Welke cultuur voor Vlaanderen? Verslag van een politiek debat in Antwerpen
Door Erwin Jans, op Fri Jun 07 2024 06:01:00 GMT+0000De autonomie van de kunstenaar staat boven alles. Die stelling weerklonk als een mantra in de Antwerpse Bourla tijdens het verkiezingsdebat over cultuur georganiseerd door Toneelhuis en ARIA op 29 mei. Evengoed kwamen begrippen als identiteit en gemeenschap naar voren. Dramaturg Erwin Jans brengt verslag uit.
Cultuur en cultuursubsidies zijn een belangrijk onderwerp geworden in de aanloop naar de Vlaamse verkiezingen op 9 juni. Dat is voor een deel het directe gevolg van een aantal scherpe uitspraken van Vlaams Belang die de voorbije weken in de culturele sector voor heel wat onrust zorgden. Zo hield de partij een pleidooi voor de amateurkunsten en tegen de zogenaamde elitaire kunst en voor het lokale tegenover het internationale. De partij meent dat de openbare omroep zich vooral moet focussen op duiding en informatie, op klassieke en Nederlandstalige muziek, en dat entertainmentprogramma’s als Thuis of FC De Kampioenen er geen plaats hebben. Vlaams Belang wil ook de subsidies voor organisaties van etnisch-culturele minderheden en de lgbtq+-gemeenschap beperken.
Ook de recente conflicten met het Antwerpse stadsbestuur droegen bij tot het scherpe debat: het schrappen van de culturele projectsubsidies, de censuur die stadsdichter Ruth Lasters opgelegd kreeg, de beslissing van Antwerps schepen voor Cultuur Nabilla Ait Daoud (N-VA) om de portretten van mensen met een diverse achtergrond, gemaakt door de Belgisch-Marokkaanse fotograaf Mous Lamrabat, weer uit de recent gerenoveerde trappenhal van de Arenbergschouwburg te verwijderen enz. Tegelijk zegt die focus op cultuur en haar symbolische representatie wellicht ook iets over de verwarring die zich van de samenleving meester heeft gemaakt en de daarmee samenhangende nood aan zingeving, richting en duiding. Woeden de ‘culture wars’ ook in Vlaanderen?
Toneelhuis en ARIA (Antwerp Research Institute for the Arts) organiseerden op 29 mei een verkiezingsdebat over cultuur met Meyrem Almaci (Groen), Joachim Pohlmann (N-VA), Filip Brusselmans (Vlaams Belang), Tatjana Scheck (Vooruit), Jos D’Haese (PVDA), Willem-Frederik Schiltz (Open VLD) en Annelies Thoelen (CD&V). Politicoloog Dave Sinardet modereerde het debat. De avond opende met een uitgebreid statement van cultuursocioloog Pascal Gielen, waarin hij opriep tot een sereen gesprek dat niet gestuurd wordt door de verkiezingskoorts maar dat de participanten de kans geeft hun (persoonlijke en ‘partijdige’) inzichten over en verwachtingen ten aanzien van cultuur en cultuurbeleid met elkaar te delen.
Onderbouw van de samenleving
Gielen hanteerde een breed antropologisch cultuurbegrip. Hij vertrok van de stelling dat we cultuur als de onderbouw van de samenleving moeten beschouwen: ‘Cultuur is het fundament waarop we staan. Ze schept de horizon waar we naartoe wandelen en ze geeft ons de energie en de goesting om naar die immer verschuivende horizon te springen en te zingen.’ Cultuur bepaalt met andere woorden hoe we met elkaar omgaan, hoe we communiceren, wat we belangrijk vinden en wat niet, wat onze doelen en onze waarden zijn. Cultuur bepaalt uiteindelijk wat we met cultuur willen, hoeveel geld we eraan willen besteden en of we er überhaupt geld aan willen besteden.
Volgens cultuursocioloog Pascal Gielen moeten we cultuur als de onderbouw van de samenleving beschouwen.
Geld is uiteraard cruciaal in een discussie over beleid. Maar aan de vraag ‘Hoeveel?’ gaat de vraag ‘Waarvoor?’ vooraf: ‘Links of rechts, bijna iedereen wil méér geld voor cultuur. Dat kunnen we alleen maar toejuichen, niet? Nu ja, meer of minder geld voor cultuur is misschien niet de belangrijkste vraag. Eerder, welke en wiens cultuur willen we nog laten bloeien en groeien? Inclusief of exclusief? Alleen voor wit, of ook voor kleur? Alleen voor de betere middenklasse of toch voor iedereen? Alleen voor creatieve ondernemers die netjes in de pas lopen, of toch ook nog voor kunstenaars die kritisch, soms gewoonweg irritant en onvoorspelbaar ambetant zijn?’, aldus Gielen, die daarmee al een aantal cruciale vragen opwierp.
Om in een eerste fase van het gesprek de partijpolitiek nog even buiten te houden werd aan de politici gevraagd om een persoonlijk cultureel of artistiek hoogtepunt van de voorbije jaren met het publiek te delen. De keuze vertelde iets over hun persoonlijke beleving van kunst en cultuur. Voor Meyrem Almaci was de twee kilometer lange iftartafel die op Pasen tijdens de ramadan duizenden Antwerpenaren samenbracht een mooi voorbeeld van hoe in superdiversiteit een nieuwe cultuur ontstaat. Joachim Pohlmann vond zijn lectuur van de Ilias en de Odyssee een hoogtepunt. Filip Brusselmans werd geraakt door een afscheidsconcert van de Nederlandse zanger Rob de Nijs. Willem-Frederik Schiltz genoot intens van de Nacht van de Poëzie. Tatjana Scheck zag hoe jonge kinderen uit verschillende culturen in de Koningin Elisabethzaal vol verwondering luisterden naar klassieke muziek. Jos D’Haese herinnerde zich de Driestuiversopera van Tutti Fratelli, en Annelies Thoelen vond als jonge moeder het kinderboek Waar zijn de wolken? van Suzanne Grotenhuis een emotionele belevenis.
‘Kom, wie je ook bent’
Toen de maatschappelijke functie van cultuur ter sprake kwam, stelde Pohlmann dat er meer is dan alleen de gesubsidieerde cultuur. Het merendeel van de culturele productie wordt ofwel binnen de marktlogica gemaakt, ofwel binnen de gemene (commons) logica – en dus buiten de markt en de overheid om. Het beleid moet er volgens Pohlmann op gericht zijn de markt te corrigeren en aan te vullen. De politiek houdt zich niet bezig met de inhoud van cultuur en wetenschap (het zogenaamde Thorbecke-principe), maar bepaalt wel de finaliteit van de gesubsidieerde cultuur. Voor Pohlmann is die finaliteit gemeenschapsvorming.
Voor Thoelen ‘moet’ cultuur niets, maar doet ze veel uit zichzelf: de samenleving een (kritische) spiegel voorhouden, empathie opwekken, de democratie steunen, gemeenschappen vormen, zelfontplooiing bewerkstelligen, zorgen voor mentaal welzijn en ontspanning enz. De cultuur en de kunsten zijn volgens Thoelen autonoom. Het beleid legt niks op maar faciliteert.
Ook Schiltz vindt dat cultuur niks moet, maar stelt de vraag: wat moet de politiek? Hij beantwoordt ze zelf door te stellen dat ze een ecosysteem moet creëren waarin cultuur in alle diversiteit kan groeien. Dat is onmogelijk als je op voorhand al gaat bepalen waar cultuur voor moet staan. De overheid moet zorgen dat er voldoende ruimte is voor cultuur – in letterlijke (infrastructuur) en figuurlijke (onderwijs) zin. Cultuur moet de bestaande orde kunnen uitdagen.
Voor Scheck doen cultuur en kunst ademen. Ze mogen daarom niet worden geïnstrumentaliseerd. Cultuur heeft een hoog democratisch gehalte en ondersteunt veel vaardigheden. Het onderwijs besteedt te weinig aandacht aan de cultuurbeleving van kinderen.
D’Haese pleit dan weer voor een breed cultuurbegrip met ruimte voor experiment. Cultuur kan mensen samenbrengen, maar mag ook heel individualistisch zijn. Het beleid is niet alleen een correctie op de markt, maar zet in op de emancipatorische krachten van kunst en cultuur.
Almaci herinnert zich dat ze opgroeide in een cultuurarme omgeving. Maar ze herinnert zich ook een opschrift met een uitspraak van de dertiende-eeuwse Perzische filosoof en dichter Mohamed Jalal ad-Din Rumi: ‘Kom, wie je ook bent. Kom.’ Cultuur is een uitnodiging aan iedereen, is meerstemmig en confronterend. Toch wordt ze volgens Almaci steeds vaker in een keurslijf geduwd. Het lijkt alsof een aanval tegen de cultuur is ingezet. Ze viseert daarbij vooral N-VA en Vlaams Belang.
Voor Brusselmans heeft cultuur met identiteit te maken. Gemeenschapsvorming is haar de belangrijkste opdracht. Cultuur is primordiaal voor het welzijn van het individu en de gemeenschap. Daarom is het belangrijk dat het beleid zich meer richt op de vraag dan op het aanbod. Mensen die nu geen toegang hebben tot cultuur, moeten die krijgen. De cultuur in ons land is de facto vrij: binnen de grenzen van het wettelijke kan je alles doen en zeggen. Het is de sector die zichzelf een keurslijf oplegt door voortdurend te zeggen wat cultuur moet doen. Maar wie met belastinggeld werkt, heeft wel een zekere verantwoordelijkheid en moet dus iets teruggeven.
Geen visie
In de discussie over het voorbije (en huidige) beleid kwam Polmann onder vuur te liggen. Scheck vond het positief dat er meer geld voor cultuur werd gevonden, maar de manier waarop vond ze problematisch: de minister van Cultuur laat eerst de beoordelingscommissies hun zware taak volbrengen en tovert dan plots meer geld uit de hoed. Het ontbreekt Vlaanderen op dit ogenblik aan een globale visie op cultuur. D’Haese maakt zich grote zorgen over een mogelijke inmenging van de overheid in de cultuursector. Het Arenberg-incident is daar een goed voorbeeld van.
Ook Thoelen verzet zich tegen de exclusieve focus op gemeenschapsvorming, die ze herkent bij N-VA en Vlaams Belang. Ze pleit voor meer cultuur in het onderwijs. Een positief punt voor het huidige beleid is de aandacht voor infrastructuur (KMSKA, M KHA). Brusselmans waardeert de landschapstekening en de decretale verfijning van het beleid, maar stelt zich veel vragen bij de grote beloftes van Vlaams minister-president en minister van Cultuur Jan Jambon (N-VA). Hij ziet vanuit de N-VA geen visie op de Vlaamse cultuur. Hij spreekt van ‘een regering van de gemiste kansen’ en verwijst onder meer naar de hervorming van de beoordelingscommissies.
Op NV-A na is iedereen (gematigd) enthousiast over het ‘kunstwerkattest’ dat onder impuls van Frank Vandenbroucke samen met de sector werd uitgewerkt.
Schiltz ziet lichtpunten in de budgetverhoging en de vrijwaring van 12 procent voor projecten. Ook de uitwerking van het kunstenaarsstatuut op federaal niveau vindt hij positief. Dieptepunt is de discussie rond de foto’s in de Arenberg – voor Schiltz een voorbeeld van identitaire cultuurpolitiek. Ook Almaci neemt er aanstoot aan: je kan niet aan een toekomst werken door naar het verleden als bron van identiteit te kijken. Ook de afschaffing van het participatiedecreet – dat voorzag in verschillende subsidielijnen om cultuurparticipatie op een structurele manier te ondersteunen – vindt zij problematisch. Positief is volgens haar de aandacht van het huidige beleid voor erfgoed.
Op Pohlmann na is iedereen (gematigd) enthousiast over het ‘kunstwerkattest’ dat onder impuls van Vooruit-kopstuk Frank Vandenbroucke samen met de sector werd uitgewerkt. Het wordt beschouwd als een stap vooruit in de professionalisering, sociale bescherming en artistieke autonomie van de kunstenaar. Op termijn is een evaluatie nodig, maar op dit ogenblik is het absoluut noodzakelijk om creatieve mensen te ondersteunen die in vaak zeer onstabiele omstandigheden werken. Voor de N-VA komt het attest neer op een werkloosheidsstatuut en is het onhoudbaar bij een begroting in evenwicht. Brusselmans vindt dat men nogal genereus met het attest omspringt en wijt dat aan electorale motieven bij de linkse partijen. Schiltz wijst erop dat iedere euro die in de cultuur geïnvesteerd wordt er 2,5 oplevert.
Artistieke autonomie
Aan de politici werd gevraagd welke beslissing ze het eerst zouden nemen als zij de volgende minister van cultuur zouden zijn. Brusselmans wil een herijking van het sociaal-cultureel volwassenenwerk. Het begrip dekt een te grote lading. Bepaalde organisaties horen eerder thuis bij welzijn. En valt de werking van bepaalde ‘migrantenorganisaties’ wel onder cultuur? Almaci zegt te willen investeren in de individuele kunstenaars en de superdiverse lokale humus. Voor D’Haese is de depolitisering van de beheersraden een prioriteit, terwijl Scheck wil investeren in onderwijs en een nieuw participatiedecreet. Cultuur moet een transversale bevoegdheid worden, vindt Schiltz, verspreid over welzijn, zorg, buitenlandse zaken en andere domeinen.Thoelen wil een verfondsing zien van de sectoren beeldende kunst, muziek, architectuur en vormgeving, naar het model van Literatuur Vlaanderen en het Vlaams Audiovisueel Fonds. Een fonds staat dichter bij het veld en schat de noden beter in. Pohlmann vindt het belangrijk dat onroerend en cultureel erfgoed wordt geïntegreerd. Hij wil ook een decreet voor immaterieel erfgoed uitwerken.
In de verschillende discoursen schuiven de termen ‘cultuur’ en ‘kunst’ nogal eens over elkaar heen. Maar de meeste partijen lijken de artistieke autonomie van de kunstenaar als een groot goed te beschouwen. Bij N-VA en Vlaams Belang is Vlaamse gemeenschapsvorming het belangrijkste doel van het cultuurbeleid. Bij de andere partijen ligt meer nadruk op democratie, tolerantie en brede participatie.
Links én rechts willen meer geld voor en een grotere impact van cultuur in onderwijs en samenleving, maar de politieke finaliteiten liggen duidelijk anders.
Onderwijs wordt gezien als een belangrijke maar ondergewaardeerde pijler in de cultuurbeleving. Voor N-VA moet het beleid de marktlogica corrigeren, Vlaams Belang zet in op het lokale en de amateurkunsten, en de andere partijen verdedigen het emancipatorisch karakter van de kunsten op individueel en maatschappelijk niveau. Behalve N-VA steunen alle andere partijen de stappen die gezet zijn in het kunstwerkattest om de individuele kunstenaar te steunen en te beschermen. Groen, Open VLD, PVDA en Vooruit pleiten, in tegenstelling tot Vlaams Belang, expliciet voor een depolitisering van de raden van bestuur.
Links én rechts willen inderdaad meer geld voor en een grotere impact van cultuur in onderwijs en samenleving, maar de politieke finaliteiten van de verschillende partijen liggen toch duidelijk anders. De cruciale termen zijn en blijven gemeenschap en identiteit. Maar welke gemeenschap? En welke identiteit? Inclusief of exclusief? Open of gesloten? Naar het verleden of op de toekomst gericht? Eenduidig of meerstemmig? Conservatief of emancipatorisch? Die invulling is beslissend.
Na het debat stuurde Pascal Gielen het publiek huiswaarts met een prikkelend envoi. ‘Dit moet cultuur doen,’ zei hij, ‘ons de weg wijzen, ons een houvast bieden, ons hoop geven, ons warmte bieden en ons met de glimlach vol goede moed naar de toekomst laten lonken. Nieuwsgierig zijn, misschien wel erotisch zijn. Verlangen. Terug vaste grond onder onze voeten bieden. Maar ons tegelijkertijd laten trillen en rillen. Resoneren met het leven. Levenslust. Ambiance, zeker dat! En hoop, hoop, hoop, hoop op een betere toekomst. Of gewoonweg op een toekomst. Maar misschien vooral dit: vertrouwen! Vertrouwen om vol vertrouwen de toekomst zelf in handen te durven nemen.’
Bekijk het integrale debat hier.