Terug naar de ivoren toren
Door Fons Dewulf, op Fri May 31 2019 22:00:00 GMT+0000Niemand wil nog in de ivoren toren wonen. De metafoor wordt vaak gebruikt om kunstenaars en academici een elitair en luxueus isolement te verwijten, maar waar komt de beeldspraak vandaan? De geschiedenis leert dat de elpenbenen hoogbouw vandaag een uiterst eenzijdige betekenis heeft die diepgaande reflectie over kunst en wetenschap in de weg staat.
De ivoren toren heeft last van betonrot. Bij de opening van het academiejaar aan de UGent pleitte rector Rik Van de Walle voor een afdaling uit de universitaire hoogtes: ‘de universiteit staat met beide voeten in de maatschappij en is van álle UGent'ers. Zij laten zich niet opsluiten in een ivoren toren.’ Ook artistieke instituten volgen de laatste jaren gretig diezelfde lijn. Het Kaaitheater is ‘overtuigd van het belang van kunst voor het welzijn van de mens en zoekt de samenleving expliciet op’. NTGent maakt sinds kort haar toneelstukken ‘samen met alle betrokkenen, samen met het publiek, in een constante wisselwerking met de maatschappij’.
Wie kunstzinnige of wetenschappelijke activiteiten zonder betrokkenheid, relevantie of impact op de samenleving wil ontplooien, heeft het institutionele klimaat niet mee. Hoewel de ivoren toren geen fysieke entiteit is, heeft hij wel een tastbaar effect. De metafoor geeft aan welk pad onze artistieke en academische instituten te allen prijze moeten vermijden. Vandaag wordt elke vorm van abstracte expressie er als irrelevant, overbodig of wereldvreemd mee afgedaan, maar wat men met de uittrede uit de ivoren toren precies afwijst, is niet altijd even duidelijk: het gebrek aan maatschappelijk nut bij een intellectuele of artistieke activiteit, het vrijblijvende karakter ervan, of de legitimiteit van eender welke abstracte reflectie?
Het lijkt eigen aan onze tijd om een artistiek en intellectueel antwoord te willen bieden op een gevoel van urgentie dat de samenleving doordringt.
Het lijkt eigen aan onze tijd om een artistiek en intellectueel antwoord te willen bieden op een gevoel van urgentie dat de samenleving doordringt. De barbaren staan aan de poorten: de zeespiegels stijgen, de ongelijkheid neemt toe, duizenden migranten sterven aan de Europese grenzen. Een antwoord is nodig, en dáárom moeten professoren en kunstenaars uit hun ivoren toren treden. Het klimaat van onze tijd, zo lijkt het, dicteert een verandering in de reflectie op wat intellectuelen te doen staat.
De uitwijzing uit de ivoren toren als oproep tot relevantie en betrokkenheid vindt zijn oorsprong in het vooroorlogse publieke debat in de Verenigde Staten. In de eerste helft van de twintigste eeuw werd de frase voornamelijk gebruikt om te reflecteren over onthechting in de literatuur en de kunst. Het was een metafoor die aanduidde hoe artiesten in hun expressie afstand namen van alledaagse thema’s en alledaagse taal, soms ten goede en soms ten kwade. Dat artistieke expressie onthecht mocht zijn, stelde echter niemand in vraag tot het einde van de jaren 1930. Onder de dreiging van het fascisme kwam daar verandering in: schrijvers moesten onthechting achter zich laten en ten strijde trekken.
De ivoren toren als dienstmaagd
In oorsprong is de ivoren toren een Bijbelse metafoor, die in het Hooglied wordt gebruikt om de nobele hals van een geliefde te verbeelden. Vanaf de 13de eeuw staat de ivoren toren symbool voor de zuiverheid van Maria, de moeder Gods. De secularisatie komt pas in in 1837 tot stand, wanneer de Franse dichter Charles Augustin Sainte-Beuve het Bijbelse beeld introduceert in een literair-kritisch gedicht over Alfred de Vigny en Victor Hugo. Die laatste draagt als een trouwe partizaan zijn strijdbanier hoog in het politieke gewoel: Hugo is een dichter-activist. Vigny daarentegen, discreter dan de bulderende Hugo, trekt zich terug in wat Sainte-Beuve omschrijft als ‘zijn ivoren toren’.
In oorsprong is de ivoren toren een Bijbelse metafoor, die in het Hooglied wordt gebruikt om de nobele hals van een geliefde te verbeelden.
In deze omschrijving combineert Sainte-Beuve de toren als een traditioneel symbool van terugtrekking uit het actieve leven met het verheven en zuivere karakter van Maria. De combinatie is wellicht Sainte-Beuves grootste poëtische vinding: doorheen de negentiende eeuw klinkt ‘de ivoren toren’ in de Engelse én de Franse taal als omschrijving voor een onthechte, zuivere artiest in contrast tot een betrokken activist.
Vanaf de jaren 1920 en 1930 van de vorige eeuw verliest de metafoor in de Verenigde Staten haar historische oorsprong – men associeert ze niet langer expliciet met Sainte-Beuve als auteur, noch met de literatuur als exclusief domein. Zo vermaande president Roosevelt in 1940 ook zijn toehoorders aan de universiteit van Pennsylvania: ‘Geen enkel mens heeft de tijd zich terug te trekken in een ivoren toren en zich het recht toe te eigenen zich af te sluiten van de problemen en het lijden in de samenleving’. Net zoals de schrijvers moesten ook de Amerikaanse universiteiten, aldus Roosevelt, uit de ivoren toren treden en ten oorlog trekken.
Deze trend zette zich ook na de Tweede Wereldoorlog door in de Verenigde Staten: universiteiten werden leveranciers van getraind personeel voor de economie, van innovatie voor de industrie en van technologie voor het militair apparaat. President Eisenhower zette in op de financiering van universiteiten als cruciaal element in wat hij ‘het militair-industrieel complex’ doopte. Economisch nut en technologische vooruitgang werden kerntaken.
Ook in België is dit beeld nog steeds dominant. ‘Universiteiten zijn groeimotoren van een moderne economie, niet alleen omdat ze ideeën en kennis ontwikkelen voor de toekomstige samenleving, maar ook omdat ze nieuwe generaties studenten opleiden tot dragers van de kenniseconomie van de toekomst’, zo stelde de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen en Kunsten het nog in een verslag van 2018.
De ivoren toren ondermijnd
Dat de metafoor van de ivoren toren na WO II ingezet werd om literatuur, kunst en wetenschap op een nieuwe manier te evalueren, voelde de Nederlandse literatuurcriticus Willem L.M.E. Van Leeuwen in 1949 al aan. In zijn bundel De ivoren toren verweet hij de sociale ethici in Nederland “dat zij met hun ideeën en phrasen de ‘ivoren toren’ van kunstenaars en intellectuelen trachten te ondermijnen” en zo de dichters dwongen hun teksten tot behapbaar leesvoer te vereenvoudigen. Voor Van Leeuwen moesten kunst en literatuur echter een perspectief bieden op de essentiële lijnen in het menselijk leven. Dat kon niet als het eindproduct nuttig moest zijn, of behapbaar voor iedereen.
Van Leeuwens pleidooi voor de ivoren toren toont aan hoe gemakkelijk de metafoor tot verwarring leidt. Rectoren, artistiek leiders en beleidsmakers gaan er allemaal mee akkoord dat onderzoek in academies en kunsthuizen niet gericht moet zijn op wat mensen nuttig achten. In de praktijk van de kunstenaar, schrijver of academicus staat iets anders op het spel: hoe vorm te geven aan abstractere vragen en die vragen in te zetten om onszelf te veranderen. De huidige invulling van de ivoren toren laat geen ruimte voor de cruciale vraag wélke abstracte contemplatie kunstenaars en academici moeten nastreven.
In haar huidige betekenis is de metafoor dus gevaarlijk.
Sinds de Tweede Wereldoorlog biedt de metafoor een volstrekt eenzijdig perspectief: wie in een ivoren toren zit, wie aan contemplatie doet, zou een verkeerde activiteit ontplooien, aangezien ze niet gericht is op de maatschappelijke of socio-economische noden. Daarmee ontkent de metafoor dat het legitiem is als samenleving plaats te bieden aan abstractere contemplatie. In haar huidige betekenis is de metafoor dus gevaarlijk: zij laat de traditionele balans tussen het praktische leven en het contemplatieve leven volledig doorslaan in het voordeel van het praktische leven. Zo verarmt ze de rijkdom waarin men kan denken over artistieke en intellectuele expressie.
Het belang van abstractie
Als de ivoren toren een verkeerd symbool is om na te denken over kunstinstellingen en universiteiten, hoe moeten we hun huidige pogingen om uit de ivoren toren te treden, om ‘verbinding’ te zoeken met de stad of de samenleving, dan begrijpen? Alvast niet als een bekentenis dat het verkeerd was om beeldtalen of wetenschappelijke talen te ontwikkelen die geen antwoord bieden op alledaagse problemen. Neen, het was en ís goed om die abstractere talen en expressie tot stand te brengen, en de instellingen die ze afleveren in stand te houden.
Alleen zijn sommige van die instellingen tot een nieuw zelfbegrip gekomen: welke talen ontwikkeld moeten worden en hoe, dat moet veranderen. KVS en NTGent, bijvoorbeeld, gooien de wijze waarop voorstellingen gemaakt en verdeeld worden om. Ook de meeste rectoren in Vlaanderen pleiten voor een verschuiving in de manier waarop disciplines aan de universiteit betrokken zijn op elkaar en hoe onderzoekers geëvalueerd worden. Geen van die instellingen wil echter de plaats waarin abstractere vragen op het spel staan afbreken.
Een voorbeeld van een gelijkaardige ontwikkeling vind je terug in modernistische bewegingen tijdens het interbellum. Zo verenigden verschillende wetenschappers en filosofen van universiteiten uit heel Europa zich tijdens de jaren 1930 in de beweging van ‘De eenheid van de wetenschap’. In hun manifest De wetenschappelijke wereldopvatting pleitten zij ervoor in het wetenschappelijke denken een nieuwe houding te zoeken, die traditionele religieuze en nationalistische conflicten achter zich laat en de focus legt op universele samenwerking ten voordele van alle burgers in de wereld.
Een belangrijke inspiratiebron voor de beweging was het boek De logische constructie van de wereld van de filosoof Rudolf Carnap. Het boek is een archetypisch voorbeeld van ivorentorenfilosofie: Carnap ontwikkelt een methode om wetenschappelijke concepten te vertalen in de taal van de ultieme abstractie, de symbolische logica. Het gevolg was een boek dat slechts voor een handvol mensen leesbaar bij zijn uitgave in 1928. Desalniettemin meende Carnap wegbereider te zijn van een nieuwe houding in het leven. In zijn voorwoord schreef hij bevlogen: ‘Het geloof dat een nieuwe ingesteldheid de toekomst toebehoort, draagt onze arbeid’.
Carnaps beweging, met haar zoektocht naar een abstracte taal voor wetenschappelijke ideeën, werd meerdere malen uitgenodigd door artiesten van de Bauhaus-school in Dessau. Ook zij probeerden een nieuwe taal te ontwikkelen in de beeldende kunsten en de architectuur als antwoord op het klimaat van hun tijd. Deze modernistische groeperingen zochten samen naar alternatieven voor het fascisme. Hun abstracte antwoorden waren geen vlucht uit de ivoren toren, maar een geloof in het vermogen van kunst, literatuur en filosofie om nieuwe perspectieven te bieden. Net zoals vandaag vertaalde dat geloof zich deels in een afkeer van de traditionele instituten. Traditionele universitaire filosofie of traditioneel kunstonderwijs was te steriel om aansluiting te zoeken bij de nieuwe vormen van leven.
Het manifest van Carnaps beweging stelt echter expliciet dat louter politieke effecten niet het doel kunnen zijn. Sommigen zouden zich terugtrekken in de ‘ijzige bergtoppen van de logica’ om werk te verzetten dat nooit toegang kon krijgen tot de massa, maar hun resultaten zouden wel aansluiting vinden bij de aanstormende vernieuwing van het leven, het onderwijs, de opvoeding en de architectuur. Ook de abstracte vraagstukken, zo eindigt het manifest, ‘dienen het leven en het leven neemt hen op’.
Het huidige beeld van de ivoren toren springt over de verbinding van het contemplatieve en het praktische leven heen, en stelt dat het eerste altijd ten dienste moet staan van het laatste. Zo doet het beeld geen recht aan de complexiteit van de verhouding tussen de twee: beschouwende vraagstukken kunnen praktische vraagstukken ook transformeren, in plaats van ze te beantwoorden. Daarom zal niemand in een artistieke of academische praktijk beweren dat die praktijk vrijblijvend is.
De belangrijkste vraag is niet of artiesten en academici in hun ivoren toren kunnen blijven, maar welke pistes van onderzoek ze moeten inslaan in hun praktijk. Die vraag heeft geen juist of fout antwoord. De uitoefening van een contemplatieve praktijk vraagt onvermijdelijk het innemen van een houding ten opzichte van de praktische wereld. Zoals de modernisten van het interbellum voelen ook wij aan dat de wereld rond ons op een kantelpunt staat, en we delen met hen de cruciale vraag welke houding daarbij past. Het huidige gebruik van de ivoren toren als metafoor is gedoemd die cruciale vraag enkel te vertroebelen, en het belang van de contemplatieve praktijk te miskennen.