‘Scholen zijn zo gebouwd dat ze ons moeten scheiden, in plaats van samen te brengen’
Door Zeynep Kubat, Wouter Hillaert, op Thu Oct 24 2019 22:00:00 GMT+0000Hoe ons leren dekoloniseren? Hoe universiteiten en andere onderwijsinstellingen meer ‘van de wereld’ maken? Sara de Jong, Rosalba Icaza en Olivia Rutazibwa stelden er bij Routledge een stevige publicatie over samen: Decolonization and Feminisms in Global Teaching and Learning, met inzichten uit alle windstreken. ‘We moeten af van het idee dat je alle benodigde kennis en expertise aan boord hebt als je gewoon focust op die van de witte man’, aldus Rutazibwa.
Hoe ons leren dekoloniseren? Hoe universiteiten en andere onderwijsinstellingen meer ‘van de wereld’ maken? Sara de Jong, Rosalba Icaza en Olivia Rutazibwa stelden er bij Routledge een stevige publicatie over samen: Decolonization and Feminisms in Global Teaching and Learning, met inzichten uit alle windstreken. ‘We moeten af van het idee dat je alle benodigde kennis en expertise aan boord hebt als je gewoon focust op die van de witte man’, aldus Rutazibwa.
De sfeer op Skype is uitgelaten, als we de drie academici samen interviewen. Toen ze samen in zee gingen om uiteindelijk een hele publicatie op het droge te trekken, kenden De Jong, Icaza en Rutazibwa elkaar amper. Vandaag begroeten ze elkaar als oude vriendinnen, elk vanuit hun eigen plek in het weidse landschap van Academia. De Jong en Rutazibwa kwamen vanuit Nederland en België terecht op de universiteiten van respectievelijk York en Portsmouth, in het Groot-Brittannië waaruit Icaza als Mexicaanse net ging lopen, om nu in Den Haag les te geven aan het Institute of Social Studies van de Erasmus Universiteit.
‘Vrouwen zijn zo lovable! En het is precies van die liefde dat het boek getuigt.’
‘Voor mij was het heel belangrijk dat jullie ooit bij mij thuis kwamen, om elkaar daar te leren kennen in een compleet ander register dan het intellectuele.’ Icaza spreekt het tegenover haar collega’s niet uit als een bekentenis, maar als een evidentie. ‘Alleen zo zag ik in hoe diep ik mij verbonden voel met jullie strijd, ook al komen we uit heel andere academische tradities. Zelf heb ik bijvoorbeeld weinig postkoloniale theorie gelezen, ik heb het allemaal uit gesprekken en eigen ervaring. En toch is er tussen ons die wederzijdse bewondering. Die is binnen de academische wereld zo zeldzaam, omdat we steeds in competitie moeten zijn.’ Icaza kraait het uit: ‘Vrouwen zijn zo lovable! En het is precies van die liefde dat het boek getuigt.’
Klinkt dat al te anekdotisch? Het raakt nochtans aan de kern van hoe de westerse kennisproductie volgens Decolonization and Feminisms in Global Teaching and Learning herzien moet worden: vanuit open verbindingen tussen heel uiteenlopende ervaringen en expertises, met nadruk op meervoud, in een sfeer van alliantie en als deel van een emancipatiestrijd tegen al te centrale machten, omdat zelfs ‘neutrale wetenschappelijke kennis’ door en door politiek is.
Dat is ook waar feminisme en dekoloniaal denken aan elkaar raken, schrijven Icaza en De Jong in de inleiding van het boek. ‘Zowel feministisch als dekoloniaal werk benadrukt steeds de verbindingen tussen het persoonlijke en het politieke, tussen theorie en activisme, vanuit een nauwe betrokkenheid bij praxis.’
De waaier van bijdragen in Decolonization and Feminisms in Global Teaching and Learning gaat dan ook heel breed. Van ‘pedagogies of dignity in Colombia and Australia’ tot ‘Pacific peoples, higher education and feminisms’. Van ‘Occupation practices in Brazilian schools and universities’ tot ‘What a new university in Africa is doing to decolonize social sciences’. Van ‘The decolonization manifesto’ tot ‘Learning from prisons’. Het slotwoord is voor enkele korte Notes on Europe and Europeans van Robbie Shilliam, professor Internationale Relaties in Baltimore:
‘Europa heeft de enige klassieke traditie die ook gezien wordt als modern. Europa noemde Griekenland ooit zijn voorvader, maar nu niet meer. (…) Europeanen dachten ooit dat ze zouden degenereren als ze Europa verlieten. Tot op de dag van vandaag bekijken ze hun overzeese neven met achterdocht. (…) Europa werd rijk van Afrikaanse slavernij. En toen bevrijdde het de slaven. Europa was zo bezorgd over slavernij dat het het Afrikaanse continent koloniseerde. (…) Iedereen kan Europeaan zijn, zolang je Europeanen maar vertelt waar je vandaan komt.’
‘Onder het boek liggen levens, verbindingen, politieke projecten’, vat Icaza op Skype samen. ‘Daar gaat mijn feminisme over. Of noem het: vrouwen die samen strijden.’ De strijd die ze met De Jong en Rutazibwa deelt, is het voortdurend bevragen van de eurocentrische visie op kennis(productie) en het witte en mannelijke repertoire die onderwijsinstellingen generatie op generatie blijven doorgeven en doordrukken.
'Ons boek bundelt helemaal geen nieuwe inzichten. Het echt fascinerende is dat ze nu pas Europa bereiken.’
‘In Europa beginnen universiteiten en kunstscholen zich nu af te vragen hoe ze dat kunnen veranderen’, vervolgt Icaza. ‘Maar dat is al heel lang aan het gebeuren op straat, in allerlei bewegingen, op de middelbare scholen in Centraal-Amerika, onder indigenous intellectuals of bij mensen in precaire situaties die geen enkele kans kregen om iets bij te dragen binnen de universiteit. Neem de ‘Universidades de la Tierra’ in Chiapas en Oaxaca. Dat zijn plekken waar de strijd rond dekolonisering van canon en kennis al twintig, dertig jaar gevoerd wordt. Ons boek bundelt dus helemaal geen nieuwe inzichten. Het echt fascinerende is dat ze nu pas Europa bereiken.’ Ook Rutazibwa moet lachen: ‘De ontdekking van Europa!’
Hoe is het idee voor het boek dan concreet ontstaan? Waarom was het precies nu nodig?
De Jong: ‘Alles begon toen studenten in Nederland in 2015 het Maagdenhuis gingen bezetten, het bestuurlijke centrum van de Universiteit van Amsterdam. Daarbij weerklonk ook de roep dat je de universiteit niet kan hervormen zonder hem tegelijk te dekoloniseren. Met het Tijdschrift voor Genderstudies wilden we dat watershed moment vasthouden binnen het Nederlandse hoger onderwijs. Onze vraag was: hoe kan je die roep om dekolonisering verbinden met hoe zich dat ontwikkelt in het Globale Zuiden?’
‘Zo kwam ik in contact met Rosalba, die was gevraagd om in de diversiteitscommissie te zetelen die uit die Maagdenhuisprotesten voortkwam, en die uit een land komt waar die roep al veel langer bestaat. De reacties op ons themanummer in 2017 waren zo overweldigend dat we zijn gaan nadenken over een breder boek dat de feministische en dekoloniale strijd rond onderwijs zou samenbrengen. Onze basisovertuiging was: educatie is iets politieks en onderwijs mag niet het onderschoven kindje worden naast onderzoek.’
'Hoe produceren we kennis, voor wie en met welk doel? En wie profiteert er van al die mensen die moeten vechten voor een diploma?'
Icaza: ‘Voor mij hangt het erg samen met mijn geschiedenis. Toen ik als Mexicaanse studente aan een Britse universiteit terechtkwam voor mijn master en mijn doctoraat, werd dat een ervaring waar ik nog altijd van aan het genezen ben. Ook mijn opleiding in Mexico was al erg wit, heteroseksueel, racistisch en koloniaal geweest, maar in de UK ben ik letterlijk gaan lopen. En ook in Zweden en daarna in Nederland werd de hele academische kennisproductie niet echt gecontesteerd, of toch niet binnen de universiteit zelf. Er waren wel wat bruine en zwarte gezichten, “want we zijn divers en inclusief”, maar dat was pure retoriek. Steeds werden dezelfde canon en auteurs herhaald, binnen een verticaal systeem. Zeker voor studenten vanuit het Globale Zuiden voelde dat vaak ontmenselijkend.’
‘In Mexico daarentegen had ik continu contact met mensen die streden voor dekolonisering, alleen noemden zij het niet zo. De Zapatisten vochten gewoon tegen genocide, als deel van de brede strijd van indigenous people. Maar hun belangrijkste thema was: hoe produceren we kennis, voor wie en met welk doel? En wie profiteert er van al die mensen die moeten vechten voor een diploma en een carrière? Het was die sociale strijd die ik kende, maar in Nederland had dat natuurlijk geen enkele betekenis. Men vond mijn verhaal niet wetenschappelijk, het was politiek en ideologie. En daarom begon ik gewoon de klas te gebruiken om de canon te bevragen: wie is daarin opgenomen, hoe wordt hij onderwezen?’
‘Toen ik dan in 2015 op televisie ineens die Amsterdamse studenten zag met die banner ‘No Democratisation Without Decolonization’, kon ik mijn ogen niet geloven. Zou er dan toch iets gaan veranderen? Ineens begonnen al die lessen uit Zuid-Amerika, al die mensen die uitriepen hoe diep koloniaal en verwesterd het onderwijs was, eindelijk betekenis te krijgen. Over die samenhang wou ik het hebben. En zo ontmoette ik deze twee fantastische dames.’
Lopen we in België achterop, Olivia, als je de situatie van ons hoger onderwijs vergelijkt met Groot-Brittannië of Nederland?
'In België blijft het onderwijs veel explicieter vasthouden aan tradities. En dus ook aan die witte mannelijke canon.'
Rutazibwa: ‘Er zijn heel veel verschillen, maar ook veel gelijkenissen. In België houden we bijvoorbeeld nog iets meer vast aan het idee van onderwijs als een publiek goed, en is de push naar commercialisering nog niet zo groot als in de UK. Dat valt natuurlijk toe te juichen. Het onderwijs is in België ook veel goedkoper. Maar als je dat kruist met het diepe kolonialisme en eurocentrisme in het onderwijs, kom je tot bizarre observaties. In de UK is alles zo neoliberaal geworden dat er veel meer ruimte is voor vernieuwing. Ook rond dekolonisering is de eerste reactie meteen: “Yes, students gonna love it!” Tot op zekere hoogte is dat natuurlijk een valse openheid, want de drijfveer om continu cutting edge te zijn is niet noodzakelijk een politieke overweging, eerder een economische. Maar in zo’n ruimte kan je zeggen: ik ga dekoloniseren. Zolang je niet aan het systeem zelf raakt, zullen ze dat enthousiast onthalen.’
De Jong: ‘Zeker als studenten ook zelf gaan vragen om dekolonisering, want in de UK gelden die in de eerste plaats als consumenten.’
Rutazibwa: ‘In België daarentegen blijft het onderwijs - net omdat het nog echt geldt als iets publieks - veel explicieter vasthouden aan tradities. En dus ook aan die witte mannelijke canon. Het zit er nog altijd meer ingebakken. Ook in België hield ik me al bezig met onderzoek naar de dekolonisering van ontwikkelings-samenwerking, maar toch is het pas in de UK dat ik voor het eerst studenten acties heb zien ondernemen als “Why is My Curriculum White” en “Race in your Face”. In België blijft dat nog heel beperkt. Dus daarom heb ik ook geen nee kunnen zeggen tegen Sara en Rosalba, toen die me op de parking van een of ander hotel tijdens een conferentie in de VS ineens aanklampten met de vraag of ik wou meewerken aan een boek.’ (lacht)
In jullie inleiding schrijven jullie dat kennis ‘gedecentraliseerd’ moet worden. Wat houdt dat precies in? Hoe doe je dat? Wat zijn daar de instrumenten voor?
De Jong: ‘Decentraliseren is wat Rosalba zonet deed: vraagtekens plaatsen bij het idee van een Europa als de fontein van kennis, als de bron en oorsprong van alle progressieve ideeën.’
Rutazibwa: ‘Waarom tonen velen zich nu zo verrast over de sprong van extreemrechts? Als we kennissystemen hadden gehad die niet enkel de witte mannelijke ervaring centraal zou zetten, dan zou die verrassing er helemaal niet zijn. Want dat is precies waar figuren als Trump en Boris Johnson symptomen van zijn: kennissystemen die denken dat je alle benodigde expertise aan boord hebt als je gewoon focust op die van de witte man. Feministische en dekoloniale stemmen dagen dat uit. Ze decentraliseren wat er in de kern van ons systeem is gezet, door meer erkenning te geven aan de kennis en levenservaring van mensen die niet in het hart van die kennisproductie zitten. Dat is wat ook ons boek doet. En wat we ook meer van ons onderwijs verwachten.’
De Jong: ‘Om de geldende privileges te bevragen moet je de uitkijkposten in dat systeem zichtbaar maken. De clue van privilege is immers dat de uitkijkpost van de geprivilegieerde positie altijd gezien wordt als universeel, als het enige objectieve perspectief van waaruit je de dingen mag bekijken. Decentraliseren is dan zichtbaar maken hoe geconstrueerd en zelfs gewelddadig dat centrum is, en dus net niet “natuurlijk”, “objectief” of “neutraal”. Dat doe je door ook andere kennissystemen zichtbaar te maken.’
Dat gaat in het onderwijs dieper dan alleen de canon, toch?
De Jong: ‘Het begint al bij de simpele taal waarmee we onze kennis vatten en overdragen. Neem heel subtiele termen als “de eerste wereld”, “de tweede wereld” en “de derde wereld”. Dat veronderstelt meteen een hiërarchie, maar zelfs in development studies zijn die termen heel lang nauwelijks bevraagd. En zelfs als je de meer politiek-correcte term ‘ontwikkelingslanden’ gebruikt, blijft het heel duidelijk wie nog aan ontwikkeling moet doen en wie al ontwikkeld is.’
'In Wenen werd de strijd voor dekolonisering getrokken door studenten van de kunstacademie.'
‘De Indiase feministe Chandra Mohanty daarentegen lanceerde ooit “de éénderde wereld” en “de tweederde wereld”. Dat maakt veel duidelijk: de eerste wereld is in feite de minderheid. Met simpel taalspel ontmaskerde Mohanty hoe een schijnbaar neutrale en beschrijvende term enkel de dominante machtsverhoudingen dient. Daar zou ook ons onderwijs toch mee bezig moeten zijn?’
Hoe zien jullie die hele problematiek terugkomen in kunstscholen? Spelen daar andere dynamieken of vraagstukken dan op de universiteit?
De Jong: ‘Daar heb ik zelf weinig zicht op, maar toen ik in Wenen woonde, werd de strijd voor dekolonisering er echt getrokken door de kunstacademie. Zij vormden de voorhoede, terwijl de universiteit maar mondjesmaat volgde. Het kwam van die studenten om mensen uit te dagen in debatten en rondetafels. Het kwam helemaal niet vanuit de universiteit.’
Rutazibwa: ‘Ook ik heb maar een beperkt inzicht in kunstscholen, dus keer ik het liever om: ik zou de kennisproductie binnen de academische development studies graag willen decentraliseren door vaker kunst en kunstenaars aan te spreken als bron van alternatieve kennis en expertise. Meer in dialoog gaan met het artistieke is wrikken aan het idee dat de geschreven dissertatie de enige geldige vorm van kennisproductie is die we studenten moeten aanleren. Andere vormen van geschreven tekst, zoals poëzie, zijn dan het makkelijkste, maar ik denk ook aan meer visuele expressies: wat kunnen zij ons leren over het wezenlijke dat die uitkijkposten niet zien?’
Icaza: ‘In Centraal-Amerika bestaat die kloof tussen kunst en universiteit veel minder. Daar maken artistieke interventies gewoon deel uit van de globale strijd van indigenous bewegingen tegen genocide of landonteigening, als een collectieve bevrijdingstaal. Neem het festival CompArte. Die naam is een woordspel, zoals wel vaker bij de Zapatisten. Het betekent “delen”, maar combineert ook “art” met “companeros”, kameraden. Het biedt plek aan heel wat creatieve uitingen die kunstinstellingen niet zouden erkennen als kunst. Voor hen zijn kunstenaars alle mensen die iets willen uitdrukken met hun lichaam, op de manieren die ze verkiezen. In 2008 inviteerden ze bijvoorbeeld Emory Douglas, de voormalige cultuurminister van de Black Panthers, voor een workshop. Daar kwam een heel mooie poster uit, de Zapantera.’
‘Voor mij zijn zulke uitwisselingen extreem politiek: ze leiden tot kunst zonder politieke boodschap, maar zijn wel deel van wat ik bevrijdingspolitiek noem: het geheel van ervaringen die mijn denken in relatie brengen met kunst. Zo’n poster gaat ook in tegen de disconnectie tussen verheven esthetiek en andere culturele expressies. Het is met dat soort voorbeelden dat ik in de klas iets vertel over politiek aan studenten die normaal alleen witte mannelijke wetenschappelijke teksten lezen. Het toont hoe arbitrair en belachelijk die opsplitsingen tussen de gecultiveerde kunst, de cultivering van de geest en de cultivering van boeken eigenlijk wel zijn.’
'De opsplitsing tussen kunst en universiteit is een politieke constructie die uiteindelijk de dominante macht moet dienen.'
De Jong: ‘Ja, die opsplitsing tussen kunst en universiteit is een zoveelste politieke constructie die uiteindelijk de dominante macht moet dienen. Dat hebben we ook zelf ervaren in onze samenwerking met Routledge. Als wetenschappelijke uitgeverij weigerden zij in eerste instantie meer artistieke bijdragen in het boek, tenzij wij die dan “wetenschappelijk” zouden analyseren. “Omwille van copyright-kwesties”, zeiden ze. Terwijl wij gewoon verschillende registers wilden opentrekken: niet alleen intellectuele, maar ook meer gevoelsmatige registers. Het is net die strijd voor meerdere registers die de kern uitmaakt van de feministisch-dekoloniale overtuiging. De universiteit beantwoordt slechts aan één register. Waarom het affectieve register dan niet opzoeken bij andere bronnen, buiten de school?’
Voor veel casussen van alternatieve kennisproductie in jullie boek lijkt een sleutel het samen delen van expertise: kennis als iets collectiefs. Moeten we daar ook in het hoger onderwijs meer naartoe?
Rutazibwa: ‘Alles begint bij de erkenning dat kennis nooit geproduceerd is door slechts één individu. Nooit. Dat inzicht is wat feminisme en antikoloniaal denken delen. Alleen is de logica van de universiteit dat je het snelst carrière kan maken door voortdurend te doen alsof je ineens een openbaring had en iets op het spoor kwam dat nog nooit iemand eerder had bedacht. We weten allemaal dat dat niet klopt, maar het moet zelfs niet kloppen. In de academische wereld primeert de competitieve sfeer.’
De Jong: ‘Zelfs de uitdrukking “op de schouders van reuzen staan” veronderstelt een heel specifiek soort reuzen: vooral wit en mannelijk. Mijn beeld van kennisproductie is eerder elkaars handen vasthouden, of zoiets.’
Rutazibwa: ‘Als academica moet je voortdurend uitpakken met je theoretische referenties, maar je diepste kennis – alles wat je weet – berust toch vooral op dialoog met andere mensen? Niet alleen door ze te lezen, maar ook door ermee te praten. Mijn eigen werk zie ik dan ook eerder als een kleine druppel in een doorlopend gesprek. Dat is niet alleen beter voor je ego, maar ook op zich al een mogelijke antikoloniale daad: een alternatief voor de extreme machtsongelijkheid en het machtsbehoud waarop kolonialisme teert. Zo hebben we ook aan dit boek gewerkt: collectief. Het erkent waar kennis vandaan komt, en hoe het tot stand komt.’
De Jong: ‘Dat collectieve kan natuurlijk heel veel verschillende vormen aannemen. Aan de universiteit van Nottingham introduceerde professor Vanessa Andreotti bijvoorbeeld de kritische pedagogie, gebaseerd op open spaces voor dialoog. Een van haar principes is dat iedereen legitieme kennis kan bijdragen uit de eigen context, maar ook dat alle kennis incompleet is. Dat zijn heel sterke vertrekpunten. Want eens je beseft dat je eigen weten sowieso beperkt is, heb je vanzelf andere mensen nodig om samen kennis mee op te bouwen. Als jij niet alles weet, wordt het net heel interessant om aangevuld of bevraagd te worden door andere incomplete kennis.’
Icaza: ‘De universiteit daarentegen is net gebouwd op het idee van splitsing en afscheiding, in plaats van op verbinding. Vandaag hoor je sommigen wel eens terugverlangen naar de gouden tijd van de academie, maar die is er nooit geweest. Zelfs de eerste universiteiten in de Nieuwe Wereld waren gebouwd op de piramiden van de Azteken. Ze zijn deel van een genocidaire machine. Alleen zijn we allemaal opgeleid om te geloven dat wij daar geen onderdeel van zijn, omdat we kritische wetenschappers zijn. Dat is net die mythe of zelfs die leugen die we moeten afleren.’
'We kunnen in de instelling zijn, maar niet van de instelling zijn.'
‘Ik ben zelf natuurlijk ook deel van die traditie, en ik begrijp ook wel dat universitaire instellingen bezetten strategisch belangrijk is. Alleen ben ik niet naïef genoeg om dat sowieso als een emancipatorische daad te zien, als iets wat meer gelijkheid zal creëren. Dat geloof ik niet. Hoe langer ik aan de universiteit werk, hoe meer ik ben gaan inzien dat het een instelling is die zo gebouwd is dat ze ons moet scheiden, in plaats van samen te brengen.’
Zeg je dan eigenlijk dat onderwijsinstellingen helemaal niet te veranderen vallen, zelfs als hun witte mannelijke norm en overwicht doorbroken zou worden met ook heel andere perspectieven? Wat wil dat zeggen voor jullie eigen positie in zo’n witte instelling?
Icaza: ‘Ik herinner me dat Olivia ooit een gelijkaardige vraag kreeg van een collega-onderzoekster: “We hebben gevochten om hier nu in deze witte instelling te zitten, wat gaan we doen?” En Olivia antwoordde iets belangrijks: “We kunnen in de instelling zijn, maar niet van de instelling zijn.” Zo zie ik ook mijn eigen rol: je gebruikt je positie binnen het instituut om ook andere perspectieven zichtbaar en hoorbaar te maken. Dat vond ik ook cruciaal voor het boek: dat er ook bijdragen in zouden komen van groepen die vinden: “Fuck al die koloniale instellingen, inclusief de staat en het kapitalisme zelf".'
'Heel bewust hebben we dus ook concrete voorstellen en praktijken opgevraagd bij collectieven die buiten elk mogelijk instituut staan. We stuurden hen de boodschap: we zitten in het instituut, maar we zijn niet van het instituut, we vallen niet samen met de enge rationele benadering van universiteiten. Zelf hebben we geen keuze om binnen deze instellingen wel of niet dekoloniale en feministische stemmen te zijn. Je kan niet anders.’
Maar kan je überhaupt wel iets juist doen vanuit een foute instelling?
'Kunstscholen zijn geen safe spaces, maar de buitenwereld kan evenmin geromantiseerd worden als een veilige plek.'
De Jong: ‘Juist of fout, instellingen geven ook legitimiteit. En het is belangrijk dat die legitimiteit ook wordt toegekend aan andere vormen van kennis, vanuit de structuur waarin we werken. Zo hadden wij in York nog altijd geen cursus over postkolonialisme, dus wil ik volgend voorjaar een module geven over koloniale amnesie en epistemicide: het uitmoorden van bepaalde kennis. Ik vind dat nu eenmaal fundamentele bekommernissen om in een universiteit over na te denken. Als je het daar als kennisinstelling niet over hebt, wordt ook al je andere kennisproductie loos. En zo gebruik ik dus de universiteit om ook waarde toe te kennen aan nieuwe perspectieven, en over zichzelf te doen nadenken.'
'Hetzelfde geldt voor een instituut als Routledge: dat we bij zo’n academische uitgeverij toch een boek met ook niet-academische bijdragen hebben kunnen publiceren, zie ik vooral als een overwinning. Natuurlijk willen zij daar in de eerste plaats geld mee verdienen, want het is cutting edge en nieuw. Maar tegelijk stel je daar ook de norm in vraag.’
‘Ik voel me dus verplicht om ook even de verdediging op te nemen van instellingen. Ook kunstscholen zijn inderdaad geen geen safe spaces - dat zijn instellingen nooit - maar de buitenwereld kan evenmin geromantiseerd worden als een veilige plek. En voor veel studenten kan hun academie of hun universiteit dan toch een soort vluchtoord zijn voor allerlei toestanden die ze daarbuiten meemaken. De uitdaging is vooral om binnen die instellingen plekken te creëren die de boodschap uitstralen: “Ik zie je, ik luister naar je, jouw ervaringen zijn valabel.” Als instelling heb je die mogelijkheid.’
Rutazibwa: ‘Zelf heb ik altijd een heel pragmatische verhouding tot instellingen gehad, vanuit de logica: ik zit erin, ik ga iets doen. En dan helpt het om de instelling nooit te gaan zien als een doel op zich, maar als een middel om iets groters te bereiken. Een ander idee dat me de laatste tijd bezighoudt, is het concept “abolition”: afschaffing. Angela Davis is daarmee bezig geweest, met ideeën als “abolition democracy”. Daarmee zou je de instelling kunnen zien als een plek van waaruit je kan streven naar de afschaffing van waar dat instituut voor staat. Dat is ook de gedachte achter mijn eigen bijdrage aan ons boek: de enige manier om te doen wat ontwikkelingshulp zou moeten doen, is van die instelling of die industrie af te raken.’
'Het blijft een dagelijkse strijd: hoe je instituut gebruiken zonder het in zijn glorie te bevestigen?'
‘Zo begrijp ik abolition: je gebruikt de legitimiteit van de instelling om ze uiteindelijk af te schaffen, want op je eentje heb je die macht helemaal niet, wel? En natuurlijk zit daar een spanning op, want je wordt pas een goeie academicus door alle acties die je doet om de universiteit als instelling net te bevestigen, zoals artikels publiceren. Dat blijft een dagelijkse strijd: hoe je instituut gebruiken zonder het in zijn glorie te bevestigen? Als ik weet hoe dat moet, bel ik jullie meteen!’
De Jong: ‘Voor mij is een van de behulpzame concepten altijd een simpele voetnoot geweest in Gayatri Spivaks A Critique of Postcolonial Reason, waarin ze het heeft over “een productieve of constructieve medeplichtigheid”. Die term raakte iets bij mij. Het is nu eenmaal heel moeilijk om plekken te vinden die 100% zuiver en onbesmet zijn. Als we erkennen dat die zelfs niet bestaan, dan kan die constructieve medeplichtigheid toch een uitweg bieden: om het onderwijssysteem te ontmantelen, zullen we onvermijdelijk medeplichtig moeten zijn aan de bevestiging ervan.’
Icaza: ‘Genoeg complexe vragen dus voor een volgend boek, jullie horen het!’