Solidariteit na efficiëntiebeleid? Interview met Hicham Khalidi
Door Zeynep Kubat, op Thu Mar 24 2022 23:00:00 GMT+0000Eind januari kondigde minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) aan dat hij de beheersovereenkomsten van a.pass en HISK niet vernieuwt. De beslissing betekent misschien het einde van de organisaties over twee jaar. De protesten bleven niet uit. Maar wat betekent dit bezuinigingsbeleid nu voor de toekomst van de kunstensector? Hicham Khalidi, directeur van de Jan van Eyck Academie in Maastricht, schetst het bredere plaatje en roept op tot solidariteit.
Om een professionele kunstpraktijk te ontwikkelen, kan je naar een kunsthogeschool, waar je het traditionele pad van bachelor naar master doorloopt. Na je studies kan je dan terecht bij residenties die studio’s voor jonge en mid-career kunstenaars aanbieden, of je kan naar een post-academie. Hier krijg je de (tegenwoordig onbetaalbare) tijd en ruimte om kunst te maken en onderzoek te doen, en een kwaliteitslabel op je CV. Bovendien zijn sommige post-academies erkend als officiële opleidingen, waar je een gecertificeerd postgraduaat behaalt, zoals a.pass (Advanced Performance and Scenography Studies) en HISK (Hoger Instituut voor Schone Kunsten). Ook de Jan van Eyck Academie is een post-academie, die zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld tot een vooruitstrevende internationale residentie.
‘Post-academies bieden niet zomaar een sleutel tot een studio aan, om de kunstenaars nadien aan hun lot over te laten.’
Hicham Khalidi: ‘Wij verschillen van post-academies als a.pass en HISK, die worden gesubsidieerd door het onderwijsministerie. Zij mogen een officieel certificaat uitreiken, wij hebben die certificering losgelaten in 1987 en zijn toen overgestapt naar het internationale residentiemodel, dat door het cultuurministerie wordt gesubsidieerd. Anderzijds delen we de functie om de ontwikkeling van kunstpraktijken te faciliteren. We bieden niet zomaar een sleutel tot een studio aan, om de kunstenaars nadien aan hun lot over te laten. Wel vormen we een community die meehelpt in de verspreiding van een kunstpraktijk op verschillende manieren en in verschillende domeinen. Waar staat een kunstpraktijk nu, en waar groeit die naartoe?’
Wat dragen post-academies of residenties bij aan de brede kunstensector?
‘Het belang van een internationale residentie is om kunstenaars te helpen door een omgeving te creëren waar ze zichzelf en hun praktijk kunnen ontwikkelen. Daarnaast zorgen residenties ervoor dat je werk zichtbaar wordt in de sector. Allerlei spelers uit de kunstensector komen kijken naar je werk in ontwikkeling. Je bouwt een internationaal netwerk uit. Alle residenties hebben een andere manier van werken: terwijl de ene plek meer netwerkgericht is, zal een andere eerder focussen op artistiek onderzoek of een studiopraktijk. Instellingen in Vlaanderen en Nederland hebben zich al enorm bewezen in het internationale veld. De lijst met kunstenaars die uit HISK komen, is ongelooflijk! De meeste van die kunstenaars hebben een goede carrière en worden vaak tentoongesteld.’
Wat heeft zo’n grote subsidieknip dan voor gevolgen voor individuele kunstenaars?
‘Gek genoeg werd het idee van de kunstensector als een ecosysteem de afgelopen jaren volop beaamd door de N-VA.’
‘Die heeft gigantische gevolgen. Residenties en post-academies zijn dikwijls verbonden aan elkaar. Op het moment dat je een paar partners uit het ecosysteem van de kunsten weghaalt, haal je eigenlijk een deel van de humuslaag weg die de kunstensector vruchtbaar maakt. Het effect van het verbreken van die verbondenheid is veel groter dan je denkt, en gaat veel verder in de tijd omdat je ook knipt in het onzichtbare werk dat die instellingen doen. Als een organisatie bezig is met overleven, kan die niet meer bezig zijn met inhoud. Dan kan je geen onderzoek doen, geen programmatie maken, geen ateliers openhouden, geen kunstenaars helpen. Je moet dan heel het ecosysteem heroriënteren. Gek genoeg werd het idee van de kunstensector als een ecosysteem de afgelopen jaren beaamd door de N-VA. Zij hebben die terminologie overgenomen, om dan zo’n contradictorisch beleid te voeren. Dat snap ik niet.’
De minister had een hapklare oplossing voor het probleem: de inkapseling van a.pass en HISK bij een van de kunsthogescholen of universiteiten. Waarom werd dit met zoveel hoongelach ontvangen door het kunstenveld?
‘Post-academies zijn constant bezig met het herontdekken van de kunsten. Zij lossen behoeften op die met praktijk én inhoudelijke ontwikkeling te maken hebben. De vermenging van theorie en praktijk is essentieel voor kwalitatieve kunst. Het traditionele academische traject kan die nooit aanbieden want de voorwaarden en werkwijzen daar zijn anders. In het discours van minister Weyts lijkt het bovendien alsof de werking van post-academies is losgekoppeld van de academia zelf, wat helemaal niet waar is. a.pass biedt bijvoorbeeld een extra onderzoeksprogramma aan voor PhD-studenten. Enerzijds hebben we die weg dus al lang gevonden en anderzijds kunnen universiteiten de taken van een residentie niet overnemen, ook niet financieel. Een vermenging van het artistieke en het academische is helemaal niet efficiënt. Natuurlijk kan ik begrijpen dat je als beleidsmaker keuzes moet maken, maar dit is niet de juiste. Het toont aan dat de minister eigenlijk helemaal niet weet wat post-academies doen of hoe belangrijk ze zijn.’
Toch is er bij Jan van Eyck, maar ook bij a.pass, een expliciete aandacht voor artistieke onderzoekspraktijken. Waar ligt dan de grens tussen een residentie, een post-academie en een doctoraat in de kunsten?
‘a.pass zet artistiek onderzoek nog meer in relatie tot theorie. HISK legt meer de nadruk op de platformfunctie.’
‘In de jaren tachtig is artistiek onderzoek, ondanks de kritiek van de educatieve sector, heel erg in zwang gekomen. Bij Jan van Eyck vullen wij die betekenis anders in door het maken van kunst zelf als een onderzoekspraktijk te zien. Daarin voel je ook het onderscheid tussen a.pass en HISK. a.pass zet artistiek onderzoek nog meer in relatie tot theorie. Er is haast geen enkele andere plek die dat op zo’n hoog niveau doet binnen het domein van performance en podiumkunsten. HISK legt meer de nadruk op de platformfunctie. Dat zie je ook aan hun presentaties, die zijn mooi en afgewerkt. Voor ons is maken en denken als het ware onafscheidelijk. Bij de Jan van Eyck Academie zetten we multidisciplinariteit in om de schotten tussen het educatieve en het culturele weg te werken. Daarom hebben wij elkaar nodig: elke plek kan iets aanbieden dat de ander niet heeft.’
Waarom zou je de academische en artistieke domeinen niet gewoon vermengen als deze beweging eigenlijk al voor een deel plaatsvindt?
‘Wie een certificaat of diploma uitdeelt en wie niet, maakt in essentie niet uit. Noord-Europa is gerenommeerd om haar postgraduaten en post-academies. Met die populariteit en kwalitatieve output betalen deze instellingen de investeringskosten ruim terug aan hun overheden. En dat is iets waar de minister beter goed naar zou kijken, omdat hij een verwarring maakt tussen verschillende functies binnen een groter ecosysteem. Dit gaat niet enkel over kwantitatieve, maar vooral over kwalitatieve output. Iedereen weet binnen de sector dat als je Rijksacademie, Jan van Eyck, HISK of a.pass hebt gedaan, je eigenlijk al ‘binnen’ bent. Wij doen het voorbereidende werk van presentatie-instellingen. Het is zeker niet zo dat wij bepalen wat kwaliteit is en wat niet. Ik denk eerder in termen van verbreding en ontwikkeling. Die kwaliteitsnorm is net gegroeid uit het feit dat wij als begeleidende instelling heel goed weten wat er in een bepaalde kunstpraktijk speelt. Dat kan je van universiteiten niet verwachten, want die hebben geen aansluiting met die praktijk.’
De huidige populariteit van kunstenaarsdoctoraten heeft deels te maken met een acute noodzaak aan tijd, ruimte en geld om een praktijk te ontwikkelen. Bestaat er dan, net zoals bij de minister, ook bij kunstenaars een verwarring over de bestaande structuren voor ontwikkeling?
‘Of je nu een bachelor of een PhD doet: je bent met vraagstukken bezig waar je als mens bovenmatig in geïnteresseerd bent en die leiden tot brede inzichten.’
‘Natuurlijk denk ik dat er bij kunstenaars ook verwarring is over welke structuur nu geschikt is voor hen, maar die is gelegitimeerd omdat zij waar mogelijk de vrijheid moeten nemen om een praktijk te ontwikkelen. Zij vertrekken vanuit de inhoud en niet zozeer vanuit de institutionele structuur. Een verdieping van je praktijk houdt in dat je continu bezig bent met ontwikkeling, met vragen als: ‘In wat voor wereld bevind ik me?’, ‘Wat betekent kunst voor mij?’, ‘Wat betekent mijn werk voor andere gebieden zoals de wetenschap, of voor het publiek?’. Of je nu een bachelor of een PhD doet: je bent met vraagstukken bezig waar je als mens bovenmatig in geïnteresseerd bent en die leiden tot brede inzichten. Een residentie is een kader dat die ruimte voor vraagstukken ook kan aanbieden, en doet dat eigenlijk al voor toekomstige kunstenaars. Als kunstenaar probeer je de manieren waarop je verbonden bent met de wereld te ontginnen.’
Jan van Eyck heeft ook een moeilijke periode meegemaakt na een grote subsidieknip in 2012. Zie je gelijkenissen met de situatie in Vlaanderen?
‘In 2012 hadden we 45 personeelsleden. Nu zijn we met 25 en verzetten we bijna anderhalf keer zoveel werk. Dat heeft een enorm effect op je personeel, je structuur, en wat je wel of niet kunt aanbieden. We lopen ontzettend achter op technisch, structureel, maar ook inhoudelijk vlak, op de eigenlijke vraagstukken die ons in relatie stellen tot de wereld, van inclusie tot klimaat. Dat is vergelijkbaar met hoe we vandaag achter twintig jaar nalatigheid aanhollen om na te denken over klimaatverandering. Johan Rockström, de directeur van het Potsdam Institute for Climate Impact Research, zei ooit dat we niet in een tijd van schaarste leven, maar van overdaad. Het is nu niet de tijd voor besparingen. Integendeel, we moeten variëteit, diversiteit en wat daaruit kan voortvloeien maximaal benutten. Er zijn misschien duizenden ideeën die nooit worden ontwikkeld als je bespaart, maar één van die duizend was misschien een antwoord op een belangrijk vraagstuk. Ik zeg niet dat je kunst moet instrumentaliseren, maar wel dat we anders moeten beginnen kijken naar het potentieel van kunst.’
Dus de minister knipt nu niet enkel in de kwaliteit van de kunsten, maar op de lange termijn ook in de metaforen die mee de toekomst bepalen.
‘Het probleem is dat we cultuur zien als een categorie en niet als een inherente basis van hoe we de wereld ervaren.’
‘Precies. Het is volstrekt onlogisch om iets wat eigenlijk al goed werkt en goed is voor de maatschappij op basis van een kwantitatief verhaal te gaan afsnijden. Ik snap dat het gek is om plots in termen van overdaad te denken, terwijl we altijd hebben geleerd om te vertrekken vanuit de idee van schaarste. Maar we moeten gewoon vooruit, we moeten dingen gaan ontwikkelen. Er is geen verschil tussen praktijk en theorie in die zin. We drukken ons allemaal op een andere manier uit, vanuit andere kaders, en dat soort overdaad en diversiteit is net wat we nodig hebben. Iedere kunstenaar laat zich inspireren door allerlei domeinen. Het probleem is dat we cultuur zien als een categorie en niet als een inherente basis van hoe we de wereld ervaren, terwijl net dat ervoor zorgt dat cultuur onderdeel wordt van jou. Dan draag je, vanuit welke functie ook, kunst en cultuur uit. Of je dat op een normatieve of plurale wijze doet, is nog steeds een politieke keuze. Politiek is immers niet losgekoppeld van het culturele, van draagkracht, van mening. Maar het is van belang dat we, wat we onder cultuur verstaan, ook kunnen inzetten voor de maatschappij. We hebben deze wereld gecreëerd vanuit ons denkvermogen, vanuit onze verbeelding, dus dan kunnen we hem ook anders verbeelden.’
Deze subsidieknip is volgens jou dus een symptoom van een groter probleem. Wat kunnen we daar aan doen?
‘Intersectioneel zijn! Bij Jan van Eyck werken we bijvoorbeeld samen met de gezondheidszorg en andere sectoren om klimaatverandering vanuit een interdisciplinaire artistieke hoek te benaderen. We reiken ver buiten de kunsten in onze programmatie. We denken samen met organisaties zoals de Social Tipping Point Coalitie en Duurzame Doorbraak na over tipping points: kleine momenten van omwenteling in de samenleving. Om verandering teweeg te brengen, heb je een samenkomst nodig van allemaal kleinere tipping points. Gelijkstemmigheid bouw je op met kleinere onderdelen die samenkomen in solidariteit. We moeten zelf het grotere plaatje gaan definiëren en bepalen in plaats van dat van de politiek te verwachten. En solidariteit is daarbinnen het centrale punt. Toen a.pass in de context van een benchmarking studie een driedaagse conferentie organiseerde in 2020, was Jan van Eyck een van de partners. Als partnerinstellingen weten we ongeveer wel van elkaar wat we nodig hebben of waar we staan, wat erg nuttig is. Dat ripple effect moet groeien en wij moeten onze tentakels ook uitslaan naar het bedrijfsleven, de mode-industrie, technische universiteiten en alle andere domeinen buiten de kunsten. We mogen ons nooit meer de laan laten uitsturen door de politiek. Daarom moeten we onze aaneenschakelingen elders opzoeken. Als we solidair zijn en samen een vuist ballen tegen efficiëntiebeleid, kunnen we heel duidelijk maken dat knippen in subsidies geen duurzame oplossing is.’
Hoe bal je vanuit de kunstensector een solidaire vuist tegen gebrekkig beleid, als er op microniveau ook wanbeleid binnen sommige instellingen zelf gebeurt? De minister verwees bijvoorbeeld naar ‘inconsistenties’ binnen het beleid van HISK.
‘We kunnen de wereld niet meer zien als een kwantitatief verhaal dat gemanaged kan worden.’
‘Voor zover ik heb begrepen, oordeelde de minister enkel over de noodzaak om deze postgraduaten überhaupt verder te ondersteunen. Is er bij deze instellingen een structureel probleem inzake omgang met elkaar, dan moet dat vanuit de betrokkenen meteen worden gemeld en openbaar gemaakt. Dat heb je de laatste jaren bij veel instellingen zien gebeuren. Je kan dergelijke problemen oplossen door alle instellingen gedragscodes te laten onderschrijven en criteria af te spreken waarop ze kunnen worden beoordeeld. Dan denk ik aan duurzaamheid, inclusie, governance, fair practice, fair pay, enzoverder. Deze zaken moeten over de hele linie worden aangepakt en gesprekken binnen én buiten de sector zijn daarvoor nodig. Ondanks een aantal goede stappen die we de afgelopen jaren hebben gezet, leven vele sectoren nog in een romantisch ideaal van verhevenheid en vrijheid terwijl onderwerpen als privilege en medeplichtigheid onbesproken blijven. Maar de verandering van deze instellingen moet vooral van binnenuit ontstaan.’
Hoe kunnen instellingen zichzelf verbeteren of solidair zijn met anderen als iedereen het moet doen zonder geld?
‘Door het grote verhaal zelf te schrijven vanuit de instellingen. Ik zou heel graag willen dat we nu met z’n allen bij elkaar komen – en hierbij ook het educatieve en het culturele bestel samenbrengen – om aan beleidsmakers te verduidelijken dat we niet langer kunnen nadenken in termen van efficiëntie. We kunnen de wereld niet meer zien als een kwantitatief verhaal dat gemanaged kan worden. Daarom moeten we helemaal niet focussen op wat de ene instelling dan wel moet doen of niet. Iedereen heeft dezelfde problemen. Als er vanuit het beleid geen antwoord komt op onze noden, dan moeten we gaan nadenken over ons eigen antwoord. Dan moeten we antwoorden zoeken binnen de sector zelf, door bijvoorbeeld heel transparant te zijn over budgetten, partnerschappen, en good practices. Hoe gaan we transities aan als het gaat om mensen onderling, om klimaat, om kunst, of om politiek? Onze kunstinstellingen zijn sterk verbonden met elkaar, dus solidariteit is net van levensbelang.’