Poëzie als een praxis van zorg
Door Yousra Benfquih, op Tue Jan 25 2022 23:00:00 GMT+0000Waarom ze poëzie wil schrijven? De vraag die Yousra Benfquih van haar arts kreeg, zette haar aan het denken. Over poëzie die zorgzaam is. Over poëzie die gemeenschappen voedt. Naar haar volgende afspraak wil ze een delegatie dichters meenemen.
Binnenkort heb ik een afspraak met de adviserende arts van mijn mutualiteit. Ik ben ziek, maar wil graag zelfstandige in bijberoep blijven. Ik probeer me op het gesprek voor te bereiden, op de vragen die de arts zal stellen:
‘Waarom wil je poëzie schrijven?’
‘Waarom moeten wij dat toelaten?’
‘Wat kan poëzie doen?’
‘Wanneer je poëzie schrijft, onderzoek je je taal.’ Dat antwoord komt niet van mij, maar van de Friese dichter Syds Wiersma. ‘En omdat ik in een minderheidstaal schrijf, ben ik een beetje een emancipator. De meeste Friezen kunnen niet in hun eigen taal schrijven. Wanneer ik poëzie schrijf en breng, maak ik daarom eigenlijk deel uit van een emancipatorische beweging.’
Het is zondag 19 september. Naast Syds, deel ik het podium van de BabelBühne met collega-dichters Adilça Rodrigues Soares, Ale Oseguera en Annelie David. Tijdens ons gesprek komt iemand van de technische ploeg een klem brengen om mijn teksten aan de staander te bevestigen: tijdens de soundcheck was mijn gedicht over klimaatracisme in het water gevallen, het water waar in de vroegere slachthuissite het bloed van de geslachte dieren belandde.
‘Ik denk dat poëzie altijd een manier is voor emancipatie’, vul ik aan. ‘In het bijzonder voor gemarginaliseerde groepen, voor zij die zich niet in de dominante positie bevinden van het bepalen van taal, en van wat die taal toewijst, een soort “counter-poetics”.’
Terwijl de muziekband op de achtergrond verder speelt, valt Ale me bij. Hoewel in Barcelona, waar ze nu woont, slam poetry steeds meer wordt gecommercialiseerd, is dat niet het geval in haar geboorteland Mexico, waar vrouwen, queer, trans en andere slammers ‘care about the text, but also about speaking out'. Precies, het hoeft geen of-of te zijn, benadruk ik, de frustratie over de hardnekkige tweedeling tussen activisme en poëzie, tussen politiek en esthetiek, hoorbaar in het overslaan van mijn stem.
‘Yousra, beschouw je je werk als spoken word artiest als een vorm van activisme?’
De vraag komt van collega-dichter en gastvrouw Moya De Feyter, die Ale, Adilça en mij op het podium uitnodigt voor een gesprek. ‘Dat vind ik een moeilijke vraag’, antwoord ik. ‘Ik heb zeker teksten waarin ik mij expliciet maatschappijkritisch uitlaat, en dat zou je activistisch kunnen noemen. Maar waar veel schrijvers die term pejoratief vinden, vind ik dat ik ze niet verdien: activisten zijn diegenen die het échte harde werk doen, ‘on the ground’, die zichzelf op het spel zetten.’
Ook dichters schudden aan de grondvesten.
De volgende dag krijg ik een mail van Annelie. Ze is het niet helemaal met me eens: dichters riskeren wel degelijk hun leven. Ze noemt Federico García Lorca die onder Franco vermoord is, Osip Mandelstam die de Goelag in Rusland niet overleefde, en de Koerdische dichter İlhan Sami Çomak die al zesentwintig jaar in een Turkse gevangenis zit, en Nazim Hikmet. ‘Ook dichters schudden aan de grondvesten’, schrijft ze terecht. En ook: ‘Zou je het een bezwaar vinden om me jouw vogelgedicht te sturen? Het spreekt me zeer aan.’
Hoewel ik nog niet de energie vond om te antwoorden, zou ik Annelie graag willen vertellen dat ze gelijk heeft. Dat ik mezelf de eretitel van activist gewoon niet wens toe te dichten. Maar dat dichters uiteraard aan grondvesten schudden. ‘P.S. het vogelgedicht in bijlage!’
‘Waarom wil je poëzie schrijven?’
‘I find in moments of uprising or upheaval in society and communities, art is the way that I can be of service. The same way we need to find ways to provide housing and affordable healthcare and food, we need to provide soul. Soul is a food too. Spirit is a food too. These are things that human beings need to survive.’
Of dit antwoord de adviserend arts van de mutualiteit zal overtuigen, weet ik niet. Mij in elk geval wel. De woorden komen van Aja Monet. Aja werd geboren in Brooklyn en is van Cubaanse en Jamaicaanse afkomst. Ze is de jongste dichter ooit die het Nuyorican Poets Café Grand Slam Kampioenschap won, en haar laatste dichtbundel My Mother Was a Freedom Fighter werd genomineerd voor de NAACP Image Award for Outstanding Literary Work.
Aja Monet gelooft in de capaciteit van poëzie om wonden te helen en samenlevingen te transformeren.
Ik ontmoette Aja toen ik het podium met haar deelde bij Mama’s Open Mic, het spoken word collectief dat meer dan tien jaar geleden werd opgericht door Elisabeth (Miss Elli) Severino Fernandez, hoewel Aja, net als ik, huivert van die discussie over échte poëzie versus spoken word. Ze gelooft in de capaciteit van poëzie – dat ze omschrijft als ‘the practice of truth-telling’ – om wonden te helen en samenlevingen te transformeren:
‘A poet’s power is in our abilities to tell the truth and use everything in our poetic arsenal to shift the conditions of the poor, abused, and oppressed. To balance the scales of justice. Language and literature liberates. It transforms imagination and therein reality.’
Doorheen haar leven en werk ligt de nadruk op zorg en gemeenschap, op poëzie als een daad van collectief zorg dragen: ‘I have always been someone that has tried to practice care’, zegt Aja in een interview. ‘Whatever I put my energy into (…), I wanted it to reflect that there was care, intention and purpose in it. With the intention of us collectively getting somewhere, that we are not alone, we were never alone.’ Centraal staat voor haar de vraag: ‘how do we practice home with one another, how do we practice care?’
Hoewel ze geen ‘self-care soldier’ is, gelooft Aja wel in het belang van zorg dragen voor onze innerlijke wereld. Die innerlijke en de uiterlijke, materiële wereld zijn verbonden. Wanneer we onvoldoende zorg dragen voor onszelf, voor het emotionele landschap van ons leven, heeft dat gevolgen voor alle andere aspecten van ons leven: ‘healing is not just about the physical’, legt ze uit, ‘healing has a mental and a spiritual element to it, and poetry taps into that.’ Poëzie helpt ons zodoende te begrijpen dat we de materiële condities van onze levens niet kunnen veranderen als we aan het innerlijke werk verzaken.
Ik moet denken aan Audre Lorde, in haar epiloog van A Burst of Light: ‘caring for myself is not self-indulgence, it is self-preservation, and that is an act of political warfare.’
‘Waarom moeten wij dat toelaten?’
Die bevrijdende capaciteit van poëzie ligt onder meer in de dekolonisatie van taal en verbeelding die het teweegbrengt, de invraagstelling van de status quo.
Omdat poëzie niet slechts een accessoire is, niet slechts opsmuk van verzet, of ornament: ‘it is actually strategic and important, it is integral in how we strategize our freedom’, aldus Aja. Die bevrijdende capaciteit van poëzie ligt onder meer in de dekolonisatie van taal en verbeelding die het teweegbrengt, de invraagstelling van de status quo, in creativiteit als een bron van veerkracht en levensenergie. Maar Aja zet poëzie daarnaast ook daadwerkelijk in als een ‘organizing tool’. Daarin bouwt ze verder op het erfgoed van The Last Poets, voor wie poëzie een intrinsiek deel uitmaakte van de vrijheidsstrijd (Last Poet Abiodun Oyewole is Aja’s mentor en godfather), maar ook op wat ze de ‘revolutionary blueprint’ noemt van de Afro-Amerikaanse dichter June Jordan.
June Jordan was een sleutelfiguur in de ontstaansgeschiedenis van zwart feminisme, en wordt geprezen voor haar poëzie en essays over de intersecties van seksisme, racisme, homofobie en imperialisme (net als Aja, beperkte ze zich daarbij niet tot de VS, maar sprak ze zich ook uit tegen de bezetting van Palestina, en werd zo onder meer voor Suheir Hammad een belangrijke inspiratie). Jordans poëtica werd mede gevormd door de manier waarop ze lesgaf en de interacties met haar studenten. Met bell hooks en Audre Lorde deelde ze een kritische pedagogie die vertrok vanuit kwetsbaarheid en liefde.
In The Feminist Poetry Movement beschrijft Kim Whitehead haar poëzie als ‘communal, angry en affirmative’. Net als bij veel andere schrijvers van kleur, ligt de focus in haar werk niet enkel op het individu, maar op een gemeenschap, een collectief van slachtoffers van seksisme en racisme, en getuige zijn (‘engaged witnessing’, volgens Aja) van institutioneel geweld. Jordan, die zelf het slachtoffer was van seksueel geweld, kant zich tegen de idee van de solitaire, teruggetrokken dichter. Poëzie gaat voor haar om gemeenschap, en in die gemeenschap diep betrokken zijn. Dat inspireert Aja om poëzie te zien als een manier ‘(to) better become a beloved community, a community of truth-tellers, a community of justice-seekers, lovers and liberators.’ Ze heeft geen nood aan schrijversresidenties, maar integendeel aan een ondergedompeld zijn in de gemeenschap: ‘I want to be immersed in community writing.’
Poëzie gaat voor June Jordan om gemeenschap, en in die gemeenschap diep betrokken zijn.
Hoewel Jordan steeds het belang benadrukte van systematische verandering – zoals in haar laatste essaybundel Some of Us Did Not Die – was poëzie voor haar een belangrijke ‘tool in the arsenal for equity’. In 1991 sticht ze dan ook Poetry for the People, een programma dat studenten opleidt om poëzie naar de lokale gemeenschap te brengen als een vorm van politieke empowerment.
Aja – die zelf tijdens haar jeugd met spoken word in aanraking kwam dankzij de gratis workshops van Urban Word NYC – volgt in Jordans voetsporen door zelf ook poëzie te begrijpen als een manier om mensen samen te brengen en gemeenschappen te organiseren. In samenwerking met Dream Defenders en het Community Justice Project richtte ze Voices: Poetry for the People op, dat onder andere poëzie workshops geeft. Op de website omschrijft ze die missie als volgt: ‘This project tackles state violence by providing space where those who find themselves silenced, stripped of their voice or ignored can reclaim their narratives in poetry. It does so in a way that does not reinforce victimhood but rather evokes power, as we seek to build a community of trust (…).’ Met haar recentste project, Homemade Readings, werft ze niet alleen fondsen om de dichters te betalen, maar ook om voedsel te voorzien, COVID-19 tests, en onderdak voor de dakloze gemeenschap in Zuid-Florida.
‘Wat kan poëzie doen?’
Soul-idarity. Solidariteit, zo leert Aja Monet van June Jordan, gaat niet alleen over de gedeelde strijd, maar ook over gedeelde vreugde, over onze gedeelde visies en aspiraties voor elkaar als (mede)mensen. ‘Soul-idarity’, noemt ze dat.
Solidariteit gaat volgens June Jordan niet alleen over de gedeelde strijd, maar ook over gedeelde vreugde, over onze gedeelde visies en aspiraties voor elkaar.
Het belang van die gemeenschap, dat gevoel van ‘soul-idarity’, vind ik in het poëtisch landschap dichterbij huis eigenlijk alleen bij Mama’s Open Mic: als community onderscheidt MOM zich van andere collectieven doordat het niet slechts een safe space pretendeert te zijn, maar dat ook daadwerkelijk is. Veel inmiddels geprofessionaliseerde artiesten kregen er hun eerste podiumkansen. Ik moet ook denken aan Seckou Ouologuem, die zijn stadsdichterschap bewust op een collectieve, participatieve manier invult met ‘Iedereen Stadsdichter’: ‘Het stadsdichterschap als een collectief gegeven, dat is de visie. Want net zoals bij de stad gaat het niet om mij maar om ons. We’re in this together.’ Aja vat het samen: ‘I believe in social poetics. How we live and love is how we write our collective poem.’
‘Maar ik heb ook andere teksten, en wil ook andere teksten schrijven, teksten die niet meteen politieke thema’s engageren (hoewel alles natuurlijk politiek is, doen alsof dat niet zo is, is volgens mij deel van het probleem). Wat ik wil zeggen is dat ik soms ook eens een gedicht wil schrijven over de zee (hoewel dat een slecht voorbeeld is, de zee is een heel politieke ruimte). Maar je snapt mijn punt.’
Dat was het tweede deel van mijn antwoord op de vraag die Moya me die zondagnamiddag op de BabelBühne stelde. Moya, Ale en Adilça herkennen die zoektocht. Eenzelfde herkenning zie ik een week later, bij Lénaïg Cariou uit Parijs, en de Brusselse slam poet Marie Paule Mugeni. Met hen neem ik deel aan een rondetafelgesprek over feminisme en poëzie, tijdens de eerste editie van het tweetalige poëziefestival Poetik Bazar in Brussel. In de overdekte markthal met verschrikkelijke akoestiek vraagt de moderator of onze poëzie politiek is. ‘The poetic is the political’, zegt Aja Monet. ‘Je pense que toute poésie est politique, dans le sens où, de perspective féministe intersectionelle, le personnel est toujours politique’, zeg ik.
Na afloop praten we nog even verder. Een van de eerste dingen die Marie Paule en ik aan elkaar vragen: ‘tu connais Mama’s Open Mic?’ ‘Oui, bien sûr!’ Net als op de BabelBühne, zijn we het ook hier eens dat het gesprek nog maar net was begonnen, dat we contact zullen houden.
‘A poem might not change the world by itself, but it can build a bridge among us humans so we can care about what is important.’
En dat gebeurt ook. Wanneer ik hen per mail vraag of ze denken dat poëzie een praxis van zorg kan zijn, een instrument voor emancipatie, schrijft Ale: ‘Particularly in the field of poetry and the spoken word, art can generate spaces of communal exchange’, schrijft ze, en besluit voorzichtig: ‘A poem might not change the world by itself, but it can build a bridge among us humans so we can care about what is important.’ Ook de Rotterdamse dichter met Kaapverdiaanse roots Adilça begrijpt poëzie als ‘een reminder dat we niet alleen zijn (…) en dat wij nu leiding hebben in onze levens. Dat is mijn vorm van communal/collective care. By freeing myself from imposed shackles, I might free another.’ Later die zondag krijg ik een berichtje van collega-dichteres Amina Belôrf: ‘Ik hoop dat het een beetje beter met je gaat. Of dat je zonder veel pijn of zorgen de dagen doorkomt. En dat je kracht en schoonheid kan blijven putten uit de poëzie waarmee jij kracht en schoonheid aan elke luisteraar schenkt’.
‘Waarom wil je poëzie schrijven?’
Ik wil een delegatie dichters meenemen naar mijn afspraak. Zodat we unisono kunnen antwoorden: ‘With the intention of us collectively getting somewhere, that we are not alone, we were never alone.’
‘Waarom moeten wij dat toelaten?’
Kent u Mama’s Open Mic, beste arts?
‘Waarom wil je poëzie schrijven?’
Om het gedicht dat in het water viel alsnog voor te dragen.
Omdat dit water bloedt.
Om een vlak land op te zoeken, een land waarover Annelie zegt: ‘it feels like coming home, you see a horizon.’
Omdat het gesprek nog maar net -
‘We should do this again.’
‘Yeah, perhaps in Friesland.’