Poëzie in tijden van isolatie
Door Bob Vanden Broeck, op Tue Jun 09 2020 22:00:00 GMT+0000Tijdens de periode van isolatie grijp ik gretig terug naar de bundel 19 Vergiftigingen van de Noorse dichter Nils Chr. Moe-Repstad. In deze gedichten is de taal zelf besmettelijk. Zo wordt deze poëzie het perfecte antidotum voor de wereld die ze beschrijft: een kenniseconomie die alles wil verbinden, maar het tegelijkertijd ook in hokjes steekt.
Nils Chr. Moe-Repstad (1972) is allesbehalve een doorsnee dichter. Als jongere wilde de Noor bergbeklimmer worden, maar zijn drang om grenzen op te zoeken, werd hem fataal toen hij op zijn negentiende verlamd raakte bij een duikongeluk. Sindsdien bracht hij steeds meer tijd in bibliotheken door, wat in 1996 resulteerde in de debuutbundel Nu. Ook als dichter blijkt Moe-Repstad een avonturier die bij voorkeur de muren met andere disciplines sloopt, getuige daarvan zijn samenwerkingen met beeldend kunstenaars en musici, onder wie de jazztrompetist Nils Petter Molvær.
Begrenzingen en het ontbreken daarvan vormen eveneens de kern van Moe-Repstads negende bundel 19 Vergiftigingen. De Nederlandse vertaling van Liesbeth Huijer, die twee jaar geleden bij Azul Press verscheen, kon in onze contreien op heel wat aandacht rekenen. Niet alleen was Moe-Repstad te gast op Poetry International en kreeg de bundel een lovende bespreking in NRC. Gedichten van hem verschenen ook in het online tijdschrift Samplekanon en op De Internet Gids.
In de bundel staan niet alleen ziektes in de klassieke opvatting van het woord centraal, maar ook de farma-industrie, kolonialisme en milieuvervuiling.
In de negentien gedichten staan ziekte en besmetting steevast centraal. Ziektes in de letterlijke opvatting van het woord, zoals de builenpest, maar ook maatschappelijke ziektes, zoals de farma-industrie, kolonialisme en milieuvervuiling. Elk gedicht verbindt uiteenlopende thema’s uit verschillende perioden met elkaar. Zo ontstaat soms een ondoordringbaar poëtisch kluwen dat alleen door de interne logica van de taal zelf kan worden begrepen. Poëtische technieken zoals klankassociaties, chiasmen en parallellismen zorgen ervoor dat deze onderwerpen onder elkaars huid kruipen en elkaar besmetten.
Het begin van de ‘1e Vergiftiging’ laat de plaatsen, lichaamsdelen en dieren over elkaar heen buitelen, maar legt wel een heldere auditieve en associatieve rode draad: ‘Een rat rent / de open bek van een alligator in / helemaal naar de maag / en eet de rottende resten van een oryx kalf // en dan wegwezen, weg van hier / als de sodemieter weg van hier // Pakistan en de bergen, geen parkieten in de tunnels / alleen onyxkinderen met dioxide en monoxide in hun longen’.
In de ‘9de Vergiftiging’ verbindt Moe-Repstad dan weer de overvloedige Mexicaanse kartelmoorden (volgens hem worden mannenlijken er vaak teruggevonden met hun geslacht in hun mond gepropt) met de doden ten gevolge van de luchtvervuiling in Mexico City: ‘op de warmste dag in de stad / worden honderdduizend vermoord gevonden / met een uitlaatpijp in hun mond’.
Vloeibare werkelijkheid
De ‘2de Vergiftiging’ opent als volgt: ‘Een streepje water loopt over het raam / als een herhaling van hoe / de wereld nieuw wordt in de religies // het doet aan vogels denken // ze vliegen wit, gaan in slingerplanten zitten / die de tuinkant van de betonnen huizen bedekken / en zouden nooit in een roman voor kunnen komen’. Het gedicht begint met een banale waarneming en barst van daaruit open. De waarneming spiegelt dan ook de interne logica waaraan de tekst gehoorzaamt. Net zoals een druppel op een raam andere druppels meeneemt, zo vloeien de verschillende strofen doorheen de witregels over in elkaar: ‘in poëzie zijn de vogels wit en scheppen de wereld / in een golvende beweging.'
Op de tweede pagina schrijft Moe-Repstad: ‘als het waterpeil daalt / heeft Noach 39 graden koorts / en omdat hij steeds dronken was / en zo dicht op de dieren heeft geleefd / is er een mutatie opgetreden / Noach is een virus / 3-5 dagen en alle mensen in de ark / hebben een lichaamstemperatuur van 39 graden
Noach leefde te dicht bij de dieren en daardoor is een mutatie opgetreden. Gedicht, vogels en virus betreden via deze lezing dus simultaan eenzelfde ruimte en worden vloeibaar.
Deze poëtische, talige ruimte staat volgens Moe-Repstad dan ook niet naast De Werkelijkheid. ‘Als er een verband is in de taal’, schreef de Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein treffend, ‘is er ook een verband in de werkelijkheid.’ Taal is geen afstandelijk of neutraal medium om een wereld te benoemen, ze is er fundamenteel onderdeel van.
Taal als tussenruimte
Hoe grijpt de taal precies op die werkelijkheid in? In de gedichten wemelt het van historische data en referenties. Soms zijn deze data herkenbaar, soms verwijzen ze naar ‘apocriefe’ bronnen, zodat je als lezer verplicht wordt het nodige opzoekwerk te verrichten (met wisselende resultaten). Bovendien brengt de dichter die historische gebeurtenissen ook nog eens met wetenschappelijke kennis in verband en zelfs met persoonlijke visioenen, waarnemingen, angsten of fictieve feiten.
Voor Moe-Repstad doet het er namelijk niet toe of iets echt of fictief is, zijn poëzie overstijgt dat dialectische denken en creëert tussenruimtes. De gedichten zijn cartografieën voor diffuse gebieden die de grens tussen twee onderwerpen bevragen door ze bij voorbaat af te wijzen. Dat geldt voor alle soorten grenzen: landsgrenzen, taxonomische grenzen en andere ordeningssystemen die de werkelijkheid proberen te structureren op een overzichtelijke – en vaak hiërarchische – wijze.
Denk bijvoorbeeld aan de manier waarop geschiedschrijving nog al te vaak wordt opgevat: als de neerslag van een lineaire opeenvolging van gebeurtenissen die op een al bij al causale en dus logische manier kan begrepen worden. Maar evenzeer aan de grenzen tussen natuur en mens of tussen mens en technologie. Net omdat we zulke verschillen vaak talig construeren, is poëzie het uitgelezen medium om zich tot dergelijke machtsposities te verhouden. Poëzie kan talige muren van binnenuit doorbreken.
Een gemeenschappelijke grond
Aan de basis van Michel Foucaults monumentale studie De Woorden en De Dingen (1966) lag ‘een bepaalde Chinese Encyclopedie’, die de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges had beschreven in zijn essay ‘De analytische taal van John Wilkins’. Daarin worden dieren onderverdeeld in meerdere, voor ons bizar aandoende categorieën van ‘d) speenvarkens’ over ‘f) fabeldieren’ tot ‘m) die welke net een vaas gebroken hebben’. Foucault schrijft: ‘Aan elk van die merkwaardige rubrieken kan een exacte betekenis en een aanwijsbare inhoud worden toegekend […] maar juist door ze in aparte categorieën onder te brengen, stelt de Chinese encyclopedie paal en perk aan hun besmettelijkheid […] De monsterlijkheid waarvan de opsomming van Borges is doortrokken bestaat (erin) dat de gemeenschappelijke grond waar dergelijke samenkomsten plaatsvinden, zelf is verwoest. Onmogelijk is niet dat de dingen naast elkaar bestaan, maar de plek zelf waar ze naast elkaar zouden kunnen bestaan.’
In deze gedichten wordt de vergelijking zelf de gebeurtenis. De begrippen staan niet naast elkaar, maar in elkaar.
Die plek, die gemeenschappelijke grond die alleen in de taal kan bestaan, vormt het draagvlak van de gedichten in 19 Vergiftigingen. In deze gedichten staan ‘de dingen’ niet meer naast elkaar, maar in elkaar. Hier wordt de vergelijking de gebeurtenis zelf. De ‘8ste Vergiftiging’ opent bijvoorbeeld als volgt: ‘Het sneeuwt natte soldaten / en ik laat de kou het onkruid doden’
Een chiasme is een talige kruisbestuiving waarbij woorden kruislings eigenschappen uitwisselen. Hier is de sneeuw koud en dus dodelijk (voor het onkruid). Door de samentrekking van sneeuwen en natte soldaten wordt de sneeuw niet vergeleken met soldaten, zoals dat in een metafoor het geval zou zijn, maar de sneeuw is de soldaten. Ergens zie ik nu militairen aan openklappende parachutes uit de hemel vallen, als sneeuwvlokjes.
Hoe dan ook: vanuit deze chiastische constructie waaiert het hele gedicht uit naar de Afrikaanse savannes waarop boeren met behulp van de onkruidverdelger Roundup leeuwen vergiftigen die, op hun beurt, de kuddes van die boeren bedreigen en uitmoorden.
In die afwijzing van louter causaal te begrijpen verbanden onderscheidt poëzie zich van bijvoorbeeld een journalistieke tekst, die begrippen tegenover elkaar stelt op een meer afstandelijke, beschouwende manier. De dichter kijkt niet van bovenaf naar de gemeenschappelijke grond, hij is er zelf een onderdeel van. Een overzichtelijke tekst zou die deelname ontkennen.
De ‘8ste Vergiftiging’ ontaardt dan ook in een waar strijdtoneel waarop boeren, leeuwen en onkruid voortdurend van plaats verwisselen. Daarom wemelt het ook van parallellismen in deze bundel, waarbij woorden of woordgroepen voortdurend in een nieuwe context verschijnen. Net door die plaatsverschuiving van slachtoffer en dader weigert het gedicht een eenduidig standpunt in te nemen tegenover de beschreven gebeurtenissen. Zo doorbreekt Moe-Repstad ook het isolement van die gebeurtenissen.
Netwerkstructuur
Onze hedendaagse samenleving wordt gekenmerkt door een ondoordringbare netwerkstructuur van informatie. Alles kan op een of andere manier met alles verbonden worden. Tegelijk leven we in een kenniseconomie waarin elk brokje kennis geïsoleerd wordt en iedereen zijn eigen specifieke specialisatie heeft.
Er is kortom steeds meer kennis, maar de kennisdomeinen zelf worden meer geïsoleerd van elkaar. Ook de economie confronteert ons met een unitair globaal netwerk, maar versplintert tegelijk de wereld tot brokstukken, waarbij bepaalde sociaaleconomische groepen worden uitgesloten. Wat verbindt kan tezelfdertijd ook breken.
Het meest sprekende voorbeeld van zo’n versplintering in 19 Vergiftigingen is het kolonialisme, dat op het einde van de 19de eeuw de classificatiesystemen, zoals we die kennen uit de taxonomie, toepaste op mensen. Zo leidde een wetenschappelijke manier van ordenen dus tot sociaal-economische classificaties en onderdrukking. Taal speelde daar een cruciale rol in.
Aan het slot van de ‘2de Vergiftiging’ schrijft Moe-Repstad: ‘filosofen, waarzeggers, wiskundigen, virologen / theologen, geologen, astronomen, natuurkundigen / etnologen, archeologen, ingenieurs, artsen / ecologen, weerprofeten en technologen: / ‘de wereld is een andere wereld / het lichaam is een ander lichaam’
19 Vergiftigingen doet nadenken over de manier waarop niet alleen onze lichamen worden geïsoleerd maar ook hoe kennis steeds meer geïsoleerd leeft
Het is eigen aan een kapitalistische samenleving dat alles connected is en bruikbare informatie genereert. Lichamen zijn er poreuze dragers van informatie, niet alleen voor bedrijven of algoritmes maar ook voor virussen. Die gladde, transparante netwerkstructuur – waarin alles wordt verbonden en tegelijk ook gefragmenteerd – holt Moe-Repstad met poëtische technieken uit. Binnen onze huidige isolatiecontext kan 19 Vergiftigingen ons doen nadenken over de manier waarop niet alleen onze lichamen worden geïsoleerd maar ook hoe kennis steeds meer geïsoleerd leeft – en hoe die verschillende vormen van isolatie zich tot elkaar verhouden.
Als taal vandaag vooral wordt aangewend om verschillen of gelijkenissen te benoemen, dan toont Moe-Repstad aan dat de gelijkenis tegelijk de mogelijkheid van het verschil inhoudt. Alleen via deze tegenstelling kan de mogelijkheid van verandering begrepen worden: ‘Als een herhaling van hoe de wereld nieuw wordt’. Ondanks de vele ziektes die welig tieren in deze bundel, biedt dat begrip een hoopvol kader, dat ik vandaag graag ophang in mijn ommuurde werkelijkheid.