Protest in museale ruimtes
Door op Thu Jul 02 2015 23:50:37 GMT+0000Een van de meest inspirerende vormen van artistiek verzet vormen ongetwijfeld de acties van kunstenaars tegen bedenkelijke praktijken in het artistieke bedrijf zelf. Zo is in Groot-Brittannië vooral de cultuursponsoring door oliebedrijven al enkele decennia een bron van creatief protest. En daar stopt het niet. Een overzicht van een globale beweging in groei.
Al enkele decennia werpen artiesten ethische vragen op over de werking van musea en galeries. Recente creatieve acties rond sponsoring door oliebedrijven, zoals in Tate Modern, passen in een veel bredere geschiedenis van artistieke praktijken die de confrontatie aangaan met het museum. Het opzet van al die acties vertoont eenzelfde lijn. Kunstenaarscollectieven gebruiken en misbruiken de conventies van een museum of een galerieruimte om deze instellingen uit te dagen rond kwesties als sponsoring en subsidiëring, politieke daden van bestuursleden of de genderongelijkheid in de artiesten die er tentoonstellen. Het gaat om interventies die zowel fysiek als conceptueel reageren op de betrokken ruimtes, en er een gecontesteerde plek van maken. Ze situeren zich zowel binnen als buiten het museum, zowel binnen als buiten het kader van wat 'men' onder 'kunst' verstaat.
Bloed tegen de oorlog
Neem de acties van de Guerrilla Art Action Group in 1969. Ten tijde van de massale manifestaties tegen de militaire operatie van de VS in Vietnam stond dit collectief van verschillende artiesten heel kritisch tegenover de relatie van het Museum of Modern Art (MoMA) in New York tot gouverneur Nelson Rockefeller. Zonder toelating deden ze in museumruimtes enkele spectaculaire performances die de sponsordeals en de rol van de beheerders scherp in vraag stelden. Tegelijk spoorden ze de kunstwereld aan om zich aan te sluiten bij de publieke oproepom de oorlogte beëindigen. Zo beraamde het collectief op 18 november 1969 de performance Blood Bath: het drong het MoMA binnen met zakken vol varkensbloed onder de kleren, en goot die in de ruimte uit. Strooibiljettenvlogen in het rond en landden in de grote plassen bloed. Ze confronteerden het museum met een Call for the Immediate Resignation of All the Rockefellers from the Board of Trustees of The Museum of Modern Art: 'There is a group of extremely wealthy people who are using art as a form of social acceptability. By accepting soiled donations the museum is destroying the integrity of art.' Bezorgd om de 'smerige' geldstromen waarop musea teerden, wees de Guerrilla Art Action Group er onder meer op dat de Rockefellers 65% van de Standard Oil Corporation in hun zak hadden zitten.
Enkele dagen voordien had de groep nog een interventie gedaan in het Whitney Museum of American Art in New York, tegen de weigering van het museum om in te gaan op het verzoek van de Art Workers' Coalition om de deuren te sluiten op Moratorium Day: de dag waarop twee miljoen mensen protesteerden tegen de Vietnamoorlog – nog nooit waren in de VS zoveel mensen op straat gekomen. Op een cirkel van rood pigment goten vier performers een emmer water leeg. Toen ze de ruimte begonnen te poetsen, besmeurden ze die juist meer en meer met de bloederige smurrie. Verder wees de Guerrilla Art Action Group met acties en performances ook op de sponsordeal van het Metropolitan Museum in New York met Xerox, en plaatste de groep in het MoMA ook ouders en kinderen voor Picasso's Guernica, als een 'herdenkingsplechtigheid voor dode baby's'. Het collectief zou uiteindelijk actief blijven tot 1976. Zijn steeds evoluerende praktijk van politieke kunst stelde de ethiek van musea in vraag door actief in te grijpen in hun ruimtes.
Posters tegen seksisme
Of neem de acties van Gustav Metzger. Hij is bekend geworden door zijn 'autodestructieve' kunst en zijn engagement voor milieukwesties, maar berucht is hij vooral voor de Art Strike (kunststaking) die hij in 1977-1980 uitriep. Metzgers project was – en is nog steeds – gericht tegen de commercialisering van kunstobjecten, tegen hun reductie tot in galeries uitgestald koopwaar. Hij was ervan overtuigd dat kunst pas kon florerenals ze werd bevrijd uit het systeem van veiling en private verkoop. Door zijn werk in die periode weg te houden van de kunstmarkt, verstoorde hij de industriële mechanismen van de kunstensector en drukte hij tegelijk zijn bezorgdheid uit rond verspilling en milieuvervuiling.
Meer feministisch getint protest bleef niet uit. Zo profileerden zich in 1984 The Guerrilla Girls als ‘het geweten van de kunstwereld’, nadat curator Kynaston McShine bij de opening van een nieuwe overzichtstentoonstelling in het MoMA beweerd had dat elke artiest die niet in de collectie was opgenomen, 'zijn' carrière in vraag moest stellen. Alleen had McShine in haar selectie overwegend blanke mannelijke artiesten opgenomen. Reactie liet niet op zich wachten. ‘We beslisten om na te gaan hoe erg het eigenlijk gesteld was’, vertelt Frida Kahlo, een van de anonieme Guerrilla Girls, die elk een naam hadden aangenomen van een overleden vrouwelijke artiest, om zo hun kunsthistorisch belang nog eens extra in de verf te zetten. ‘Na vijf minuten onderzoek moesten we al vaststellen dat de situatie veel slechter was dan gedacht: de invloedrijkste galeries en musea stelden haast geen vrouwelijke kunstenaars tentoon. Wij beslisten om deze instellingen in verlegenheid te brengen door die gegevens publiek te maken. Dat leverde onze eerste posters in de straten van SoHo (New York) op.’
Met hun humoristische posters stelden de Guerrilla Girls op talloze gelegenheden seksisme en racisme in galeries en exposities aan de kaak. Hun tactiek komt erop neer om musea in hun eigen buurt voor schut te zetten: ze hangen alle naburige straten vol met posters, spandoeken en aanplakborden. Hun werk omvat clandestiene performances en events binnen en buiten galeries, alsook feministische museumgidsen. In 2013 werd hun werk nog gepresenteerd in de expo Art Turning Left: How Values Changed Making 1789-2013 in Tate Liverpool en in een overzichtstentoonstellingin het Alhóndiga in Bilbao.
Olie tegen Shell
Het was de Art Not Oil Coalition die voor het eerst olie-sponsordeals onder de aandacht bracht, door vanaf 2004 jaar na jaar creatieve protesten te houden aan de National Portrait Gallery in Londen op de openingsavonden van de BP Portrait Award. In 2006 viseerde de groep dan weer de door Shell gesponsorde Wildlife Photographer of the Year-expositie in het Natural History Museum. Het collectief overgoot verschillende tentoongestelde foto's met een zwarte olieachtige substantie; het smerig goedje druppelde van de uitgelichte beelden van levendige en ongerepte natuurbeelden, zonder ze te beschadigen. Omdat Art Not Oil de stuitende tegenstrijdigheid tussen Shell en wildlife-fotografiepubliek maakte, zag het Natural History Museum zich in 2008 genoodzaakt om op zoek te gaan naar een andere sponsor.
Al snel werd duidelijk dat wel meerdere musea zich door oliebedrijven lieten sponsoren. Zo vormde zich in 2010 het artistieke collectief Liberate Tate, waarvan ikzelf lid ben. Deze groep focust op de band tussen Tate en BP, door zonder toestemming live kunst te maken in ruimtes van Tate. Liberate Tate omschrijft zijn werk als ‘creatieve ongehoorzaamheid’: kunst die een antagonisme opvoert, die de macht uitdaagt. Hoofdcurator Iwona Blazwick wou dat de galerie een plek van 'sociaal en politiek debat' zou vormen. Welnu, met alle discussies over het sponsorschap van BP die Liberate Tate losmaakte, maken we dit ideaal zeker waar – al had Blazwick wellicht iets anders voor ogen.
Sinds 2010 heeft Liberate Tate tal van artistieke ingrepen gedaan in ruimtes van Tate. Zo voerde het collectief in september 2010 Sunflower op. Het schilderde een stralenkrans van olie, die duidelijk deed denken aan het 'helios'-logo van BP, op het hellend vlak van de Turbine Hall. De cirkelvorm kwam tevoorschijn doordat veertig personen in het zwart, één voor één, tubes zwarte verf met een opdruk van het BP-logo leegtrapten. In april 2011, op de eerste gedenkdagvan de olieramp in de Golf van Mexico, wilde Liberate Tate de aandacht vestigen op de milieuschade die de olie-industrie berokkent. In de performance Human Cost, een langdurig stukin de Duveen Galleries in Tate Britain, werd een naakte mannelijke performer – in foetushouding op de vloer – met olie overgoten door twee gesluierde figuren. En dat 87 minuten lang: één minuut voor elke dag dat het BP-platform olie in de zee spoot. Het even fragiele als tragische beeld van de overgoten figuur ging de wereld rond.
Een ijsblok voor de Noordpool
In 2012 gaf Liberate Tate The Gift aan Tate (dat volgens de wet niet anders kon dan het geschenk te aanvaarden): meer dan honderd mensen droegen een 16,5 meter lange wiek van een windturbine naar de voet van het hellend vlakvan de Turbine Hall van Tate Modern. Toen het securitypersoneel dat wildeverhinderen, verschalktenperformers het met de kalme vastberadenheidvan het besef dat een plan goed is en dat men de tijd zijn werk moet laten doen. Toen het laatste stuk van de wiek in de hall geassembleerd werd, begon het publiek dat zich intussen op de balkons verzameld had, spontaan te juichen. Als een gestrande walvis lag de immense wiekover de volledige breedte van de hal: een gepolierd botachtig object, dat tristesse en schoonheid in zich droeg, op zijn zij, als een alternatief voor olie: use me instead.
Zulke ingrepen stellen gebeurtenissen die veraf lijken, plots heel aanwezig in een galerie. Moeilijk te bevatten gegevens worden plots heel tastbaar en betekenisvol. Naar aanleiding van het nieuws dat BP plannen had om naar olie te boren op de Noordpool, droegen op een donkere winteravond in januari 2012 vier gesluierde figuren een blok noordpoolijs van 55 kilo op een palankijn– lichtstralen priemend doorde massieve, kristalachtige vorm – van St. Paul's cathedral (waar ook een kampvan Occupy was) langs de Millennium Bridge naar Tate Modern, waar de blok geposteerd werd en smolt. Tijdens het proces tegen BP in New Orleans streamde de groep een live videofeed van performers die een week lang in Tate Modern transcripties van het proces fluisterden. Deze performance droeg de titel All Rise. Toen Tate Britain in 2013 een presentatie hield van de chronologische herschikking van zijn collectie, de BP Walk Through British Art, hielden vijftig Liberate Tate-performers met zwarte sluiers een optocht door de exporuimtes. Per decennium hielden ze in verschillende choreografische formaties halt om in koor de toename aan Parts Per Million van CO2 in de atmosfeer te declameren. En enkele dagen voor een hoorzitting over contractuele informatie die Tate zou hebben achtergehouden, voerde Liberate Tate Hidden Figures op, een participatieve performance met honderden performers en bezoekers. Ze speelden met een zwart vierkanten doek van acht bij acht meteren gingen zo de dialoog aan met Black Square van Kazimir Malevitsj, dat op dat moment in Tate werd tentoongesteld. Dit zijn maar enkele van de performances, interventies en werken waarmee Liberate Tate wereldwijd weerklank vond.
Zingen tegen Shell
Er ontstonden nog groepen die zich bij de campagne van Art Not Oil aansloten, en met andere interventies inspeelden op de kunstvorm van de instituten die ze willen uitdagen. In 2011 en 2014 deden dansers een performance tijdens de door BP gesponsorde openluchtscreenings van opera's op Trafalgar Square (de zogenaamde BP Big Screens) om te protesteren tegen BP's sponsordeal met het Royal Opera House. Shell Out Sounds, een participatief guerrillakoor, zong steevast protestliederen net voor aanvang of tijdens de pauze van klassieke concerten in de Shell Classic International Series in het Southbank Centre – tot de deal in 2013 werd stopgezet. Hun dissidente songs werden gesteund door tal van artiesten en schrijvers die al in het Southbank Centre hadden geëxposeerd of gepresenteerd en die ook een open brief van verontwaardiging schreven. Tot het koor van Shell-critici behoorden onder andere Mark Rylance, Mark Ravenhill, Labi Siffre, Helon Habila en de Guerrilla Girls.
Naast vele andere acties nam Science Unstained deel aan een quiz over fracken (Fracking Quiz) in het door Shell gesponsorde Science Museum in Londen, met als schalks doel alle vragen van de presentator consequent aan Shells wereldwijde betrokkenheid bij fracking te linken. Art Not Oil zal de National Portrait Gallery blijven uitdagen: in juni 2014 – enkele dagen voor de opening van de vijfentwintigste BP Portrait Award – goten vijfentwintig performers verspreid over het hele museum olie over hun gezicht en tweetten ze foto's onder de hashtag #25PortraitsInOil. Enkele maanden later voerde de groep songs en theaterstukken op in de National Gallery, als protest tegen BP's sponsoring van een Rembrandt-expositie.
Art Not Oil heeft ook een theatervleugel: de Reclaim Shakespeare Company vormde zich in 2012 als respons op BP's financiële steun aan het Shakespeare Festival; net voor de opvoeringen van de Royal Shakespeare Company moesten beginnen, nam ze de bühne in om haar bezwaren tegen BP's sponsoring te uiten in jambische pentameters. Door te interveniëren op bühnes – waaronder die van het Royal Shakespeare Theatre in Stratford-upon-Avon – confronteren de performers de instelling in haar eigen herkenbare theatrale vorm, zonder daarbij de andere acteurs af te leiden. Het collectief wordt meestal enthousiast toegejuicht door het publiek – behalve dan op die avond dat het publiek vooral uit personeelsleden van BP bestond. Bij de productie van Much Ado About Nothing van de Royal Shakespeare Company in het West End in Londen namen twee performers de rollen van BP en de Royal Shakespeare Company aan en brachten ze de volgende tekst:
RSC: You seek my help in being virtuous?
BP: Nay, I seek your help in seeming virtuous.
For a thousand ducats, thou shall proclaim
My innocence to these simple people,
To wash away the memories of my misdeeds,
Distract them from the destruction of the earth.
RSC: A thousand ducats: 'tis a fine price! (aside)
BP: By your reputation, I will mine own mend.
De steun van acteurs en publiek was essentieel voor de impact van de groep: de Royal Shakespeare Company zou uiteindelijk elke toekomstige steun van BP afwijzen.
Nadat ze die sponsordeal had tenietgedaan, richtte de Reclaim Shakespeare Company haar vizier op het British Museum, waar het contract met BP al beduidend langer bestond. In april 2014 deden Noorse goden een inval in een door BP gesponsorde expositie over Vikings, en later dat jaar ensceneerden honderden 'actor-vists' een 'flash horde' in de Great Court van het museum. Attributen voor deze performance waren onder andere een vijftien meter lange stoffen drakar en versierde vikingschilden uit karton, waarvan er enkele werden geconfisqueerd toen de politie een performer arresteerde aan de ingang. De performer werd uiteindelijk vrijgelaten zonder aanklacht, maar de politie behield wel het schild; de groep blijft er prat op gaan dat ze alle attributen die ze nodig heeft voor toekomstige performances zelf ontwerpt en vervaardigt.
Sneeuw tegen vervuiling
Creatieve interventies om oliedeals te beëindigen vinden over de hele wereld navolging.
Creatieve interventies om oliedeals te beëindigen vinden over de hele wereld navolging. Stopp Oljesponsing av Norsk Kulturliv is een groep artiesten en muzikanten die publieke debatten en activiteiten opzet om Statoils sponsoring van culturele evenementen aan te vechten. In 2011 stortte een andere groep kunstenaars olie uit aan het Museu de Arte Moderna in Rio de Janeiro om te protesteren tegen alle sponsordeals met olie- en mijnbedrijven, waaronder Vale, Petrobas en Chevron. Een grote plas olie wachtte de bezoekers op aan de ingang, zodat ze haast niet anders konden dan zich te besmeuren als ze het museum wilden binnengaan. En toen het Museum of Civilization in Gatineau (Québec) aankondigde dat het fondsen van de Canadian Association of Petroleum Producers (CAPP) zou aannemen, zette een zonderlinge activist zijn kamp op aan het Gatineaumuseum. Hij hield een plakkaat vast met de boodschap 'CAPP pollutes snow' – en sneeuw bleek nu ook precies het materiaal te zijn waaruit de figuur bestond.
Vandaag richten artistieke strategieën zich niet alleen op sponsordeals met oliemaatschappijen. Boycott the Sydney Biennale is een collectief van kunstenaars die op de biënnale zouden exposeren en die zich groepeerden om te protesteren tegen sponsor Transfield. Ze startten hun campagne met een duidelijk verzoek aan de directeurs van de biënnale: ‘Wij vragen u om aan onze zijde te staan en een boodschap te geven aan Transfield, en zo ook aan de Australische regering en het publiek, namelijk dat wij de verplichte opsluiting van asielzoekers niet aanvaarden omdat deze ethisch niet te verdedigen valt en een inbreuk op de mensenrechten is; en dat wij als artiesten, cultuurwerkers en toonaangevende culturele organisatie niet geassocieerd willen worden met zulke praktijken.'
Eerst was het antwoord van de directeurs heel magertjes, dus dreef de groep zijn strategie op. Enkele artiesten trokken hun werk terug of verbraken hun contracten, waaronder Libia Castro, Nicoline van Harskamp, Sara van der Heide, Nathan Gray, Ahmet Ögüt, Ólafur Ólafsson, Agnieszka Polska, Charlie Sofo en Gabrielle de Vietri. Die strategie zorgde uiteindelijk voor een breuk tussen de biënnale en hun sponsor: twee weken voor de opening beëindigden de directeurs de deal. Luca Belgiorno-Nettis, voorzitter van zowel de Biënnale als Transfield, nam onmiddellijk ontslag. Met haar acties wist de groep kunstenaars en cultuurwerkers de ethiek van zowel de Biënnale van Sydney, de activiteiten van het sponsorende bedrijf als het regeringsbeleid aan de kaak te stellen.
Dollars tegen uitbuiting
In 2014 ondernamen verschillende groepen uit New York acties om galeries en musea op hun ethiek te wijzen. Zo zette Not An Alternative het Natural History Museum op poten, een twee weken durend evenement in het Queens Museum om de sponsoring van wetenschap en cultuur door oliebedrijven in vraag te stellen. Enkele maanden voordien had Global Ultra Luxury Faction (G.U.L.F.) – samen met Occupy Museums, een tak van de Occupy Wall Street-beweging – een niet-toegelaten performatieve interventie gedaan in het Guggenheim Museum, om de werkomstandigheden bij de bouw van het Guggenheim in Abu Dhabi te veroordelen. De groepen hingen spandoeken en een manifest in aluminiumfolie over de iconische balkons van het museum. Daarna overspoelden ze de galerie met een massa geïllustreerde bankbiljetten. Die leken op US dollars, maar dan met de mantra's 'Speculative global museum' en 'No sustainable cultural value'.
Van alle opgesomde interventies, die in verschillende decennia en steden plaatsvonden en uiteenlopende kwesties tackelden, zijn sommige meer herkenbaar als kunst – of als protest – dan andere. Van sommige groepen denkt het publiek dat ze op uitnodiging werken, van anderen dat ze zonder toelating opereren. Dat hun confrontatie zowel binnen als buiten de muren van kunstinstellingen kan plaatvinden, opent tal van mogelijke strategieën om verandering teweeg te brengen. Het is net in deze grenszone dat het sociale debat des te beter kan ontvlammen.
Deze tekst is een vertaald extract uit Mel Evans’ boek ‘Artwash. Big Oil and the Arts’, dat in het voorjaar van 2015 verscheen bij Pluto Press. (Vertaling: Arne De Winde & Wouter Hillaert)
**Mel Evans **is een artieste en activiste van Liberate Tate en Platform. Ze ontwikkelt niet-toegelaten performances in Tate, schrijft over cultuursponsoring door oliemaatschappijen en maakt theaterstukken in de City of London over cultuur, kapitaal en olie.