Tax shelter 2: het sop en de kolen
Door Juliet Hoornaert, Wouter Hillaert, op Wed Oct 10 2018 09:00:00 GMT+0000Anderhalf jaar na de invoering van de tax shelter voor de podiumkunsten tonen de meeste deelnemende kunstorganisaties zich tevreden over hun eerste ervaringen. Wel blijkt de administratieve last hoog, en zijn de kinderziekten nog niet van de baan. In hoeverre haalt de tax shelter de doelen die ermee beoogd worden? Een rondvraag.
De eerste introductie van de tax shelter in 2003, enkel in de audiovisuele sector, liet algauw heel wat stof opwaaien. Filmproducent Corsan, bijvoorbeeld, deed in totaal zo’n 200 miljoen euro tax shelter-geld verdwijnen in niet-geboekstaafde kosten. Ruim duizend kmo’s en zelfstandigen beleggers zagen hun geld in rook opgaan.
In het wetsontwerp voor de nieuwe uitbreiding naar de podiumkunsten is dan ook minutieus aandacht besteed om zelfverdien-constructies uit te sluiten. Zo is er nu een strikt onderscheid tussen uitgaven die wel en niet onder de shelter vallen. Alle kosten die niet direct gelinkt lijken aan de productie, vallen uit de boot. Zo zijn nu, naast dure dinertjes ‘op kosten van het bedrijf’, ook de naweeën van het productieproces voor eigen rekening.
Die extra waakzaamheid komt echter niet zonder staartje. Wie van de tax shelter gebruik wil maken, moet nu een zwaar zakelijk en administratief proces doorlopen om alles op orde te krijgen voor een aanvraag. Dat vergt zoveel aandacht en expertise dat zelfs ervaren gezelschappen de hulp inroepen van ‘intermediairs’ als Casa Kafka of Gallop Tax Shelter: bureaus die de brug slaan tussen producenten en bedrijven en zich gespecialiseerd hebben in de administratieve kronkels van deze nieuwe constructie.
De commissie van gemiddeld 15% (voor klassieke muziek zelfs gemiddeld 28%) die de intermediair of externe producent int, neem je erbij.
In ruil voor een commissie van gemiddeld 15% (voor klassieke muziek zelfs gemiddeld 28%) gaan deze administratief belezen koppelaars fondsen ronselen bij bedrijven en zien ze er erop toe dat de procedure gesmeerd verloopt, inclusief de juridische aspecten. Hun betrokkenheid blijkt bijna noodzakelijk. Het eerste jaar waren bij bijna 90% van alle 207 productie-aanvragen zulke intermediairs betrokken. Velen zijn gelieerd aan banken en leggen aan bedrijven interessante beleggingsopties voor.
Een andere optie is dat kunstorganisaties een coproductie-overeenkomst afsluiten met een extern producent die zich gespecialiseerd heeft in tax shelteren, zoals Het Laatste Bedrijf. Het voordeel is dat je als vzw niet zelf aan de vennootschapsbelasting onderworpen wordt, terwijl de externe producent ook een stuk van het gespecialiseerde administratieve werk voor zijn rekening neemt. De commissie die de externe producent int, neem je erbij.
Stille coproducent
Al vragen zulke extra beslommeringen veel aandacht, alle geïnvesteerde energie loont wel, is de ervaring van Needcompany. ‘Wij tonen ons voorzichtig tevreden over de tax shelter: de aansluiting verliep erg vlot’, aldus Christel Simons, extern producer voor Needcompany. ‘Het aandeel van de tax shelter in een productie kan je vergelijken met die van een stille en toch behoorlijke co-producent. En één die het verschil maakt in de cash flow.’
Simons vindt de tax shelter als nieuw financieringsmodel aansluiten op de huidige productieontwikkelingen in de podiumkunsten. ‘Het oude model waarin we in Vlaanderen produceren met een pak internationale co-productiemiddelen en dan de wereld rondtoeren, is niet meer. Internationaal co-produceren neemt gestaag af, terwijl het lokale meer en meer de bovenhand neemt. De tax shelter is een dankbaar instrument om die switch financieel te ondervangen en betaalbaar te blijven 'spreiden’.’
Wel houdt Simons een slag om de arm. ‘Wat als straks blijkt dat de investeerders zich niet meer aanbieden, omwille van de verlaging van de vennootschapsbelasting? (zie deel 1) Dan zijn we terug naar af. Maar in elk geval blijft het voor alle organisaties een goede en niet aflatende oefening in het vinden van aanvullende financiering.’
Ook toont Simons zich enigszins bezorgd om kleinere spelers. ‘De overlast is bij afrekening zo intens administratief, dat ik me afvraag of ook minder technisch bekwame gezelschappen het zullen redden.’
Het hele verzekeringssysteem achter de tax shelter lijkt eerder de producenten te benadelen dan de investeerders.
Een moeilijkheid is dat je als producent zo precies je productiekosten moet voorspellen, dat latere afwijkingen zo goed als ondenkbaar zijn. Want als het geraamde bedrag niet volledig besteed wordt (bijvoorbeeld door artistieke plannen die tijdens de repetities veranderen), krijgt de investeerder niet de (hele) voorziene fiscale beloning en zal hij de belasting alsnog moeten betalen aan de fiscus – al dan niet aangedikt met nalatigheidsinteresten.
Tegen dat risico dekken bedrijven zich echter in met een ‘tax shelter verzekering’, waarvan de premie in principe betaald moet worden door de producent. Kan u nog volgen?
Laat ons het erop houden dat dit hele systeem eerder de producenten lijkt te benadelen dan de investeerders, en dat de tax shelter dus geen ‘gratis geld’ is: bij onvoorziene verschillen op de begroting moet er ineens extra betaald worden, terwijl een artistieke creatie maken natuurlijk allesbehalve exacte wetenschap is. Zeker voor beginners is dat geen sinecure: voor een sterke grip op de eigen uitgaven zijn zelfkennis en ervaring onontbeerlijk.
Meer geld, meer werk
Vooral rond lonen van vast administratief personeel blijft nogal wat onduidelijkheid bestaan. Strikt genomen gelden die bij de tax shelter (gek genoeg) niet als rechtstreekse productiekost, maar voor wie er zijn tanden inzet, blijkt er toch enige speelruimte.
Michaël Rooyackers, financieel directeur van Antwerp Symphony Orchestra, liet zich niet intimideren door de bureaucratische afstand tussen theorie en praktijk en nam een goeie zes maand om zich te buigen over de fiscale waardering van activa en passiva én het vraagstuk van de personeelswaardering.
'Sinds ik de tax shelter in mijn takenpakket heb opgenomen, is overwerken zo goed als de regel geworden.’
In overleg met Anja Berlanger, hoofdinspectrice van de tax shelter, kreeg Rooyackers uiteindelijk de goedkeuring om vaste personeelsleden toch voor een deel in het kostenplaatje onder te brengen – zij het met complexe verdeelsleutels. Zo wist het Antwerp Symphony Orchestra de tax shelter dus voor een deel te costumizen naar eigen noden.
Bij kleinere organisaties ligt dat minder evident. ‘Sinds ik de tax shelter in mijn takenpakket heb opgenomen, is overwerken zo goed als de regel geworden’, zucht Sigrid Vinks van Bloet, de kleine structuur rond Jan Decorte.
Zeker voor een tweekoppige organisatie die deels met projectsubsidies werkt, blijft de balans tussen kosten en baten onzeker. ‘De tax shelter toont te weinig begrip voor het experimentele en dus financieel onzekere karakter van de kunsten’, moet Vinks besluiten. ‘Voor kleine structuren is de hele procedure rond bijvoorbeeld personeelsadministratie zo lijvig dat ze in de toekomst zelfs zwartwerk zou kunnen gaan stimuleren.’
Goed voor klein en groot?
Niet toevallig verschijnen in de lijst van erkende organisaties voor de tax shelter wel bijna alle grote podiumkunstenproducenten (Toneelhuis, KVS, Rosas, Needcompany, Troubleyn, Ultima Vez, hetpaleis, BOZAR, NTGent, Les Ballets C de la B, Brussels Philharmonic, Kunsthuis Opera Ballet, Antwerp Symphonic Orchestra…), maar zeker niet het hele ‘middenveld’.
Onder meer De Roovers, Berlin, LOD, Ontroerend Goed, Peeping Tom, A Two Dogs Compagnie, Anima Eterna, De Kolonie MT, FroeFroe, Malpertuis en Voetvolk hebben wel hun erkenning om te taxshelteren aangevraagd en verkregen – net als niet langer gesubsidieerde organisaties als Ensemble Leporello of Judas TheaterProducties – maar de rest van het middenveld lijkt iets langer af te wachten.
Dat vooral vele kleinere gezelschappen (nog) geen gebruik maken van de tax shelter, bevestigt de vrees voor een zeker mattheüseffect.
Zij kampen met verschillende vragen. Is het boekhoudkundige sop de kolen waard? Hoe omgaan met de rechtsonzekerheid die de verplichte overstap van rechtspersonenbelasting naar vennootschapsbelasting met zich meebrengt? En wat zullen de fiscale gevolgen van die systeemswitch zijn?
Het nieuwstedelijk sprong wel. Half 2017 publiceerde het middelgrote Leuvense gezelschap bij monde van artistiek leider Stijn Devillé nog een kritische opinie over de tax shelter, maar intussen haalde wel twee keer 85.000 euro op voor zijn creaties Haroun en Gesprek met de regen.
‘Het is niet omdat je kritisch bent voor een systeem dat meer aan investeerders tegemoet komt dan aan kunstenaars, dat je er niet pragmatisch mee mag omgaan’, aldus zakelijk leider Eric Krols van Het nieuwstedelijk. ‘En als je je kan inleven in andere administratieve regels, gaat het best vlot. Het systeem is er, wij maken er ook gebruik van.’
Dat vooral vele kleinere gezelschappen er geen gebruik van maken, bevestigt de vrees voor een zeker mattheüseffect, waarbij de beter gesubsidieerden nog meer vangen. Uit de cijfers van de reeds verkregen tax shelter-middelen (zie deel 1) blijkt minstens dat grotere structuren het pioniersrisico sneller kunnen dragen, terwijl vele middelgrote en kleine structuren (en zeker individuele kunstenaars) pas lijken te kunnen instappen als er ook ondersteunende structuren en instrumenten uitgebouwd worden.
Volgens Leen Laconte van oKo maakt echter niet zozeer ‘groot’ of ‘klein’ het onderscheid tussen wel of niet tax shelteren, wel het volledige plaatje van elke organisatie apart. ‘Vooral podiumproducenten met sterk voorspelbare kostenstructuren en strak georganiseerde productieprocessen lopen zo goed als geen risico.’
Interne paradoxen
Technische onduidelijkheden blijven er wel. OKo lijstte ze dit voorjaar op in een reeks opmerkingen, waarover vooral zakelijk leiders en fiscalisten zich in de handen bij kunnen wringen. Ze variëren van de vraag om meer rechtszekerheid tot enkele fricties tussen het fiscale wetgevende kader en bijvoorbeeld het Kunstendecreet. Ook een mogelijke negatieve impact van de verlaagde vennootschapsbelasting (zie deel 1) wordt daarin al aangehaald.
Om dat soort onduidelijkheden uit te klaren, leefde er in de sector al lang een vraag naar een betrouwbare FAQ-handleiding, zoals die ook bestaat voor de audiovisuele sector. ‘Organisaties stonden perplex en hadden nood aan iets richtinggevend, bijvoorbeeld rond de interpretatie van het soort kosten 30 dagen na de première’, aldus Laconte.
Die langverwachte FAQ is er intussen ook gekomen. ‘Hij lost al veel vraagstukken op, maar nog niet alle’, stelt Laconte vast. ‘Zo blijft er onduidelijkheid bestaan rond de positie van de coproducenten van creaties: zijn die mee onderhevig aan de vennootschapsbelasting als de hoofdproducent, of niet? De memorie van toelichting stelt van niet, maar de FOD Financiën vindt van wel, en past die interpretatie ook zo toe. Dat maakt het best verwarrend.’
Andere betrokkenen zien ook inhoudelijke paradoxen. Anja van Thuyne, financieel directeur van NTGent, wijst bijvoorbeeld op een inconsequentie met het Vlaamse cultuurbeleid rond diversiteit. ‘Bij reguliere subsidiëring worden we aangemoedigd om in te zetten op kleur en alle lagen van de bevolking, terwijl de tax shelter ons gebiedt om onze producties te beperken tot wie in België belastingsplichtig is. Zo wordt het veld ontmoedigd om boven de nationale grenzen uit te stijgen en spelers te engageren met een andere nationaliteit.’
Inkomsten uit de tax shelter mogen dan wel incidenteel zijn, ze vragen van theaterhuizen wel radicaal andere keuzes.
Van Thuyne merkt ook nog een andere onderliggende inconsequentie: ‘Wat met het streven naar duurzaamheid, als ons enkel financiële bronnen van tijdelijke aard overhandigd worden?’ NTGent moest er zijn vaste praktijk van ticketing, personeel, erfonderpand en vrijwilligersuitkeringen anders voor stroomlijnen. Inkomsten uit de tax shelter mogen dan wel incidenteel zijn, ze vragen van theaterhuizen wel radicaal andere keuzes.
Voor vele andere kunstorganisaties blijft het manna van de tax shelter echter een verre droom. Zo probeert festivalorganisatie B-Classic al maanden een erkenning als tax shelter-speler in de wacht te slepen, maar botst het vooralsnog op de scepsis van de fiscus omdat het een festival is (dat in principe niet in aanmerking komt voor de tax shelter), terwijl het als creatiefestival wel ‘in hoofdzaak produceert’ (en zo wel in aanmerking zou kunnen komen).
‘De FOD Financiën is bang om precedenten te scheppen’, ervaart zakelijk leider Kris Jannis van B-Classic. ‘We zijn ook zeker niet de enige organisatie voor wie de wettelijke bepalingen niet afgestemd zijn op de praktijk. “Wanneer is uw première?”, vraagt men mij dan. Wel, we hebben er elf! In die zin voldoen wij minstens even veel aan de bepalingen dan sommige spelers die nu wel erkend zijn, maar het blijft heel moeilijk om ook de fiscus daarvan te overtuigen.’
Het globale plaatje dat de tax shelter na deze rondvraag biedt, is dat van een nieuwe regeling die duidelijk kan rekenen op grote interesse van het veld (wellicht evenredig met de middelen die ermee op te halen vallen), maar die tegelijk nog kampt met een paar kinderziekten. Op korte of middellange termijn zullen de verantwoordelijke diensten die wel remediëren, lijkt de verwachting. Maar dan nog blijft de eigenlijke vraag: op welk groter schip scheept de kunstensector hier precies in?