Woestijntijd. Naar een politiek van de afzondering?
Door Pepita Hesselberth, Joost de Bloois, op Fri Jan 26 2024 23:00:00 GMT+0000Pleidooi voor een politieke logica voorbij de machinerie van de moderniteit. 'Afzondering is geen antipolitiek, maar eerder de weigering of opschorting van een politieke logica die stelt dat politiek een zero-sum game is, een eeuwige strijd met winnaars en verliezers.'
In A Wild Christianity (2023) beschrijft de Britse schrijver Paul Kingsnorth hoe hij de avond voor zijn vijftigste verjaardag doorbrengt in een grot aan de Ierse westkust. Het stormt hevig, Kingsnorth raakt doorweekt; de meegebrachte kaarsen doven door de regen die in stromen de grot binnendringt. In het aardedonker vraagt Kingsnorth zich af: ‘Hoe kwam ik hier terecht?’ Wat bezielde een schrijver en voormalig ecologisch activist om in de voetsporen te treden van de heilige Colman Mac Duagh, een van de Ierse green martyrs, de ‘wilde heiligen’ die, in navolging van de vroegchristelijke woestijnvaders, kozen voor het kluizenaarsbestaan in het zompige en beboste Ierse landschap?
In het autobiografische Savage Gods (2019) geeft Kingsnorth een inkijk in zijn levenswandel: van een jongen uit het Engelse suburbia wordt hij een eco-activist – met bijbehorende parafernalia: Palestinasjaal, veganistische leren jas –, die snelwegen blokkeert en zich in de media veelvuldig uitlaat over thema’s als globalisering en uitsterving. Gaandeweg wordt hij echter steeds kritischer over de ecologische beweging. Volgens Kingsnorth blijft die beweging – willens en wetens – blind voor de kern van het ecologische probleem: zolang we niet bereid zijn om de moderniteit af te zweren, met haar geloof in technologie (die de klimaatcatastrofe moet afwenden), vooruitgang en het autonome individu, blijven we in cirkels tollen.
Die kritiek leidt tot het collectieve Dark Mountain Project, waarin het redden van de planeet plaatsmaakt voor de verbeelding. In poëzie, verhalen en essays schetst hij wat na ‘de beschaving’ komt: uncivilization. Kingsnorths solowerk van de afgelopen vijftien jaar is een voortzetting en radicalisering van dat project: hij publiceerde een romancyclus over premodern Engeland, en vooral een stroom aan essays, podcasts en online interviews waarin hij de moderniteit fileert als een systeem dat hij 'The Machine' noemt. Zijn redenering: de machine reduceert onze leefomgeving en onszelf tot grondstof voor het onttrekken van economische ‘waarde’, een vervreemding die uiteindelijk zowel de aarde als onszelf als een lege huls achterlaat. Die leegte is niet alleen materieel, maar (vooral) ook filosofisch, spiritueel en esthetisch van aard. In zijn denken keert Kingsnorth zich steeds verder af van de moderniteit. Hij verhuist met zijn gezin naar een zelfvoorzienende homestead in Ierland, bekeert zich tot het orthodoxe christendom, en komt zo dus in die grot terecht.
‘De grot wacht’, schrijft Kingsnorth in een tijd waarin we de grenzen van de moderniteit bereikt lijken te hebben.
‘Wordt het weer woestijntijd?’ Kingsnorth denkt van wel: hij zondert zich af in de ‘groene woestijn’ van de green martyrs om te ontsnappen aan ‘de blik van het beschaafde centrum’ vanuit het besef dat ‘de Aarde en de wereld niet één en hetzelfde ding zijn’. Het is in afzondering – al is het maar gedurende een regenachtige nacht – dat de greep van The Machine losser wordt en alternatieven op zijn minst voorstelbaar worden. ‘De grot wacht’, schrijft Kingsnorth in een tijd waarin we de grenzen van de moderniteit bereikt lijken te hebben: de dreigende klimaatcatastrofe keert onze welvaart en ons vernuft drastisch tégen ons, de technologie staat niet langer ten dienste van de mens maar volgt haar eigen weg in de vorm van artificial intelligence of als instrument van totalitaire politieke surveillance. Sociale media grijpen diep op persoonlijkheidsvorming en sociale verbanden in, en in de subjectieve leegte die ontstaat laten we onze eigenwaarde samenvallen met economische waarde. In het verlengde daarvan hebben we onszelf, ons lichaam, leren zien als een instrument dat eindeloos verbeterd en aangepast moet worden.
Volgens Kingsnorth betekent ‘woestijntijd’ niet dat we allemáál plots kluizenaar moeten worden – zelfs hij verliet zijn grot om thuis, opgedroogd en wel, zijn verjaardag te vieren – noch dat we ons tot het ‘wilde christendom’ dienen te bekeren. Wel onderstreept hij de noodzaak om, hoe langzaam en bescheiden ook, kleine gebaren van afzondering te maken om ons stilaan af te keren van de helse machine van de moderniteit. Daarvoor hoeven we niet per se, zoals de green martyrs, zelfvoorzienend van eikels en honing te leven. Maar we hoeven onze tijd ook niet volledig als heremieten achter een beeldscherm door te brengen, ons niet altijd beschikbaar te stellen aan de economische machine, en onze identiteit niet te laten vangen in mediatechnologieën. Dit zijn volgens Kingsnorth de kleine gebaren die samen de ‘wandeling naar de grot’ en de tocht door de woestijn uitmaken.
In het niemandsland tussen links en rechts tekent zich een politiek van de afzondering af.
Kingsnorths traject van links activist naar orthodox (en antimodern) christen is opmerkelijk, maar niet uitzonderlijk. In de politiek, de geëngageerde kunst en politieke filosofie groeit een niemandsland tussen traditioneel links en rechts, zeker als die uitersten verknoopt zijn met ecologische vraagstukken rond moderniteits- en technologiekritiek. Een van de belangrijkste denkers die opdoemt in dit niemandsland is de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben, die enerzijds put uit de radicaal-linkse, anarchistische traditie, zoals uit Guy Debords kritiek op de spektakelmaatschappij, en anderzijds sterk beïnvloed is door Martin Heideggers Seinsvergessenheit (de rouw om het verlies van het authentieke, al dan niet gemeenschappelijke, zijn) en diens kritiek op technologie en moderniteit (drie steunpilaren van het rechts-conservatieve denken). Tijdens de COVID-19-pandemie fulmineerde Agamben tegen de maatregelen tegen het coronavirus, die hij afwijst als een hedendaagse vorm van totalitaire (bio- of thanato)politiek: machthebbers hebben een duivelspact gesloten met medische en biotechnologie en met Silicon Valleys Big Tech. Het resultaat is volgens Agamben niets minder dan het einde van een wereld. Na de pandemie zijn we beland in het eindspel van de moderniteit, redeneert hij, waarin we – verblind door het blauwe licht van computer- en smartphoneschermen – ronddolen tussen de ruïnes van wat ooit cultuur, taal, identiteit, directe ervaring en authentieke gemeenschap was. De hypermoderniteit heeft de mens simpelweg uitgewist: ‘Dat wat zijn plek heeft ingenomen beschikt niet langer over een wereld; er rest slechts het naakte leven, stom en zonder geschiedenis, overgeleverd aan de genadeloosheid van de kille berekening van macht en wetenschap’ (2022). Ook Agamben grijpt regelmatig naar de metafoor van de woestijn, van de afzondering weg uit de ravages van de moderniteit. We moeten ‘achteruit lopen naar het heden’, schrijft Agamben, met Walter Benjamin als gids. Hij speelt hier met het beeld van Benjamins ‘engel van de geschiedenis,’ die vanuit het verleden ruggelings de toekomst in wordt geblazen. In de barre tocht door de woestenij van de voorbije cultuur zoeken we naar iets wat ons uit het naakte leven – een leven dat versmald is tot puur biologisch overleven – kan tillen. Wellicht is dat geen engel of een teken van God in een eenzame grot, maar misschien wel rondzwervende flarden poëzie, filosofie, kunst, of een monasterion: een nieuw samenleven, in de kleinst mogelijke gemeenschap.
In dit niemandsland tussen links en rechts – tussen kapitalisme- en technologiekritiek enerzijds en traditionalisme en gemeenschapsdenken anderzijds – tekent zich een eigenzinnige politiek van de afzondering af; een politiek van kleine en grote gestes die ingegeven wordt door het verlangen om de machinerie van de moderniteit te vertragen, te doen stilstaan, achter ons te laten. Die gestes zijn zeker niet voorbehouden aan denkers als Agamben of Kingsnorth. Ogenschijnlijk alledaagse – en op het eerste gezicht apolitieke – voorbeelden van afwijzing van de economische, technologische en sociaal-culturele status quo zijn evengoed onderdeel van een politiek van de afzondering: quiet quitters die louter het hoogstnoodzakelijke werk uitvoeren; jongeren die hun smartphone inruilen voor de Nokia van hun ouders en op digital detox gaan; academici die uit de universitaire ratrace stappen; hoogopgeleiden die hun theorieën inruilen voor het ambacht. Wat deze groepen verbindt is een behoefte aan een duurzaam en vertraagd bestaan, zowel in ecologische als psychologische zin. De politieke dimensie schuilt hier in het verlangen – en de gebaren (van afwijzing en opschorting) die hieruit voortkomen – om een ander samenleven vorm te geven, buiten de almacht van markt, technologie en het individu. Ondanks het schijnbaar onbeduidende karakter van die gestes – wie droomt er niet van om zijn werk stilletjes achter zich te laten of minder te doomscrollen? – zijn ze wel degelijk meer dan een symptoom van politieke onmacht of nihilisme, in zoverre zij een breuk vormen met de dominante politiek die maar blijft putten uit de erfenis en grote thema’s van de moderniteit (van progressief links, dat nog altijd het individu wil bevrijden, tot populistisch rechts, dat een eeuwigdurende status quo belooft waarin we schijnbaar probleemloos de aarde blijven belasten).
Vaak uit de politiek van de afzondering zich in gebaren die de alledaagse gang van zaken (tijdelijk) opschorten, in de weigering om louter human resource te zijn, of in de retraite.
De politiek van de afzondering kán spectaculaire vormen van (al dan niet reële) sabotage omvatten: van snelwegblokkades en bezettingen van bestuursgebouwen tot manifesten als How to Blow Up a Pipeline (2021) van Andreas Malm en L’Insurrection qui vient (2007) van Comité Invisible, waarin sabotage de opmaat vormt voor het creëren van communes waar mensen ‘elkaar ontmoeten, elkaar vinden, elkaar aanvoelen’. Veel vaker nog uit de politiek van de afzondering zich in gebaren die de alledaagse gang van zaken (tijdelijk) opschorten, in de subtiele weigering van opgelegde sociale identiteiten (de weigering om louter human resource te zijn) of in de retraite – niet voor niets noemt literatuurwetenschapper Marielle Macé ‘de hut’ [cabane] dé politieke locus van onze tijd: een plek waar we kunnen ontsnappen aan de beschadigde wereld die de onze is, waar even de stilte heerst die nodig is om te kunnen nadenken over een nieuw begin (en die wellicht een genealogie kent in de hutten van Thoreau, Heidegger of zelfs de Unabomber). Zo’n hut is geen vervanging voor het huis – het is eerder een tijdelijk tehuis – of de gemeenschap en kan, zoals alles, gemakkelijk vercommercialiseerd worden (als ‘mindfulness retreat’ of ‘bezinningsvakantie’). Het gaat Macé erom schuilplaatsen te zoeken in (of tegen) een wereld waarin alles altijd al geïnstrumentaliseerd is, om van daaruit duurzame alternatieven van samenleven vorm te geven (die niet beperkt kunnen blijven tot de hut).
De politiek van de afzondering is niet per se polemisch; afzondering is geen daad van agressie of confrontatie (vriend tegen vijand). Roland Barthes stelt dat het verlangen naar afzondering vaak voortkomt uit een zekere ‘vermoeienis’ (lassitude), een heel andere (politieke) emotie dan boosheid of ressentiment, die uitnodigen tot direct handelen of wraak. Tegelijkertijd is afzondering allesbehalve apathisch. Ze behelst een op het eerste gezicht paradoxale politiek van het niet-engageren, niet-meedoen, waarbij het politieke vooral schuilt in het streven naar een (andere) manier van zijn en samenleven, een zoektocht naar gemeenschappelijke levensvormen. Afzondering is geen antipolitiek, maar eerder de weigering – en al dan niet tijdelijke opschorting – van een politieke logica die stelt dat politiek een zero-sum game is, een eeuwige strijd met winnaars en verliezers, tussen economisch rendabelen en verwaarloosbaren, tussen etnische of culturele identiteiten. De politiek van de afzondering gaat om het scheppen van tijd en ruimte om te experimenteren met nieuwe vormen van politiek denken en samenleven.
We zien de politiek van de afzondering ook vorm krijgen in de snelgroeiende para-academische sfeer, zoals podcasts, online seminaries, YouTube-video’s.
Deze politiek heeft wel degelijk een genealogie in het politieke denken, maar wel een die nog niet geschreven is omdat zij bij elkaar gesprokkeld moet worden doorheen het hele politieke spectrum, en bestaat uit onverwachte verwantschappen (eerder dan dat er sprake is van een doorlopende lijn). Ze reikt van Pier Paolo Pasolini’s pessimistische analyses van de ‘antropologische mutatie’ veroorzaakt door de naoorlogse consumptiemaatschappij en zijn verlangen naar het authentieke volkse leven met zijn dialecten, gemeenschappen en sensualiteit tot Guy Debords (letterlijke) afzondering uit de metropolis en de sociale strijd die zich er afspeelt (in de antimoderne levenswijzen van Zuid-Europa en de aandacht voor de Europese culturele traditie als enig overgebleven verzet tegen de spektakelmaatschappij); en van Jacques Ellul en Ivan Illich’ ‘katholiek-anarchistische’ kritiek op ‘het technisch systeem’ – de technocratische logica die zich tot in de haarvaten van menselijke verhoudingen heeft genesteld – en zijn oproep tot ‘convivialiteit’ tot Lewis Mumfords Myth of the Machine (1967/1970). Die genealogie zet zich vandaag de dag voort in het werk van theoretici als Byung-Chul Han en diens analyse van de ‘vermoeide samenleving’ en Hartmut Rosa’s oproep tot Unverfügbarkeit: de wereld en onszelf minder ‘beschikbaar’ maken als instrument voor het creëren van almaar meer economische waarde. Maar ze omvat ook de radicale ecologische kritiek die de noodzaak van een exodus uit de moderniteit onderstreept en het belang van het vinden van een plek om (letterlijk en figuurlijk) te aarden (als tegenwicht tegen fantasieën als die van Elon Musk om de aarde te verlaten voor koloniën elders in ons sterrenstelsel). Ook zien we die politiek van de afzondering vorm krijgen in de snelgroeiende para-academische sfeer: essays op Substack, X-draadjes, podcasts, online seminaries, YouTube-video’s, vaak gemaakt door gedesillusioneerde academische spijtoptanten – een politiek denken waarin traditionele tegenstellingen (links/rechts, progressief/reactionair, populair/elitair) door elkaar lopen buiten de universitaire kaders en betaalmuren. De podcasters als de ‘wilde heiligen’ van een nieuw politiek denken dat wil ontsnappen aan de technocratische machine die valse identiteiten en tegenstelling uitspuugt.
Het wordt stilaan weer woestijntijd.