Waar is Jambon mee bezig? Da gade gij mee bepalen!
Door Wouter Hillaert, op Wed Jan 06 2021 11:00:00 GMT+0000In de schaduw van corona dreigt een nog veel riskanter virus het kunstenveld aan te vreten: politieke inmenging. Wat kan je anders besluiten na alle wijzigingen in het Kunstendecreet die de Vlaamse regering vlak voor Kerst goedkeurde? Ook de koppige manier waarop laat nog weinig twijfel over de prioriteit van vooral N-VA: mordicus meer medezeggenschap verwerven in meer kunstinstellingen. Maar wat is de prioriteit van het veld? Dát wordt de inzet van 2021. En zelfs van het hele komende decennium?
Iets meer dan een jaar vaart het Vlaamse cultuurbeleid intussen onder gele vlag. Maar nog steeds lijkt het moeilijk om achter de koers van kapitein Jan en zijn ploeg een vaste hand te ontwaren. Wat is het punt aan de horizon? Wat wil Jambon tegen 2024 precies verwezenlijkt hebben? Waarom wou hij als eerste minister-president in veertig jaar Vlaamse regering zo nodig ook cultuur mee aan boord?
De koers: zigzag met corona
De route die sinds oktober 2019 is afgelegd, leek nog het meest op laveren, zigzag door de (corona)golven. Eerst werd uit de losse pols 60% weggeknipt uit de projectsubsidies kunsten, daarna trok de minister die besparing in volle tegenwind weer in: eerst voor één jaar, daarna structureel binnen zijn corona-relanceplan. Ook op zijn vervroegde subsidiestop voor acht socio-culturele organisaties met GESCO-middelen kwam Jambon uiteindelijk terug. Rond Kerst 2019 ging dan weer een royale cheque van 450.000 euro naar De Warmste Week, terwijl tegelijk een hele schuif participatieprojecten geschrapt werd.
Corona is voor Jambons cultuurbeleid natuurlijk geen cadeau geweest. Of net wel?
Het blijft zoeken naar een lijn door al die nieuwsberichten. Waren een Vlaamse canon en een Museum van Vlaanderen eerst nog de paradepaardjes van Jambons Beleidsnota Cultuur, dan is daar sindsdien nog weinig over vernomen. In de Visienota Kunsten van 1 april heette de hoeksteen van dit beleid dan weer de individuele kunstenaar, maar net die blijkt met al zijn sociale statuten het minst geholpen door alle (ook federale) corona-steunmaatregelen – lees daarover Carlo Van Baelens scherpe analyse. Een cultuurcoronapremie van 1.500 euro ten spijt blijven tot vandaag heel wat noodkreten weerklinken uit de bureaucratische mallemolen.
Corona is natuurlijk geen cadeau geweest. Het noopte de minister tot vooral hit-and-run, veel ad hoc beslissingen en soms zelfs het tegendeel van gericht beleid. Zo bleek het Noodfonds Cultuur met 65 miljoen finaal niet te weinig, maar te véél geld in kas te hebben voor de uitgetekende criteria. Met het overschot van zo’n slordige 35 miljoen werd dan maar een culturele activiteitenpremie bedacht, net toen de tweede golf elke culturele activiteit weer verbood. Best absurd, maar even gretig bleek de aftrek. Je moest dan ook zelfs niet aangeven waarvoor je tot 20.000 euro aanvroeg. Benieuwd waar al dat geld terechtgekomen is…
Misschien is corona dus net wél een cadeau geweest voor Jambon en co. Het leverde het ideale glijmiddel om de weinig verkwikkelijke ramkoers van het eerste uur, zonder al te veel gezichtsverlies op rechts, links bij te sturen naar eindelijk wat meer bekommernis voor het eigen beleidsdomein. Met corona verschoof de focus – toch voor de buitenwacht – van verdeelde naar gedeelde belangen. Er kwam ook plots geld voor vrij. Véél geld.
Uit de kruitdampen van de botte besparingen, en onder impuls van eerste stuurman Joachim Pohlmann, verscheen zo het beeld van een (dan toch) betrokken beleidsmaker, met oor voor het veld en zorg voor zijn noden. Fair pay, landschapszorg, nieuwe boekenprijzen, 100 miljoen voor renovaties uit de Europese relancemiddelen: niemand die Jambons kunstenbeleid vandaag nog makkelijk kan wegzetten als onkundig, bespaarziek, kwaadwillig, conflictueus, benepen nationalistisch – zoals eind 2019 nog voortdurend te horen viel in alle protesten aan het parlement.
De zee vaart met Jambon, in plaats van Jambon door zee. Of zo lijkt het toch.
Jambon lijkt zelfs de eerste cultuurminister te gaan worden die subsidieadviezen van zijn beoordelingscommissies uit principe gewoon volgt, in plaats van zelf caesar te gaan spelen. Projectsubsidies kunsten, bovenlokale middelen, sociaal-culturele werkingssubsidies voor het hele middenveld: allemaal werden ze toegekend zoals geadviseerd, of noodgedwongen ingesnoerd binnen de beschikbare middelen.
Een minister die zijn veld niet kent: het heeft soms ook zijn goeie kanten. Die ene keer dat hij zich dan toch liet betrappen op een snelle attentie voor een gebuisd project van Beethoven-orkest Le Concert Olympique, bewees alleen maar zijn traditiegevoel.
Samen geeft dat het beeld van een beleid dat zichzelf en cours de route nog volop aan het bedenken is: de zee vaart met Jambon, in plaats van Jambon door zee. Of zo lijkt het toch. Noem het de grote oversteek van het Vlaams-nationalisme naar de kunsten: soms wat onbeholpen, soms op zichtbare symboolpolitiek, nu eens open voor een goed ideetje, dan weer verdacht immuun voor betere argumenten, of plots dan toch genereuzer dan oordeelkundig. Bij gebrek aan helder kompas zeilt of dobbert dit ministerschap heen en weer over de baren, vissend naar beslissingen. Of zo lijkt het toch.
De kern: de instellingen
Net daarom valt het des te meer op hoe stijfkoppig N-VA de jongste maanden vastgehouden heeft aan de hervorming van het Kunstendecreet, zeg maar de hele subsidiewinkel van de kunsten. Zo’n decreetswijziging heeft vandaag iets van lustig de operatiekamer verbouwen terwijl de hele sector in acute ademnood op de gang ligt af te zien zonder heldere diagnose. Maar uitstel lijkt voor N-VA geen optie. Zeker rond het idee van ‘kerninstellingen’ wil de minister van geen wijken weten, tegen zowat alle adviezen in. Wat zit daarachter? Is er wel dan toch een plan?
Lang bleef het onduidelijk waarin ‘kerninstellingen’ nu precies verschilden van de al bestaande Kunstinstellingen.
Met die nieuwe subsidie-optie ‘kerninstellingen’ wil Jambon meer duurzaamheid creëren voor structureel gesubsidieerde kunstorganisaties die ver vooruit willen plannen, omwille van hun grotere schaal, hun complexe infrastructuur of hun langer lopende lokale of internationale samenwerkingen. Denk aan huizen en gezelschappen van minstens één miljoen, van KVS tot Campo, Rosas tot De Bijloke. Nu worden zulke instellingen elke vijf jaar weer geconfronteerd met de onzekerheid van een nieuwe subsidiebeslissing. De minister bedacht voor hen dus een langetermijnperspectief, in ruil voor extra verantwoordelijkheden in het veld.
Lang bleef het onduidelijk waarin deze ‘kerninstellingen’ nu precies verschilden van de al bestaande subsidiecategorie van Kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap: de selecte club van Vooruit, AB, deSingel, Concertgebouw Brugge, OperaBallet Vlaanderen, Brussels Philharmonic en Antwerp Symphonic Orchestra. Als vuurtorens van de Vlaamse kunsten ontvangen zij steun voor onbepaalde duur (zowat één derde van alle kunstsubsidies), volgens een vijfjaarlijkse beheerovereenkomst met de overheid.
Waarom die ‘excellente’ club niet gewoon uitbreiden, zoals Gatz in 2015 deed met Vooruit en Concertgebouw? Niet toevallig solliciteerden de drie stadstheaters NTGent, Toneelhuis en KVS vóór de verkiezingen van 2019 zelf al openlijk voor zo’n erkenning als kunstinstelling onder de volgende minister. Maar blijkbaar heeft Jambon toch iets anders in gedachten?
Dat leert nu het ontwerp van het nieuwe Kunstendecreet, op 18 december goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Daarin wordt het idee ‘kerninstelling’ vanaf p.18 gespecificeerd als:
- een werkingssubsidie voor twee beleidsperiodes (dus tien jaar ipv vijf jaar), die wel elke vijf jaar aangevraagd kan worden
- door organisaties die al zeker tien jaar structureel erkend zijn en zich van vergelijkbare kunstorganisaties in hun discipline onderscheiden door hun schaalgrootte
- om minstens drie decretale functies op te nemen (van in totaal vijf mogelijke functies: ontwikkeling, productie, presentatie, participatie en reflectie)
- om een ‘cruciale en landschapsversterkende rol’ te spelen binnen het ecosysteem van de kunsten
- en om een voorbeeldrol te vertolken inzake fair practice, integriteit en good governance, met ook duurzame inzet op traditie en focus op vernieuwing, en met specifieke aandacht voor publiekswerking en -verbreding
- door onder meer te bewijzen dat een langetermijn-subsidiëring noodzakelijk is voor hun werking
Kortom: kerninstellingen blijven deel uitmaken van het ‘brede veld’ van (momenteel 207) structureel erkende kunstorganisaties. Voor die erkenning moeten ze een subsidiedossier indienen zoals alle ‘gewone’ kunstorganisaties die subsidies aanvragen voor vijf jaar. Ze worden ook beoordeeld door dezelfde commissies. Het principe lijkt dus een beetje op een meerjarige projectsubsidie: bij een positief advies krijg je gewoon een langer lopende subsidie, en kan je de volgende aanvraagronde overslaan. Tot daar niets bijzonders.
Elke kerninstelling zal het met de minister apart op een akkoordje moeten gooien.
De verrassing zit in wat er na zo’n tienjarige erkenning van je plan gebeurt: dan moet je ook nog eens op de koffie op het kabinet Cultuur om daar een beheersovereenkomst te gaan onderhandelen. Daarin leg je dan met de minister en eventuele stedelijke subsidiënten de nodige afspraken vast over je precieze subsidiëring, je rollen en opdrachten, je mogelijke samenwerkingen met andere organisaties, hoe de overheid daar toezicht op zal houden, welke sancties er zullen volgen als je die opdracht niet vervult… Kortom, elke kerninstelling gooit het daar met de minister apart op een akkoordje.
Dat gebeurt vandaag ook al bij het VAF of Literatuur Vlaanderen. Maar dat zijn dan ook parastatale organisaties: ondanks hun relatieve autonomie zijn ze ooit opgericht door de overheid zelf. Wil N-VA diezelfde relatie nu ook verankeren voor onafhankelijke spelers als pakweg STUK, Wiels, Kaaitheater of hetpaleis? En wie weet ook LOD, Ultima Vez of Collegium Vocale? Om zo mee te bepalen wat zij doen, zelfs al zijn hun artistieke en zakelijke plannen al goedgekeurd door een expertcommissie? Onlangs zagen we bij de VRT nog een mooi staaltje van hoe zo’n beheersovereenkomst zoal kan werken.
Het kabinet Jambon haast zich dan steevast om te benadrukken dat de artistieke autonomie ‘vanzelfsprekend’ gegarandeerd blijft. En misschien is die arm’s length-intentie zelfs oprecht. Maar dat is niet het punt. Het punt is dat hier decretaal – dus in principe voor zowat de rest van het decennium – vastgespijkerd wordt dat elke komende cultuurminister mee zijn/haar zeg zal kunnen doen over de plannen van elke kunstinstelling met subsidies voor meer dan vijf jaar. Dat kan nog boeiend worden, als de volgende regering – ik zeg maar wat – een hardcore Vlaams-nationalistische of net een volledig linkse coalitie wordt.
De facto is beslist dat op termijn mogelijks meer dan de helft van de kunstsubsidies gewoon over de tafel van de minister ingevuld kan worden.
Het gaat dus om het principe. Die vrijdag voor Kerst heeft de Vlaamse regering de facto beslist dat op termijn mogelijks meer dan de helft van de kunstsubsidies gewoon over de tafel van de minister ingevuld kan worden. Alleen nog Vlaams repertoire bij Toneelhuis? Vooral wijkprojecten bij Kopergietery? Geen ‘moeilijke kunst’ meer bij Kunstenfestivaldesarts? Ik zeg niet dat het ooit zo ver zal komen. Wel dat het vernieuwde decreet op geen enkele manier uitsluit dat deze of gene cultuurminister gewoon kan doorduwen wat hij/zij graag wil zien in ‘zijn/haar’ kerninstellingen. Die wettelijk ingeschreven mogelijkheid is al alarmerend genoeg.
De strategie: selectieve doofheid
Overal worden de Vlaamse kunsten geroemd en beneden om de cultuurpolitieke onafhankelijkheid die hen wordt vergund. Net die vrijheid geldt in het buitenland als een van de hoofdredenen voor hun bloei en hun grote internationale uitstraling. Steeds was de kern van het Kunstendecreet dan ook zijn bottom-up-karakter: een kader dat zoveel mogelijk ruimte bood voor kunstorganisaties om zelf hun artistieke plannen te definiëren.
In zijn Visienota Kunsten onderschreef Jambon dat principe trouwens ook: ‘Het sleutelwoord van mijn beleid is vertrouwen: vertrouwen in de kracht van kunst, in de ambities van onze kunstenaars en in het Vlaamse culturele veld.’ Waarom moet er dan, ná een commissie, zo nodig ook nog een beheersovereenkomst aan te pas komen? Waar is Jambon op uit?
Deze kritiek is niet nieuw. Integendeel, zoveel stemmen met zoveel meer gezag hebben zich al zoveel sceptischer over de kerninstellingen uitgesproken dat het eigenlijk een wonder is dat ze nog in het ontwerpdecreet voorkomen.
Zelfs de laatste argumentatieve grond waarop Jambon stond, spoelde onder hem weg.
Neem de Reflectiegroep van dertien kunstenaars, kunstwerkers en experten die Jambon deze zomer vijf dagen in quarantaine stuurde naar Alden Biesen om daar hun licht te laten schijnen over zijn plannen. Hun slotsom luidde dat ze ‘de introductie van een nieuwe categorie – die van de kerninstellingen – niet steunen’, wegens ‘geen sterke inhoudelijke argumenten’ en het gevaar van ‘verkaveling’ en ‘eilandvorming’ binnen het kunstenveld.
Ook de SARC, de officiële Adviesraad Cultuur, Jeugd, Sport en Media van de Vlaamse overheid, haalde het idee elegant onderuit in zijn uitgesproken advies over het decreet: ‘Deze categorie biedt in zijn huidige vorm geen afdoend antwoord op een legitieme nood aan een duurzamer financieel perspectief van sommige organisaties, en wordt bijgevolg niet voldoende gedragen.’ Er missen in het ontwerpdecreet heldere definities, selectievoorwaarden en beoordelingscriteria, zo vervolgt de adviesraad. Hij vreest ook politieke bemoeizucht:
‘De condities waarbinnen kerninstellingen zullen moeten werken worden niet gespecificeerd, maar doorgeschoven naar een uitwerking in beheersovereenkomsten. Dit schept mogelijks een precedent voor het ingrijpen in een werkveld en de autonomie van een organisatie. (…) Tevens ziet de SARC een potentiële politisering van de raden van bestuur als gevolg. De SARC beschouwt de meerwaarde van deze categorie daardoor op dit ogenblik niet aangetoond.’
OKo, de werkgeversorganisatie van het kunstenveld, is in zijn reactie van 21 december niet minder duidelijk: ‘Begraaf de idee van kerninstellingen nu echt.’ Meer organisaties met een beheersovereenkomst in het kunstenveld vindt oKo nefast voor hun autonomie. ‘Ja maar’, zo klinkt het dan altijd vanuit het kabinet: ‘Die vraag om een langer subsidieperspectief kwam wel van het veld zelf!’ Begrijp: van de drie stadstheaters die ooit solliciteerden naar het statuut van kunst-instelling.
KVS, NTGent en Toneelhuis raakten die riedel half december zo beu dat ze samen een fors persbericht uitstuurden: ‘De lancering van de categorie “kerninstelling” is op geen enkele manier een antwoord op onze noden, of op de door ons gestelde vragen. En ze beantwoordt niet aan onze ambities. (…) We willen niet geframed worden als de initiatiefnemers voor deze nieuwe categorie. Dit is intellectueel oneerlijk en pertinent onjuist.’ Als uppercut kan dat wel tellen. Zelfs de laatste argumentatieve grond waarop Jambon stond, spoelde onder hem weg.
In deze kwestie vaart de minister allesbehalve zigzag, maar eenzaam op de boeg van het eigen gelijk.
En toch dreef de minister door, dwars tegen zijn nieuwe profilering van de luisterbereide kapitein in. Je vraagt je echt af waarom coalitiepartners CD&V en Open Vld zo gedwee lijken te volgen. Van de kritiek van de SARC werden enkel cosmetische opmerkingen overgenomen. De kern bleef ongewijzigd: geen decreetswijziging zonder kerninstellingen, maar bovenal: geen kerninstellingen zonder beheersovereenkomst. In deze kwestie vaart dit ministerschap dus allesbehalve zigzag, wel recht door zee. Eenzaam op de boeg van het eigen gelijk, dwars door alle stormen van protest. Op politieke zelfmoordmissie?
De missie: de hardware programmeren
Misschien niet. Misschien weet Jambon juist heel goed wat hij doet. Misschien is ooit op een N-VA-partijbestuur wel gezegd: ‘Choose your battles, Jan! Niet die subsidies, waar culturo’s altijd zo op overreageren. Niet de kruimels van de projectmiddelen. Ons gevecht is niet de zichtbare software. Ons gevecht is de hardware onder de waterlijn: de decretale onderbouw, de besturen, onze greep op de culturele instellingen, meer manoeuvreerruimte voor de uitvoerende macht. Daar komt geen hond ooit voor op straat. En ook op tv krijgen ze dat niet uitgelegd. Dáár moet onze focus liggen: op de lange termijn, in de diepte. Dáárvoor hebben we cultuur geclaimd. Voor de lange mars door de instellingen. Dáár moet je geduldig op doorbijten, Jan. Dat is het plan!’
Dáárvoor heeft N-VA cultuur geclaimd. Voor de lange mars door de instellingen.
Was het daarom dat zijn kabinet in zijn wittebroodsweken nog snel het decreet Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk wou aanpassen voor meer zeggenschap voor de minister zelf, vóór het hele middenveld zijn subsidiedossier zou insturen? En laat het vernieuwde Kunstendecreet daarom zoveel meer ruimte voor uitvoeringsbesluiten: voor buiten-decretale ingrepen van de minister om als keizer-koster zelf de beoordelingscriteria, toelatingsvoorwaarden, het mandaat en de samenstelling van de nieuwe landschapscommissie… te bepalen?
De SARC is daar heel uitgesproken over: ‘We stellen in het voorontwerp van decreet een verregaande mate van delegatie aan de uitvoerende macht vast. Te veel cruciale elementen worden doorgeschoven naar de uitvoeringsbesluiten en het draaiboek.’ Lees: de hardware van ons cultuur(subsidie)beleid wordt hier zo geprogrammeerd dat deze en volgende ministers veel meer vrij spel krijgen om de software naar hun eigen wensen mee vorm te geven. Een bijkomende subsidievoorwaarde ‘geen etnisch-culturele kunstorganisaties’ of een commissie met vooral partijpolitieke sympathisanten? Het wordt allemaal makkelijker te organiseren.
Dat lijkt dan toch één bewuste lijn binnen het cultuurbeleid onder gele vlag, en op termijn potentieel veel gevaarlijker dan die tienjarige subsidie-optie met een beheersovereenkomst: de speelruimte voor politieke invloed op het cultuurveld structureel uitbreiden. Dit beleid mikt niet op snelle overwinningen, maar op impact op de lange termijn, onder de waterlijn.
De hardware van ons cultuur(subsidie)beleid wordt hier zo geprogrammeerd dat deze en volgende ministers veel meer vrij spel krijgen.
Een andere lijn is Jambons focus op grotere instellingen. Niet de individuele kunstenaar is de hoeksteen onder zijn beleid, wel die ruggengraat van symbolische infrastructuur van huizen en organisaties met de meeste middelen, de uitgebreide programma’s, de grote namen, de besturen waar de politiek mee een vinger in de pap heeft. Zij worden bij besparingen meer ontzien (slechts 3% voor de kunstinstellingen, tegenover 6% voor alle andere organisaties) en er wordt graag geïnvesteerd in hun bakstenen (100 miljoen uit het Noodfonds).
Met hen worden rechtstreeks nieuwe programma’s uitgetekend, zoals nu de cultuurzender Podium-19 (Brussels Philharmonic kreeg daar vlak voor Kerst trouwens nog een extra 460.000 euro subsidies voor toegeschoven). En er wordt via beheersovereenkomsten een cultuur van direct overleg over toekomstplannen geïnstalleerd. Zo lopen momenteel op het kabinet nog steeds gesprekken met de drie stadstheaters om hen toch toe te laten tot de groep van kunstinstellingen.
Die zorg rond grote instellingen is natuurlijk niet onlogisch voor een cultuurbeleid. Ook onder Schauvliege en Gatz leek hun waarde als vuurtoren al meer en meer benadrukt te worden. Maar onder Jambon dreigt dat ook ten koste te gaan van gelijkwaardige aandacht voor andere spelers in het veld. De oplopende besparingen naar onderen waren in dat verband veelzeggend. Het brede veld van structureel erkende kunstorganisaties zal hoe dan ook kleiner worden, als het kabinet vasthoudt aan zijn lijn dat er bij de komende subsidieronde geen middelen bijkomen. Voor de projectsubsidies voorziet het nieuwe decreet wel een vast procentueel aandeel van de globale pot (een oude eis van het veld), maar dat aandeel wordt nog steeds niet gespecificeerd.
Voortaan zullen kunstenaars maar een beperkt aantal beurzen kunnen aanvragen in hun loopbaan.
Wel is al duidelijk dat beurzen voor kunstenaars gelimiteerd zullen worden. Volgens het nieuwe decreet komen er twee soorten beurzen: één voor ‘opkomend talent’ en één voor ‘bewezen talent’. Je zal beide maar een beperkt aantal keren kunnen aanvragen in je loopbaan, vooral om een afgeslankte administratie te ontlasten. Allemaal zijn het signalen van een eerder regressieve kunstvisie die vooral ‘groot’ denkt, ‘excellentie’ gelijkstelt met optreden in instellingen en internationale faam, en carrières beschouwt als het opklimmen van ‘talent’. De werkelijkheid in het kunstenveld is intussen heel anders dan die instellingsgerichte fixatie.
Maar je kan je dus niet van de indruk ontdoen dat N-VA minder wakker ligt van het ‘kleine grut’ dan van de grandeur van zichtbare instellingen. En wat die laatste betreft, is het op de lange termijn inderdaad veel efficiënter om via besturen en direct overleg extra invloed te verwerven in de beter bemiddelde huizen dan veel tijd en energie te verliezen aan de decretale middelenverdeling van al de rest. Dát is de lijn van deze hervorming.
De tegenstrategie: niet intekenen?
Kan het veld daar iets tegen ondernemen? Samen unanieme kritiek geven op deze decreetswijziging blijkt alvast weinig uit te halen. Dit voorontwerp moet wel nog goedgekeurd worden in het Vlaamse parlement, maar doorgaans is dat een formaliteit van de meerderheid. Het hele proces ging te snel voor veel overleg, het was weinig transparant, het nieuwe decreet lijkt een gedane zaak. Is braaf slikken wat het veld rest?
Dit beleid laat de keuze aan het veld zelf. Kerninstelling kan je worden door bij de komende subsidieronde (indienen tegen 1 december) zelf op die optie in te tekenen. De echte meerwaarde daarvan blijft mij onduidelijk. Nog steeds zal je als would-be kerninstelling een dossier moeten indienen, nog steeds zal je ook na vijf jaar weer geëvalueerd worden, nog steeds kan je bij een negatieve evaluatie je toegezegde middelen voor tien jaar weer kwijtraken. En zal er ook echt meer geld voor deze optie beschikbaar zijn?
Het mogelijke verlies is veel duidelijker: de teloorgang van de eigen autonomie in een kunstenveld dat daar steeds een halszaak van gemaakt heeft. Wie intekent voor tien jaar, en zich daarmee onderwerpt aan het model van een beheersovereenkomst, legitimeert daarmee een beleid dat vooral op politisering uit is. Misschien niet meteen vandaag. Maar mogelijks wel morgen en overmorgen. Door ministers die we vandaag nog niet kennen. En in een electorale context waarvan het kompas eerder naar rechts wijst dan naar een grote liefde voor de gesubsidieerde kunsten.
Als niemand zou intekenen voor tien jaar, blijven de kerninstellingen een lege categorie.
Het is een vraag die elk management en elk bestuur zich tegen december prioritair zou moeten stellen, en zelfs het veld als geheel: waar staan we voor? Voor de principiële zelfdefiniëring van onze artistieke plannen? Of voor de principiële uitlevering aan de directe medezeggenschap van het politieke bewind? Als niemand zou intekenen voor tien jaar, blijven de kerninstellingen een lege categorie.
Bij die overweging nodig ik iedereen uit om even dit filmpje uit 2017 te bekijken, waarin Joachim Pohlmann in gesprek met de Nederlandse rechts-radicale filosoof Sid Lukkassen zijn visie deelt over de uitdagingen voor conservatief rechts in deze tijden. Naast zijn voorliefde voor de ideeën en het oeuvre van de Duitse schrijver Ernst Jünger, werpt hij rond het halfuur ook licht op zijn visie op de conservatieve culturele strijd vandaag.
We mogen hopen dat Pohlmann nu een verschil maakt tussen zijn persoonlijke overtuigingen en zijn huidige functie als kabinetschef cultuur, maar dit gesprek geeft wel een idee over wat een conservatieve nationalistische partij vandaag als haar missie ziet:
‘Wat wij conservatieve en rechts georiënteerde mensen sinds de jaren 1950 en 1960 stelselmatig hebben prijsgegeven, is de controle of de inspraak in de cultuur (…) Die moeten we voor een stuk heroveren. Want waar ligt vandaag het grote strijdperk? Waar zal het debat gevoerd worden? In de cultuur in brede zin. Door inspraak in media, door inspraak in de academische cultuur, door inspraak in wat het voorwerp is van politiek. Dat debat wordt momenteel gemonopoliseerd door een eenheidsdenken dat zegt: “wij zijn een kosmopolitische samenleving aan het kweken, en alles wat daar qua identiteit en eigen cultuur tegenin gebracht wordt, is kleinburgerlijk en achtergesteld.” (…) Ik vind niet dat we onze ideeën moeten opleggen, maar we moeten die beperkte intellectuele ruimte openbreken. Het moet weer kunnen botsen in de media, in de academische wereld, in de literaire wereld. Terwijl het nu een samenhokken is op dezelfde consensus. (…) Wij staan aan het begin van de golf, om het debat weer open te breken.’
Wie zich afvraagt waar N-VA op uit is met dit cultuurbeleid, krijgt die hier het antwoord? De koers van dit beleid lijkt op laveren, maar er zit wel degelijk een missie achter. En daar speelt deze snelle decreetswijziging een cruciale rol in, om straks meer handen vrij te hebben aan het roer. Waar het schip het komende decennium uiteindelijk heen vaart, zal deels mee afhangen van de kunstensector zelf. Da gade gij mee bepalen.