlofaanvraag. En dan maar hopen dat je op de dag van de afspraak niet ziek bent. Dat overkwam A. Erna kon ze het hele proces nogmaals in gang zetten. Veel mensen die ik ken, hebben jobs waarin ze met hun werkuren kunnen schuiven om een tandartsafspraak te plannen.

Baby’s kunnen op wel duizend manieren huilen. Sommige manieren kan ik niet anders verstaan dan als: ‘Ik wil hier niet zijn. Haal mij hier weg.’