Tijd voor reparaties, ook in België
Door Joachim Ben Yakoub, Gia Abrassart, op Thu May 23 2019 22:00:00 GMT+0000Het is tijd voor een ander Europa. Een Europa dat eindelijk zijn verantwoordelijkheid opneemt voor meer dan 500 jaar koloniale geschiedenis en gehoor geeft aan de groeiende roep om 'reparaties': herstelbetalingen voor alle geslagen wonden en teruggave van gestolen goed. België is een goed begin.
In een donkere kamer hoor je het snorren van een mechanische projector. Dia per dia belicht de installatie Open Your Eyes van kunstenaar Kader Attia twee schermen naast elkaar. Aan de ene kant passeren kapotte aangezichten van gewonde soldaten uit de Eerste Wereldoorlog. Ondanks esthetisch oplapwerk ogen ze diep beschadigd door de fysieke en psychische nasleep van hun kwetsuur. Aan de andere kant verschijnen beelden van prekoloniale Afrikaanse of Japanse objecten, ook allemaal opnieuw opgelapt, aan elkaar genaaid, hersteld.
Door die reparatie van sacrale of profane objecten door koloniale machten te linken aan de reparatie van misvormingen door moderne oorlogsvoering, maakt Attia zijn publiek gevoelig voor de koloniale kwetsuur en de blijvende urgentie van mogelijk herstel, zowel materieel als immaterieel. Tegelijk openbaart hij ons hoe die kwetsuur zo gecontroleerd en gedisciplineerd wordt dat we ze weer makkelijk kunnen vergeten.
Europa lijdt aan een superioriteitscomplex. Ook de liberale en seculiere linkerzijde lijkt haar solidariteit voorgoed begraven te hebben.
‘We moeten die immateriële wonden terug aandacht geven, van de slavernij tot de kolonisatie, van de onteigening tot de vernedering, omdat ze vandaag blijven schrijnen in elke vorm van expressie.’ Volgens Attia bedreigen die gapende wonden elk menselijk evenwicht. ‘De demonen die eruit opstijgen, blijven onophoudelijk spoken, maar tegelijk verplichten ze de mens ook om zich te blijven ontwikkelen tot de grandeur die hij beweert te belichamen’.
Waardigheid afdwingen
Hoe gaat Europa met die gapende wonden om? Steeds meer postkoloniale subjectiviteiten houden de herinnering eraan levend, maar hun wezenlijke bestaan wordt in vraag gesteld. Europa lijdt aan een superioriteitscomplex. Je merkt het aan de forse opmars van extreemrechts populisme, terwijl de liberale en seculiere linkerzijde haar solidariteit voorgoed begraven lijkt te hebben. Alom wordt het historische feit ontkend dat de groei van het Europese continent zich nooit voltrokken zou hebben zonder de gedwongen opoffering van die verdomde geracialiseerde ander.
De vraag naar reparaties die centraal staat in het werk van Attia, lijkt dan ook een doos van Pandora, waaruit een resem aan fundamentele vragen oprijst. Kunnen we – in die context van banalisering en normalisering van racisme en koloniale overtuigingen, attitudes en praktijken – een België of een Europa verbeelden dat zich verantwoordelijk toont voor zijn verleden? Is die verantwoordelijkheid denkbaar zonder reparatie? En reparatie waarvan? Kan die reparatie zonder restitutie? En wat blijft er na deze reparaties nog over van Belgie en Europa?
Een noodzakelijke eerste stap is de negationistische mythe doorprikken dat er zoiets zou bestaan als een nationale identiteit, of een continentale Europese identiteit die homogeen wit en joods-christelijk zou zijn. Als antidotum moet er een nieuwe Europese geschiedenis geschreven worden, vanuit de pijnlijk doorleefde verhalen en expertise van zij die nog steeds bestempeld worden als minderwaardig. Een blijvende koloniale reflex sluit hen echter haast fysiek uit.
Een noodzakelijke eerste stap is de mythe doorprikken dat er zoiets zou bestaan als een nationale identiteit.
Hoe moet dat dan concreet? Door bijvoorbeeld de bijdrage van Congolezen, Rwandezen en Burundezen of Maghrebijnse (post)koloniale subjecten aan België eindelijk echt zichtbaar te maken, net als het historische verzet tegen de Belgische exploitatie van lichamen en grondstoffen. Zelfs al zouden die verzwegen tegenverhalen het einde kunnen inluiden van de natiestaat als hoeksteen van ons huidige wereldsysteem, ze kunnen niet langer onderdrukt worden. Vóór ons ligt een open horizon.
De geschiedenis leert immers dat waardigheid niet enkel verkregen wordt door verschillende overlappende en elkaar versterkende bevrijdingstrijden en collectieve herstelprocessen die ‘de waarheid’ terug opklaren, maar altijd door een vorm van afgedwongen reparatie.
The Case for Reparations
Kunnen we ons in Europa laten inspireren door het debat rond reparatie in Amerika? In The Case for Reparations, een opgemerkt pleidooi voor raciale rechtvaardigheid in het maandblad The Atlantic van juni 2014, brak de Afro-Amerikaanse auteur Ta Nehisi Coates een lans voor de vaak genegeerde stemmen voor reparatie in de VS. Aan de hand van persoonlijke verhalen maakte hij het proces van 250 jaar slavernij, 80 jaar Jim Crow-wetten rond rassenscheiding, 60 jaar segregatie ondanks gelijkheid en 35 jaar racistisch huisvestingsbeleid. Slotsom van zijn geraffineerde analyse: zonder reparatie zal de VS een gescheiden natie blijven, geblokkeerd door haar gedeelde mythe van historische onschuld.
Dat is ook een niet te missen boodschap voor Europa. Nochtans heeft dit continent geen 250 jaar slavernij en niet bijna 100 jaar apartheid gekend, toch? Europa zou dus niet zo raciaal verdeeld zijn als haar jongere broertje, menen we. Maakt dat de vergelijking wel terecht?
In haar boek Outlaw Culture doorprikt bell hooks die mythe met liefde. Vanuit de VS zag ze ooit in de zwarte Madonna van Monserrat het ultieme bewijs van post-raciale tolerantie in Europa. Het wakkerde in haar een groot verlangen aan naar die gedroomde plek van culturele en onbeperkte artistieke vrijheid. Tot ze daadwerkelijk naar Europa verhuisde. Ze trof een realiteit waarin het racisme net zo welig tierde als in de VS, met daarbovenop een veel grotere passie voor het ‘primitieve’ en het ‘exotische’.
Om te begrijpen waarom Europa niet minder racistische denkbeelden koestert dan de VS, moeten we even terug in de geschiedenis, tot in 1492 met de val van Granada en de 'ontdekking' van Amerika. Hoe beide continenten zich in de loop der tijd tot elkaar hebben verhouden, wordt nog het meest zichtbaar via een derde vaak veronachtzaamd werelddeel…
Transcontinentale intimiteit
Als Afro-Amerikaan in Parijs beschreef James Baldwin in No Name in the Street (1972) hoezeer hij zich verwant voelde met de Algerijnen in de Lichtstad. Dat hij nooit de Casbah van Algiers had gezien, deed er voor hem even weinig toe als dat de Algerijnen in Frankrijk nooit in Harlem waren geweest. Hun verwantschap lag er vooral in dat ze allebei slachtoffer waren van een gedeelde Afrikaanse geschiedenis.
Op dat inzicht over Afrika als gemeenschappelijke grond bouwt theatermaker en verhalenvertteller Ogutu Muraya voort in zijn voorstelling Fractured Memory (2017). Hij inspireert zich daarvoor op een andere tekst van James Baldwin: Princes and Powers uit 1957, een beschrijving van het eerste ‘Congres van zwarte schrijvers en kunstenaars van Afrika en Amerika’ in 1956 aan de Sorbonne.
Ook geracialiseerde mensen op de hoogste trede vragen zich met de dag meer af hoelang het hier voor hen nog leefbaar blijft.
Dit unieke verslag van internationale solidariteit helpt Muraya niet alleen om zijn eigen persoonlijke trauma van de burgeroorlog in Kenya in 2007 een plek te geven. Het onderbouwt ook zijn zoektocht naar herstel van ons gebroken collectieve geheugen en historische bewustzijn, uitgewaaierd over drie verschillende continenten. Het huidige Europa, zo vertelt Fractured Memories, is zoveel meer dan de tegenhanger van de VS. Het valt enkel te begrijpen binnen een breder mondiaal netwerk, vanuit een gedeeld verlangen naar transcontinentale verbinding. .
Zo gaat Muraya lijnrecht in tegen de algemene tendens om in Europa het dekoloniale gesprek te voeren via een contextuele ‘vertaling’ van Amerikaanse postkoloniale studies, critical race studies en whiteness studies. Die vertaalzucht negeert ten gronde wat Paul Gilroy ‘Black Atlantic’ heeft genoemd: de dynamische transnationale ruimte die een cultuur heeft vormgegeven die tegelijk Amerikaans, Afrikaans, Caraïbisch én Europees is – een zwarte cultuur. Het is een cultuur die bouwt op meervoudige relaties en uitwisselingen, stelselmatig opgebouwd door een gedeelde geschiedenis van verzet tegen de slavenhandel en de kolonisatie.
Die opgebouwde contacten blijven nog altijd essentieel om zich vandaag te ontworstelen aan normatieve nationalistische categorieën én een beter begrip te krijgen van bepaalde sociale, culturele en esthetische praktijken in Europa, de VS en Afrika.
Lisa Lowe verbreedt deze redening ook naar het Aziatische continent. In The Initimacy of Four Continents (2015) houdt ze een pleidooi om onze lokale context te begrijpen vanuit de nauwe verbondenheid tussen de vier werelddelen, en om verspreide en geïsoleerde intercontinentale archieven opnieuw te verknopen. Enkel samen geven zij vorm aan de gedeelde geschiedenis van de slavenhandel en de kolonisatie die ons denken tot op vandaag zo sterk bepalen.
Vanuit dit perspectief is er dus niet zozeer een vertaling nodig, wel een verbinding tussen de archieven van anti-koloniaal verzet over de verschillende continenten, Europa incluis. Vanuit een transnationaal perspectief kan de anti-koloniale kakofonie geheractualiseerd worden.
Neokoloniale grenzenpolitiek
Terug naar het racisme in Europa, dat dus onmogelijk te begrijpen valt los van de eigen Europese en Amerikaanse geschiedenis met het globale zuiden. Zoals Aimé Césaire het zo helder geformuleerd heeft in zijn Discours sur le colonialisme (1950), is het Europese continent allesbehalve onaangeraakt gebleven door zijn overzeese kolonisatie. Dat boemerangeffect heeft het ‘eurocentrische’ doen en denken tot op het bot mee vormgegeven.
De Belgische autoriteiten moeten onder druk gezet worden om hun visumverlening aan niet-Europese kunstenaars te vergemakkelijken.
Ook vandaag is dat nog altijd het geval. Want eens de ex-kolonies onafhankelijk geworden zijn, is Europa zijn koloniserende energie vooral gaan richten op nieuwkomers vanuit die landen op eigen bodem. Dat vertaalt zich al jaren in een getrapt systeem van burgerschap, waarin sommigen a priori meer burger zijn dan anderen, en in een politioneel apparaat dat de meeste nieuwkomers uit voormalige Europese kolonies niet alleen náást die – voor sommigen heel glibberige – trap plaatst, maar zelfs koelbloedig deporteert. Resultaat is voor hen een soort permanente staat van uitzondering, die de koloniale verhoudingen tot bloedens toe voortdurend blijft herbevestigen.
Ook geracialiseerde mensen op de hoogste trede van de trap vragen zich met de dag meer af hoelang het hier voor hen nog leefbaar blijft. Hoelang nog worden zij in Europa getolereerd? Hoelang nog voor ook zij afglijden en teruggestuurd worden naar een vaak ingebeeld ‘eigen land’?
Een concreet en actueel voorbeeld van die uitsluitingspolitiek is de steeds hardere visumpolitiek voor kunstenaars. Ook de Belgische autoriteiten moeten onder druk gezet worden om hun visumverlening aan niet-Europese kunstenaars te vergemakkelijken, door de neokoloniale trekken en het geografische hokjesdenken ervan af te schudden. Alleen zo kan er extra zuurstof komen voor creatieve netwerken tussen kunstenaars uit verschillende diaspora’s, kunstenaars van het globale zuiden zelf én de rest van de wereld.
Zo typeert de recente weigering om visa te verlenen aan het gezelschap achter de voorstelling Datcha Congo van de regisseuse Bwanga Pilipili – die op 19 en 20 februari geprogrammeerd stond in Les Halles – het geweld van ‘twee maten en twee gewichten’. Ook de choreograaf Faustin Linyekula zag zich genoodzaakt om bij gebrek aan visa de creatie van Histoire(s) du Théâtre II in maart in Gent af te voeren.
Hoeveel VN-rapporten zijn er nog nodig voor we verlost raken van de dominante binaire Noord-Zuid-logica’s?
Ook die internationale mobiliteit vraagt dus om reparatie. Grenzen worden dan verbrand, internationale bewegingsvrijheid opgeëist. Geen antiracistische politieke agenda kan nog buiten de verantwoordelijkheid om zich daarover te buigen. Zoals Norman Ajari voorstelt in zijn nieuwste boek La dignité ou la mort (2019), zouden zogenaamde ‘economische vluchtelingen’ even veel legitimiteit moeten hebben als politieke vluchtelingen, in plaats van de stempel ‘profiteurs’ opgeplakt te krijgen.
Hoe moet dat dan voor het op til zijnde Huis van Afrikaanse Culturen in Brussel? Dat veronderstelt internationale artistieke samenwerking, maar men lijkt te vergeten dat internationale mobiliteit nog altijd gestructureerd is volgens oude koloniale modellen. Hoeveel VN-rapporten zijn er nog nodig voor we verlost raken van de dominante binaire Noord-Zuid-logica’s? Fort Europa stort in!
Bye bye Europa?
Wat staat ons te doen? In Les Damnés de la Terre (1961) eindigt Fanon met de oproep om weg te trekken uit dit Europa ‘dat maar blijft praten over de mens, terwijl ze hem overal verwoest waar ze hem tegenkomt: niet alleen op haar eigen straathoeken, maar in alle hoeken van de wereld’. Sowieso moeten we voor Fanon breken met dat ingebakken en collectieve onderbewuste verlangen om Europa in te halen. We moeten onszelf heruitvinden los van Europa, zo luidt zijn fundamentele kritiek op het eurocentrisme:
‘Komaan, kameraden, nu het Europese spel voorgoed is gespeeld, moeten we iets anders uitvinden. Alles is mogelijk, zolang we Europa maar niet gaan naäpen of geobsedeerd raken door het idee Europa te willen inhalen.’
En nee, Amerika is niet het alternatief. Fanon argumenteert dat de VS, als oude Europese kolonie, het moederland zo succesvol wist te kopiëren dat ze verworden is tot ‘een monster waarvan de schandvlekken, de ziektes en onmenselijkheden angstaanjagende dimensies hebben aangenomen’. Ook de recente dekoloniale strijd in Amerika tegen blijvende vormen van kolonisatie, zoals het recente verzet tegen de aanleg van een grote pijpleiding bij Standing Rock in Illinois en Noord-Dakota, herinnert ons eraan dat we Amerika moeten blijven begrijpen als een tweede koloniale Europa, en dus als een monsterlijke karikatuur ervan.
Het afdwingen van reparaties gaat net radicaal ingaat tegen elke vorm van slachtofferschap.
Waarheen dan, als we Europa zouden moeten verlaten? In zijn boek Maghreb Pluriel plaatst Abdelkébir Khatibi meerdere vraagtekens bij Fanons afsluitende oproep. Hij onderschrijft wel diens blijvend urgente oproep om te dekoloniseren, maar tegelijk bewoont het Westen zijn diepste wezen – niet als een externe verwoestende macht, maar als een intern conglomeraat van verschillen. Op dat verschil eist Khatabi een onvervreemdbaar recht op.
En zo zijn er meer en meer mensen met verschillende postkoloniale geschiedenissen. Zij weigeren Europa de rug toe te keren. Zij willen niet per se terug naar waar ze verondersteld worden vandaan te komen, Net als Khatibi eigenen ze zich het recht om die beide – soms tegenstrijdige – subjectiviteiten samen te beleven, zonder contradictie in Europa of daarbuiten.
En het is net vanuit die dubbele kritische ingesteldheid dat zij, louter door hun aanwezigheid, fundamentele vragen gaan stellen over de mythologische grenzen van de natiestaat. Politiseren ze die positie, dan luiden ze er haast vanzelf het einde van in.
Van schuld…
Dat brengt ons opnieuw bij het vraagstuk ‘reparatie’. Ook hier in Europa, en zeker in België, weerklinkt dat verzoek steeds luider – in het kielzog van de herhaalde roep om culturele instellingen, media, universiteiten, onderzoeksinstituten en publieke administraties echt te dekoloniseren, om het straatbeeld vrij te maken van koloniale standbeelden, om de oneigenlijke schulden van Afrika kwijt te schelden, om de CFA-frank af te schaffen en zowel de nakomelingen van de arbeidsmigranten van weleer als de nieuwe postkoloniale diaspora gelijke toegang te verlenen tot werk, huisvesting en gezondheidszorg. Hoelang nog kunnen we het proces van Europa blijven uitstellen?
De tegenstand is groot. Velen zien de koloniale geschiedenis van slavernij en overheersing als een tijd die voorbij is, zonder enige link met vandaag. Herhaalde vragen om erkenning beschouwen zij als een misplaatste vorm van slachtofferschap.
Nochtans herinnert historicus Robin Kelley ons eraan dat het afdwingen van reparaties logisch samenspoort met de gestegen aandacht voor identiteit, het gekwetste lichaam, het verwerken van het koloniale trauma en persoonlijk en psychologisch leed. En dat die claim dus net radicaal ingaat tegen elke vorm van slachtofferschap. Consequent bouwt de vraag naar reparaties verder op 250 jaar bevrijdingsstrijd en verzet tegen slavernij en kolonisatie in de Verenigde Staten.
Schaamte en schuld alleen volstaan niet om het tij van racistisch en institutioneel geweld te keren.
Het verbeelde én materiële nalatenschap van die hele periode is bovendien best tastbaar: koloniale monumenten, blackfacing, etnische en raciale ongelijkheden… Die erfenis roept ons ter verantwoording. Wat is onze verantwoordelijkheid? Wie kan die definiëren? Is ze individueel of collectief? Hoever reikt ze precies? Gaat ze ook op voor de staat zelf? En wat zouden onze postkoloniale samenlevingen te winnen hebben bij zo’n verantwoordelijke houding?
Essayiste, psychoanalytica en activiste Grada Kilomba ziet in schuld een krachtig zelfgericht mechanisme, dat mensen dwingt om zich bewust te worden van hun witheid, hun privileges en hun eigen racisme. Die erkenning is een verplichte stap in elk proces van reparatie.
Onze schoolvakken, onze publieke ruimte, onze media en folklore, ons woordgebruik en onze relatie tot ‘de anderen’ zijn immers nog altijd niet aangepast, niet gedekoloniseerd. Onze universiteiten verbergen nog steeds menselijke stoffelijke resten, onze nationale geschiedenis erkent nog altijd niet de bijdrage van de kolonies aan de uitbouw van Europa.
… naar verantwoordelijkheid
Schaamte en schuld alleen volstaan echter niet om het tij van racistisch en institutioneel geweld te keren. Al in 1960 stelde Baldwin dat schuldbewustzijn hem niet interesseerde, omdat het een luxe is. Als burger van een bepaald land word je verondersteld veeleer verantwoordelijk dan schuldig te zijn. Zelfs voor het verleden, zelfs voor hoe erover gepraat wordt.
Die verantwoordelijkheid zou een collectieve houding moeten zijn, of toch minstens een reflectie die iedereen aangaat. Alleen wordt ze bemoeilijkt door hoe de verhalen van gekoloniseerden en hun kinderen voortdurend onzichtbaar gemaakt worden. En door de grote kloof tussen ‘onze’ veronderstelde ‘objectiviteit’ en ‘hun’ veronderstelde ‘subjectiviteit’.
Laat ons niet vergeten dat reparatie eerst en vooral een juridische kwestie is: een zaak van rechtspraak.
Ook nationaal moet er verantwoordelijkheid genomen worden. België heeft het echter nog altijd moeilijk om te erkennen dat de kolonisatie van Congo tussen 1885 en 1908 miljoenen doden geëist heeft, maar een beleid dat vertrekt vanuit haar historische verantwoordelijkheid, zou verder moeten reiken dan de huidige materiële economie. Het zou ook een inventaris moeten maken van het blijvende geweld en wat er in het verleden allemaal uit de kolonie ontvreemd is.
Laat ons immers niet vergeten dat reparatie eerst en vooral een juridische kwestie is: een zaak van rechtspraak. Prioritair daarin is de stem van wie aan den lijve ervaart hoe de raciale strategieën uit de koloniale tijd blijven doorwerken. Hun getuigenissen en reële ervaringen erkennen moet verder gaan dan kortstondig opportunisme.
Onverbiddelijke financiële reparaties
De doos van Pandora barst uit haar voegen. Als we het erover eens zijn dat Europa een verantwoordelijkheid heeft tegenover zijn verleden van overzeese dominantie, slavernij en koloniale exploitatie, hoe die reparatie dan definiëren, in het licht van de juridische ontwikkelingen en de omvang van de geïdentificeerde schade? Is zo’n reparatie wel mogelijk? Moet ze individueel of collectief zijn? Hoe vertaal je de Europese en mondiale schaal van het historische imperialisme naar een concreet reparatiebeleid?
Dat zijn niet alleen ethische, maar ook financieel-economische vragen. Als we teruggaan naar 1492 en naar de wieg van het huidige kapitalistische en koloniale systeem, impliceert de vraag naar reparaties een regelrechte omkering van de globale schuldenstroom. Dat zou Europa prompt van haar voetstuk doen vallen.
Hoe we in dit licht een inclusiever Europa kunnen creëren, mag dan wel haast als science-fiction klinken, maar met beide voeten op de grond kunnen we niet anders dan deze ongemakkelijk vragen luidop te blijven stellen. Zoals Sara Ahmed het voorstelt, moeten we het familiefeest blijven verstoren om het normatieve denken binnenstebuiten te keren.
En daar stopt het niet. De kolonisatie was niet enkel een militaire en economische machine, ze bezette ook met geweld de geesten: via etnische hierarchieën onderwierp ze bijna alle kennisproductie aan imperialistische eisen. Met haar dodelijke rassenpolitiek vervreemdde ze hele generaties.
Zo meervoudig de effecten van al dat geweld, zo meervoudig moet ook de vraag naar reparatie bekeken worden. De doos van Pandora barst verder uit haar voegen. Welk reparatiebeleid moeten we vandaag in Europa bedenken en gaan uitvoeren? Wat moet er precies gerepareerd worden? Ten aanzien van wie?
De lange mars van de instellingen
Zich die vragen stellen in de hoofdstad van Europa is zonder meer symbolisch. Zoals andere minority-majority metropolen telt Brussel een belangrijk aantal instellingen die de koloniale geschiedenis direct belichamen: niet alleen het onvermijdelijke koloniale museum van Tervuren (sinds kort het ‘AfricaMuseum’), maar ook ‘Europa’ zelf, dat als politiek-economische ruimte ooit serieus overwogen heeft om in aanloop naar de Afrikaanse onafhankelijkheidsverklaringen één Eurafrikaanse ruimte te vormen.
Culturele en academische instellingen kunnen niet anders dan zich te beraden over alle uitsluitingsmechanismes en mythes die hun repertoire telkens weer bevestigt en versterkt.
Verder herbergt Brussel vele culturele en academische instellingen en media, die allemaal pretenderen dat ze de nodige democratische en educatieve waarden overdragen om te kunnen samenleven. Steeds meer doorleefde en kritische dekoloniale netwerken dwingen sommige van die instellingen tot dekolonisatieprocessen die het consensusdenken fundamenteel doorprikken.
Dat gaat niet vanzelf. Heel concreet worstelen die instellingen met hun natuurlijke reflex om zich alles en niets toe te eigenen, maar ook met hun vastgeroeste onvermogen om samen te werken vanuit dissensus. Zich van buitenaf en van onderuit in vraag laten stellen zijn ze nu eenmaal niet gewoon. Toch kunnen ze niet anders dan zich te beraden over zowel hun centrale positie binnen de koloniale systematiek als over alle uitsluitingsmechanismes en mythes die hun repertoire telkens weer bevestigt en versterkt.
Het AfricaMuseum als achteruitkijkspiegel
Vooral de heropening van het AfricaMuseum heeft het jongste reparatiedebat doen oplaaien. Moet het museum de culturele artefacten teruggeven die gestolen zijn gedurende tachtig jaar koloniale overheersing en tijdens de plunderingen voor de wereldtentoonstellingen in Brussel in 1897 en 1958? In hun Rapport over de Restitutie van Afrikaans Patrimonium herinneren Felwine Sarr en Bénédicte Savoy aan de statistieken van historicus Alain Godonou: 90% tot 95% van het materiele patrimonium van Sub-Saharaans Afrika wordt buiten het continent bewaard. Is het geen tijd om Congo zijn gestolen archieven terug te geven?
In oktober 2018 wijdde het Brusselse parlement zijn ‘Jeudi de l’Hémicycle‘ samen met vzw Bamko-Cran aan het delicate vraagstuk rond de teruggave van culturele objecten: ‘Restitutie van Afrikaanse artefacten: een morele of juridische vraag?’.
Sindsdien kan het museum de restitutie-kwestie niet meer ontlopen. Het moet minutieus onderzoek doen naar de oorsprong van zijn patrimonium en de omstandigheden waarin het werd verzameld: misdaad, diefstal, gedwongen ruil, afpersing. Op basis van de huidige archieven zou een extern comité een inventaris moeten maken van alle geplunderde objecten tijdens de koloniale periode van 1885-1960.
Het AfricaMuseum kan niet langer doen alsof dit rijke Afrikaanse patrimonium nu van België is en van hieruit zomaar te internationaliseren valt in culturele en commerciële circuits.
Restitutie van gestolen goed
Ook verschillende andere werven bespoken sinds vele jaren activistische kringen. Neem de noodzakelijke terugkeer van 300 Congolese schedels van verschillende belangrijke leiders en dorpshoofden, die gebruikt zijn voor pseudowetenschappelijke presentaties over de superioriteit van het witte ras en bewaard worden door het Museum voor Natuurwetenschappen en de ULB. Of de opwaardering van de Force Publique du Congo die meestreed tijdens de beide Wereldoorlogen.
Deze bewijslast voor witte superioriteit, alsook de zware offers en bijzondere daden van deze Congolese soldaten, lijken door de Belgen en hun geallieerden helemaal vergeten.
De postkoloniale situatie van België is in meerdere opzichten onuitgegeven.
Daarnaast is er ook de financiële compensatie voor de dwangarbeid van de Congolese bevolking, die zowel de economische als de culturele en architecturale infrastructuur van België verrijkte. Of nog: de opoffering van Maghrebijnse soldaten tijdens de grote oorlogen en de uitbuiting van Maghrebijnse en Turkse gastarbeiders voor de heropbouw van het land na die verwoestende episodes.
Al die koloniale misdaden lijken wel onaantastbaar. Brussel, en bij uitbreiding België, symboliseert niet enkel Europa en de blijvende impact van koloniale instellingen, maar ook het stilzwijgende geweld en de gapende historische wonde.
Toch begint er eindelijk een en ander te bewegen. Door de druk van onder meer Bamko-Cran, het collectief No Name, de vzw Change en de reflectie-ateliers ‘Nadenken over een restitutiebeleid’ schaarde het Franstalige Brusselse parlement zich in maart 2019 bijna unaniem achter de resolutie ‘over de restitutie van menselijke overblijfselen en culturele eigendommen uit de koloniale periode’. Deze goedkeuring baant de weg voor mogelijke teruggave en vormt dan ook een belangrijke eerste stap in het herstelproces.
België negeert de duistere achterkant van zijn ‘beschavingsmissie’, omdat het nog steeds zo overtuigd is van zijn eigen superioriteit en menselijkheid.
Tegelijk vroegen zestien activisten en schrijvers op 10 april in een opiniestuk in de Vif Express om het rad van de restitutie van Afrikaans erfgoed verder te laten draaien, maar wel door samen te werken met de betrokken diasporische netwerken. Zij roepen de Senaat en alle parlementairen op verschillende niveaus op om in navolging van het Franstalige parlement van Brussel dezelfde resolutie te ratificeren.
Rusten of vrij zijn
Onverbiddelijk zwengelt het postkoloniale gesprek in België dus wel aan, maar tegelijk blijft er nog een lange weg te gaan. De koloniale herinnering blijft één grote werf, wat van de dekolonisering van verhalen, instellingen en verbeelding absoluut geen lineair proces maakt.
Bovendien is de postkoloniale situatie van België in meerdere opzichten onuitgegeven. Niet alleen omdat België een van de minor empires was, maar ook omdat Congo tussen 1885 en 1960 de enige kolonie van het koninkrijk was. In de nadagen van de Eerste Wereldoorlog verwierf België wel nog het voogdijschap over Rwanda en Burundi (onafhankelijk in 1962), maar de link met Congo, eerst privé-eigendom van koning Leopold II (1885-1908) en dan eigendom van de staat België (1908-1960), blijft iets heel aparts. De oude kolonie bezet een centrale plek in de onderbewuste Belgische verbeelding en affecten.
In België zou die dekolonisering dus gepaard moeten gaan met een zelfonderzoek naar de impact van de koloniale geschiedenis op het heden, maar die brutale uitbuiting is altijd geminimaliseerd. België negeert de duistere achterkant van zijn ‘beschavingsmissie’, omdat het nog steeds zo overtuigd is van zijn eigen superioriteit en menselijkheid.
Tegen die herinneringsmist zouden reparaties net een perfecte remedie kunnen zijn, door de slinkse ontkennings- en camouflagestrategieën van de Belgische autoriteiten te counteren met een heropwaardering van de verhalen en het verzet van de gekoloniseerden. Maar waar blijft die vitale drive om de geschiedenis van onderuit te herschrijven?
Sorry is een begin
Een veelzeggende casus is de VN-delegatie met experts die al tweemaal ons land aandeed om onderzoek te doen naar de situatie van mensen met Afrikaanse achtergrond. Haar tussentijdse verslag wees onder meer op structureel racisme als voornaamste struikelblok op de arbeidsmarkt, ook al studeren mensen uit de Afrikaanse gemeenschap gemiddeld af met betere diploma’s. Zoals onderzoeker Martin Vander Elst van de UCL onderstreept, biedt het VN-rapport bovendien een heldere diagnose van de rassendiscriminatie en haar verband met het kolonialisme van gisteren en vandaag.
Zelfs om Kuifje in Congo historisch te contextualiseren ontbreekt elke wil.
De VN-commisssie roept België op zich officieel te excuseren voor zijn koloniale gruweldaden en verzoekt dringend om een dialoog over de koloniale kwestie op alle niveaus en om een proces van erkenning en reparatie tegenover het Congolese volk. In Gent gebeurde dat al, nadat Chokri Ben Chikha en zijn collectief Action Zoo Humain met hun Waarheidscommissie de voormalige Gentse burgemeester Daniël Termont zo ver gekregen hadden om officiële excuses aan te bieden voor de menselijke dierentuinen in de Arteveldstad.
Maar wat was de reactie van de politieke klasse op de vraag van de VN? Premier Charles Michel verwonderde zich over dit ‘bizarre rapport’ en repliceerde dat België ‘altijd zo hard mogelijk de strijd heeft proberen te voeren tegen elke vorm van racisme.’ In het kielzog van deze golf van witte onschuld lanceerde Creative Belgium dan maar de campagne ‘Sorry is een begin’, op zoek naar scherpe pennen en poëzie om de historische Belgische excuses aan Congo te verwoorden in de plaats van het beleid zelf.
Misschien kunnen deze feiten het benauwde geheugen van onze autoriteiten helpen opfrissen: de discriminatie in subsidies aan verenigingen van mensen van Afrikaanse afkomst, het racisme van witte antiracisme-organisaties, de gebrekkige vertegenwoordiging van mensen met Afrikaanse achtergrond in publieke instellingen, en de negatieve beeldvorming van Afrikaanse mensen op affiches van ngo’s en humanitaire organisaties – om nog maar te zwijgen over alle cursussen van de lagere school tot de universiteit. Zelfs om Kuifje in Congo historisch te contextualiseren ontbreekt elke wil.
Een nieuwe strijd
Intussen blijven de vragen van Pandora onverminderd rondzoemen: hoe de broodnodige reparatie afdwingen? De dominante klasse kan geen geweld meer uitoefenen zonder dat er reactie op komt. Alleen is met de staat nog weinig onderhandeling mogelijk, zo repliceerde het Fanse collectief 'Décoloniser les Arts' eind 2018 op de oproep Le «décolonialisme», une stratégie hégémonique van 80 intellectuelen in Le Point. ‘Wij kunnen geen rechten claimen van een overheid die de rechten van zijn burgers zelf al decennialang afblokt en ontkent. Wij kunnen geen bescherming vragen aan een overheid waarvan het eigen beleid mensen kwetsbaar maakt en blootstelt aan geweld.’
Het echte herstelwerk moet binnen de diaspora blijven gebeuren, dwars door alle mogelijke perspectieven heen.
Net daarom moeten we ons durven laten inspireren door militante kringen die al vele jaren werken aan broodnodige dekolonisatie. Net daarom is het zo urgent om in het hart van de symbolische, artistieke en culturele productie concrete acties te ondernemen en (extra-)Europese allianties te ontwikkelen, om de noodzaak van reparaties blijvend onder de aandacht te brengen. Zulke kritische reflecties moeten altijd blijven bouwen op een evenwichtige, theoretisch en empirisch gefundeerde praxis, en moeten de eigenlijke noties van verantwoordelijkheid en reparatie verdiepen – zowel academisch, cultureel als artistiek.
Ook moet die kennis verankerd blijven in de reële verhalen van de directe betrokkenen. Het echte herstelwerk moet binnen de diaspora blijven gebeuren, dwars doorheen alle mogelijke (eonomische, juridische, filosofische, psychologische en socio-antropologische) perspectieven en in direct contact met de verschillende werkelijkheden die Europa rijk is.
‘Deze noodzakelijke vorm van nieuwe strijd zit ingebakken in het gebod van deze tijd’, aldus Achille Mbembe. ‘Moeten we ons nog afvragen waarom we strijden, en waarvoor? Is het om ons te revancheren op zij die ons onderworpen hebben, of is het om met anderen nieuwe vormen te ontwikkelen die meer broederschap mogelijk maken? In het laatste geval moeten we ons meteen ontdoen van alle gevoelens van wraak, vernedering of ressentiment en de hand uitreiken naar een ander leven, naar de innerlijke vrijheid van ooit als terrorist bestempelde vrijheidstrijders als Mandela of Martin Luther King.’
Trillend Pandora’s doos openen
In zijn filmische essay Reflecting Memory duikt Kader Attia in de menselijke geest op zoek naar uitwegen om iets te herstellen dat er niet meer is. Met thema’s als constructie, deconstructie en reparatie vangt het werk de besognes van zijn tijd. Attia roept de contouren op van geamputeerde lichaamsdelen die toch voelbaar blijven, zoals onze geest na een zwaar ongeluk of een dieper trauma die kwetsuur plegen te verduisteren of te ontkennen.
De echte heling van een collectief trauma begint pas bij het zichtbaar maken van wat er onderweg weggemoffeld werd.
Deze herstelstrategie zie je overigens niet alleen bij mensen. Ook hele gemeenschappen of zelfs een samenleving hanteren ze. De echte heling van zo’n collectief trauma begint pas bij het zichtbaar maken van wat er onderweg weggemoffeld werd.
Manthia Diawara leest in Attia’s werk een fundamentele voorwaarde voor duurzaam herstel. Verwijzend naar de relationele poëtica van Edouard Glissant, ziet hij een aanvankelijk schuchtere, intuitieve en ondoorzichtige ‘trilling’ met de gekoloniseerde ander als voorwaarde voor de heling van collectieve wonden. Dit trillende denken kan dan de weg vrijmaken voor nieuwe mythes en poetica’s en blijvende herstelbetalingen.
Tijd dus om samen met de ogen dicht al trillend de doos van Pandora te openen. Tijd voor onverbiddelijke reparaties. Niet alleen in de VS, maar ook in België en Europa.