Tranen om Boudewijn
Door Maarten Goethals, op Wed Sep 04 2024 15:54:00 GMT+0000Toen koning Boudewijn in 1993 stierf, vreesde de natie voor een verdere opdeling van het land. Maarten Goethals vreesde vooral voor zijn moeder, die in haar pyjama vanop de bank naar de staatsbegrafenis keek en de hele dag huilde. Waar kwamen die diepe emoties ineens vandaan?
Op 7 augustus 1993, de dag van de begrafenis van koning Boudewijn, zag ik moeder voor het eerst in mijn leven huilen. Ze keek naar de ceremonie, die rechtstreeks op televisie werd uitgezonden, terwijl vader zo ver mogelijk uit de buurt bleef. Hij stemde op de socialisten en zei dat koningen en koninginnen evengoed naar het toilet moesten. Punt gemaakt, maar totaal naast de kwestie. Het gezin was op vakantie in de Ardennen, Durbuy, en verbleef in een chalet met een grote tuin, afgezet door dichte struiken en een muurtje van natuurstenen waartussen de kleurrijkste huisslakken verscholen zaten (geel, rood, antraciet-paars – de Belgische vlag in elegante natuurtinten). Het was die zomer uitzonderlijk warm, droog en stoffig; de grond verpulverde, de bomen verloren vroeg hun bladeren. Niet alleen in België maar ook in Spanje, waar Boudewijn een week eerder in zijn villa in Motril op 62-jarige leeftijd was overleden aan een hartaanval. In mijn beleving staan de extreme weersomstandigheden in verband met zijn dood, die iedereen verraste.
Niets of niemand bereidde mij dan weer voor op de tranen van mijn moeder. Ik was acht jaar oud, zat op een zeteltje naast een gietijzeren kachel die niet brandde, en keek de hele dag afwisselend van het scherm naar het gezicht van mijn moeder, dat ineens ouder leek. Ik vond beide indrukwekkend om te zien: moeder om redenen die ik toen niet helemaal kon vatten,1 de beelden op televisie door hun bijna toverachtige realiteit.
Militaire voertuigen die in een trage mars de nederlaag van hun aanvoerder erkenden. De mensenmassa die deinde en voorzichtig naar voren drumde tegen de nadarhekken.
Een glimmende kist van donkere eik. Wapens en sabels die schitterden door het felle ochtendlicht. Zwarte uniformen met rode strepen op de broekspijpen (alsof bloed in een rechte lijn langs de benen van de dragers droop). Militaire voertuigen die in een trage mars de nederlaag van hun aanvoerder erkenden. De mensenmassa die deinde en voorzichtig naar voren drumde tegen de nadarhekken. De donkere brillen om de ogen te beschermen tegen het gouden, loodzware schijnsel van de zon. De honden die niet durfden te blaffen, maar de zenuwachtigheid van hun baasjes roken. Het donderen van de stalen orgelpijpen in de kathedraal van Brussel toen de kist op de sterke schouders van jonge mannen werd binnengedragen. De witte rouwkledij van koningin Fabiola, alsof zij verkeerdelijk naar een huwelijk ging (zij sloot een nieuwe verbintenis met de dood). De gewijde woorden ook van het laatste gebed en de klanken van de laatste gezangen. De getuigenissen van maatschappelijke figuren zoals Godfried Danneels: ‘De koning heeft veel geleden.’ In zijn paarse kazuifel, en met een goud geborduurde stola om zijn brede stierennek, bekende de aartsbisschop een diepe affectie voor de overledene. Hij sprak natuurlijk namens God, maar misschien nog meer namens het volk, dat hoopte een glimp op te vangen van de kist waarin het lijk lag. Siegfried Bracke, toen nog journalist, bracht met een donkere vlinderdas en een iets te fleurig hemd live verslag uit van bij het Paleis en beschreef de massale opkomst en de serene sfeer als ‘een nieuw politiek feit’2 – de dood als collectieve cesuur. Er is een voor, er is een na.
Moeder, die als steun een kussen tegen haar buik knelde, begreep intuïtief wat Bracke bedoelde.3 Ik begreep het niet, en kon daardoor ook niet goed inschatten hoe ik mij tegenover moeder moest gedragen. Ik wilde niet van haar zijde wijken, maar ik wilde ook niet te dicht bij haar verdriet komen, dat mij vreemd leek. Waar kwamen die emoties plots vandaan? En wat werd van mij verwacht als oudste van twee zonen, terwijl vader buitenshuis aankopen deed?4 Moest ik haar hand vasthouden, en hoe lang dan – een minuut, een kwartier, de hele dag? Moest ik op tijd de rolluiken van de chalet sluiten, om het licht uit het televisiescherm te weren? (Bij de dood van een koning past alleen een volledige verduistering.) Of moest ik iets doen wat ik nooit eerder had gedaan en waarvan ik bijgevolg ook helemaal niet wist hoe ik het moest doen: haar omhelzen, en troosten?5
Ingetogen overdrijving
De monarchie leeft van overdrijving. Maar het is een functioneel overdrijven, dat zich niet laat verleiden tot een extreme vorm van protserigheid of kitsch. Vergelijk het met woede: een kleine uiting van woede (een dreigend gebaar, een kopstoot, een vileine waarschuwing) is vaak effectiever in het in de kiem smoren van een gevecht dan een uitbarsting waarin iemand zich volledig laat kennen, zich daardoor ook uitput en aan kracht en focus verliest. In de dreiging – een soort bluf – zit een imponerend element, dat erger moet voorkomen. Elke monarchie die zichzelf respecteert, weet dit spel op haar manier en met haar middelen feilloos te rekken.
Dat betekent én op cruciale momenten uitpakken met haar macht of invloed én deze ook meteen weten te temperen, gecondenseerd te houden, zodat de druk op de ketel blijft. (Die macht bestaat uit allerhande aspecten die op elkaar inwerken: haar symbolisch en logistiek kapitaal, haar semireligieus statuut, haar netwerk, het leger, haar aanhangers, haar naam, haar geschiedenis, haar rijkdom, haar pracht en praal, de glans van haar goud, zilver en marmer, haar vermogen tot verbeelding, haar imponerend onvermogen tot direct en diepmenselijk contact, de onmogelijkheid om haar volledig te ontrafelen als concept, fenomeen, realiteit en rariteit enz.) Een monarchie is daarom de permanente dreiging of verlokking van het net-niet: het net-niet-alles-tonen, het net-niet-volledig-ontbolsteren, het net-niet-toeslaan; en tegelijk hint ze naar een méér, voorbij het zichtbare, het kenbare, het gangbare, het tastbare.
Een monarchie is de permanente dreiging of verlokking van het net-niet: het net-niet-alles-tonen, het net-niet-volledig-ontbolsteren, het net-niet-toeslaan; en tegelijk hint ze naar een méér.
Dat méér is ook waarop The Crown alludeert, de visueel sterk gestileerde Netflix-reeks over het leven aan het Engelse hof. De serie toont het bizarre, veellagige, soms onmogelijk vol te houden karakter van een lid van de koninklijke familie: ‘Onpartijdig zijn is niet natuurlijk, niet menselijk’, vat queen Mary ergens in het eerste seizoen het statuut en de opdracht van haar soort samen. Of zoals Edward VIII het koningschap op een positievere manier invult: ‘Wie wil nu transparantie boven magie? Wie wil proza als je ook kan kiezen voor poëzie?’
Dat overmatige blijkt ook uit de belangstelling in eigen land voor de jonge prinses Elisabeth. De stroom aan artikelen, de positieve reacties van de pers, de algehele bewondering voor haar ingetogen voorkomen en perfecte tweetaligheid, haar leidende positie in populariteitspolls onder royals enz. wijzen vooral op iets dat haar persoon overstijgt. Namelijk de hoop van de natie dat de toekomstige koningin als collectief bezit zal renderen door een historische grootsheid te etaleren op ogenblikken dat het erop aankomt. Haar vader, koning Filip, kan dat op zijn aandoenlijk harkerige manier ook. Maar van Elisabeth wordt toch nog meer verwacht: meer naturelle in onnatuurlijke situaties.
Nederland kent dezelfde verwachtingen. Door de ogen van een koning, een tiendelige podcastreeks uit 2013 met Willem-Alexander in opdracht van de Rijksvoorlichtingsdienst, bereikte een half jaar na de lancering al 2,6 miljoen luisteraars. De gesprekken laten een man horen die bijzonder nuchter en consciëntieus (en soms zelfs on-Hollands saai) praat over zijn rol tijdens grote, betekenisvolle momenten. Over vlucht MH17, die in 2014 door een Russische raket werd neergehaald boven Oekraïne, waarbij 196 Nederlanders het leven lieten, zei hij iets wat voor ieder mens geldt: ‘Hier kun je je onmogelijk op voorbereiden.’ De woorden van troost die Willem-Alexander in die periode bood, mogen in hun kern dan wel banaal en leeg aanvoelen – de vliegramp heeft ‘een diepe wonde geslagen’, het ‘litteken daarvan zal zichtbaar en voelbaar blijven tot in lengte van jaren’ – maar doordat een koning die uitspreekt, krijgen ze gewicht en een nationaal karakter. Op dat moment spreekt niet het individu Willem-Alexander, maar het instituut in al zijn robuustheid, historiciteit en emotionele gegrondheid.
De aantrekkingskracht van de monarchie ligt precies in haar weerstand, in het standhouden doorheen de tijd.
In een interview in 2023 met Het Nieuwsblad gaf ook prins Laurent een originele interpretatie aan dat méér. ‘Een koninklijke familie is gebaseerd op een structuur die ouder is dan de middeleeuwen, maar die structuur is tot nog toe niet aangepast. Je zou dus kunnen zeggen dat ik in de middeleeuwen leef.’ In de hem kenmerkende laconieke stijl raakt prins Laurent aan de essentie van zijn opgedrongen zijn: de grootste verdienste van de monarchie bestaat erin een monarchie te zijn, en vooral een monarchie te blijven. Ondanks verwoede pogingen doorheen de geschiedenis – de Franse Revolutie, het communisme, het empirisch gedreven denken – blijft het fenomeen als zodanig bestaan. Het laat zich niet eenvoudigweg temmen door de gesel van de tijd. Meer nog. De aantrekkingskracht van de monarchie ligt precies in dat aspect: in de weerstand, in het standhouden doorheen de tijd, in iets dat weigert te buigen voor de eisen van de moderniteit en andere nieuwerwetsigheden.6 Die stugheid is sexy.
Middagduivel
Over méér gesproken. Over stugheid gesproken. Moeder vond Boudewijn interessanter bij dood dan bij leven, zo bleek. Het opgeblazen nieuws in wekelijkse royaltybladen kon haar niet boeien; items op het journaal over de koninklijke familie registreerde zij niet; de vele intriges aan het hof lieten haar koud. Pas toen zij afscheid moest nemen en besefte dat Boudewijn definitief van de troon zou verdwijnen, ervoer zij iets van een genegenheid voor de man die meer dan veertig jaar stoïcijns-katholiek regeerde over zijn onderdanen. Zijn ogen gingen dicht, de hare open. Dat was voor mij hét inzicht van mijn vakantie in Durbuy. Blijft de vraag: waarom die tranen om Boudewijn?
Ik denk dat moeder ergens vreesde voor de gevolgen die zij op dat moment niet kon overzien maar waar het ontzielde lichaam van de vorst wel aan refereerde.7 Bij zijn aantreden in 1951 moest Boudewijn namelijk een diep verdeelde natie verzoenen. Dreigde het land opnieuw te splijten nu hij als verbindende factor wegviel? Zou het debat over het nut en nadeel van de monarchie opnieuw oplaaien, ten voordele van de republikeinse roepers? Dreigde een burgeroorlog nu het hoogste politieke en constitutionele gezag zonder waarschuwing van gedaante ging veranderen? Was Boudewijns opvolger – een flierefluiter met een bedenkelijke reputatie en een trilling in de hand – wel voldoende voorbereid op de forse taak die hem plots wachtte? Bovendien, en niet onbelangrijk om de sfeer in die dagen goed te kunnen vatten: door de vierde staatshervorming, die dat jaar in voege getreden was, evolueerde België naar een volwaardige federale staat. Die was niet langer ingedeeld in provincies maar ‘samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten’, aldus de vernieuwde grondwet. Sommigen zagen in die nieuwe fase een belangrijke stap in de richting van een verdere opdeling van het land die kon eindigen in een scenario zoals bij Tsjecho-Slowakije, waarbij de twee entiteiten zonder geweld en met wederzijds respect in 1993 uit elkaar waren gegaan. Dachten Vlaanderen en Wallonië, politiek en cultureel steeds meer verzelfstandigd, hetzelfde te doen, en was de dood van Boudewijn het officiële startschot om de boedelscheiding in gang te zetten?
Moeders verdriet liet haar dingen doen die zij anders verfoeide: de hele dag ongewassen in haar badjas zitten, haar kwetsbaarheid tonen, vader toesnauwen dat hij zijn kritiek voor zichzelf moest houden.
Maar de angst van het land ging dieper dan het institutionele. De dagen voor en na zijn begrafenis voelden ongemakkelijk door een algemeen bedrukte sfeer, alsof er minder zuurstof in de lucht hing. Muziekoptredens werden geannuleerd, televisiezenders wijzigden hun programmering, in de kranten getuigden mensen over geestesverschijningen. Alles werd als een omen van groter, onafwendbaar onheil gezien: een zwarte kat die over straat liep, het extra bezoek aan het graf van familieleden uit schuldgevoel, de schroom om kwaad te worden in het openbaar, het rampenplan dat werd afgekondigd omdat mensen door hitte en uitputting flauwvielen enz.
Mogelijks heb ik mettertijd die laatste details grotendeels verzonnen of aangedikt, maar niettemin legde moeder met haar verdriet getuigenis af van een realiteit die haar oversteeg en die haar dingen liet doen die zij anders verfoeide: de hele dag ongewassen in haar badjas zitten, haar kwetsbaarheid tonen aan anderen, vader toesnauwen dat hij zijn kritiek voor zichzelf moest houden, dwars door mij heen kijken als ik iets vroeg. Hoewel zij helemaal niet gelovig was – ‘na het leven is het gedaan, en het is hier snel gedaan’ – kwam de dood van Boudewijn misschien nog het dichtst bij een religieuze ervaring die niet zozeer naar God verwees maar naar de middagduivel, een obscuur wezen dat op het warmste moment van de dag toeslaat. De zweem van verbijstering en waanzin toen de zon die zaterdag op haar hoogste punt stond, leek wel door zijn toedoen. Moeder raakte geïmponeerd, geëmotioneerd, geïndoctrineerd.8
Nationaal trauma
Was de begrafenis van Boudewijn uitzonderlijk? Velen van mijn leeftijd en ouder, en zelfs tegenstanders van de monarchie,9 kunnen die vraag perfect beantwoorden door die dag te reconstrueren of minstens een aantal markante feiten op te sommen, zelfs dertig jaar na datum. Dat sommigen het moment zelfs opsmukken met ingebeelde feiten zoals ik, bewijst hoeveel mentale energie het vergde om die rouwperiode tot een collectieve herinnering om te smeden. In die zin lijkt de dood van Boudewijn sterk op een trauma, met diepe wortels in de psyche van de natie.
Maar even radicaal als 7 augustus 1993 was de breuk op 8 augustus 1993, de dag erna. Moeder stond de volgende morgen vroeg op; ze wilde wandelen tot aan het kruis van Le Calvaire en daarom mocht ik niet eerst urenlang tekenfilms kijken, zoals op alle andere ochtenden van het verlof. Mijn broer wilde dan weer een lange broek dragen, wat zij weigerde – ‘te warm, ge gaat zweten’ – maar ze had geen zin om te discussiëren, dus mocht hij, koppig als altijd, zijn lange broek dragen. Het moest snel gaan, alsof ze de verloren tijd van gisteren wilde inhalen. Vakantie, leek ze ineens te beseffen, diende niet om te treuren: het leven was nu aan haar. En dat leven speelde zich af in de Ardennen.
De koning was dood, de koning bleef toch dood.10
1 Alsof haar verdriet al langer in haar sluimerde en nu pas ruimte vond om zich te uiten. Die vaststelling bleek naderhand ook te kloppen, maar ik moest dertig jaar wachten, tot de gesprekken die ik met haar voerde op haar sterfbed begin 2023, om te begrijpen wat haar die dag had aangegrepen. In het kort: als opperbevelhebber van het leger incarneerde Boudewijn niet alleen de mogelijkheid tot staatsgeweld, maar hij stond ook, door het onbuigzame gezag dat hij uitstraalde, model voor haar eigen vader: een beroepsmilitair die als krijgsgevangene ternauwernood de Tweede Wereldoorlog had weten te overleven en die gehard in de werkkampen van Duitsland en Polen niet overweg kon met de psyche van een jonge dochter opgevoed in vredestijd. Die kloof was (voor beiden) traumatisch en te groot om te overbruggen. De man vermoedde overal gevaar, destijds bij de nazi’s, later ook bij pubermeisjes. Door de hoge symbolische waarde van de begrafenis kwam bij moeder van alles los. Haar nationalisme was nationalistisch, maar ook persoonlijk en therapeutisch.
2 Dertig jaar eerder, bij de begrafenis van Leopold III, leek het eerder een mystiek feit: ‘De schimmen, ze doemden op in de plechtigheid van de kerk, uit de wierook, uit de nevels langs de gebouwen, de pleinen, de parken en de bomen, bij de melancholie rond de brede lanen en het graf van de Onbekende Soldaat, bij de absoute in de kathedraal, in de stilte, de geborgenheid of de emotie achter de gevels van duizenden huizen en appartementen’, schreef Louis De Lentdecker, destijds redacteur bij De Standaard.
3 Toen wist ik ineens: ik wil journalist worden, zodat ze ook mij begrijpt. Over Bracke zei ze later, toen hij zijn overstap van de VRT naar de N-VA aankondigde: ‘Hij zit daar goed met zijn snorretje.’
4 Hij maakte spaghetti klaar en kocht voor zichzelf een fles rode porto.
5 De dood van Boudewijn leerde mij ook iets essentieels over mezelf: als het gaat om intimiteit, ben ik zelf een vorst in het diepst van mijn gedachten. Ik ben afstandelijk, onbuigzaam, onhandig, niet altijd in staat tot spontaan menselijk gedrag.
6 De monarchie lijkt misschien een statig gegeven – niets onveranderlijker dan de façade van een paleis – maar in de kern smeult een drang tot overleven.
7 Het lijk van Boudewijn leek iets vol vermogen, vol ingetogen potentieel. Het bezat een aantrekkingskracht die geen enkele levende of andere dode kon evenaren.
8 En ik raakte geïmponeerd, geëmotioneerd, geïndoctrineerd door de tranen van mijn moeder: het begin van een generationele fascinatie voor het instituut.
9 Karel Dillen, oprichter van het (toenmalig) Vlaams Blok en notoir antiroyalist, vond de begrafenis van Boudewijn bijvoorbeeld geen moment van polemiek: ‘dan gaan onze gedachten uit naar de rouwende weduwe en de familie’.
10 Dertig jaar later denk ik: moeder is dood, lang leve moeder.