Participatie 2: de plannen in de praktijk
Door Ciska Hoet, op Wed Jul 20 2016 01:14:41 GMT+0000Ruim tachtig artistieke organisaties, waaronder de grote instellingen, willen hun publiek veel actiever betrekken bij hun creaties. Typeert die verruimde inzet op ‘participatie’ een nieuwe algemene kijk op kunst, of blijft het vooral window dressing naar buiten toe? Veel hangt af van de motivering achter die plannen, en de ambities waarmee ze worden ingevuld. Rekto:verso verkent deze participatieve turn vanuit een lezing van de ingediende subsidiedossiers. Vooral de grote huizen hebben nog werk, zo blijkt.
‘We weten allemaal dat de wereld mooier wordt dankzij kunst en cultuur, en daar wil ik mijn verantwoordelijkheid in nemen.’ Dit citaat van Els De Bodt, algemeen directeur van HETPALEIS, had uit de mond van heel wat dossierschrijvers kunnen komen. Zo lezen we bij het Kaaitheater dat ze ‘overtuigd zijn van het belang van kunst voor het welzijn van de mens’. ‘Participeren aan kunst’, is voor het Kaai ‘een brug naar participatie aan de samenleving’.
Vele organisaties zijn nog explicieter. Bij’ De Vieze Gasten schrijft dat ze ‘de wereld willen verbeteren’ door ‘sociaal, buurtgericht, duurzaam en superdivers’ vorm te geven aan hun artistieke verhaal. Zij zetten in op ‘sociale rechtvaardigheid voor iedereen’. Steeds meer huizen geven aan dat ze hun eigen (bescheiden) antwoord willen bieden op een maatschappij die in de greep is van een enge economische logica en de mens ondergeschikt maakt aan snelle financiële winst. Participatie is voor die ambities de functie bij uitstek. Het publiek actief betrekken en samen vorm geven aan creativiteit en schoonheid is voor hen the way to go.
Wie de dossiers leest, zal dan ook snel besluiten dat het gros van de organisaties kiest voor participatie vanuit een welgemeend engagement ten aanzien van de wereld rondom hen. Het geheel van de participatieve toekomstplannen schetst een rijk beeld van een divers landschap dat volop in ontwikkeling is. Vijftien jaar geleden zou dit wellicht ondenkbaar geweest zijn. Het tijdperk waarin er wat lacherig gedaan werd over elke kunst die méér interesses dient dan enkel de kunsten zelf, ligt achter ons.
Dat neemt niet weg dat heel wat dossiers getekend worden door de tweestrijd tussen het autonomiebeginsel dat Kunst met de grote K centraal stelt, en de wens om zich vanuit een veranderende stedelijke demografie op nieuwe, horizontalere manieren te verhouden tot het publiek. Zo onderstrepen verschillende organisaties dat artisticiteit voor hen altijd de eerste en belangrijkste toetssteen blijft. Wat die artistieke kwaliteit dan precies behelst en wie er eigenaar van is, wordt veel minder vaak geëxpliciteerd. Iedereen met enige participatie-ervaring weet nochtans dat wie nieuwe relaties wil aangaan met z’n publiek en dat publiek diverser wil maken, niet ontkomt aan het in vraag stellen van de eigen normen, noch aan het opentrekken van de programmatie.
Iedereen kunstenaar
Dat inzicht over participatie vind je – wellicht weinig verrassend – vooral terug bij traditionele sociaalartistieke en kunsteducatieve organisaties. De schotten mogen dan wel weggevallen zijn, toch volstaat zelfs een oppervlakkige lectuur om er de oude categorieën makkelijk uit te pikken. De typisch sociaalartistieke en kunsteducatieve organisaties vallen op, dankzij hun doorwrochte participatieve methodieken. In tegenstelling tot sommige ‘reguliere’ organisaties gaan artistiek en sociaal voor hen vanzelfsprekend hand in hand.
De kunsteducatieve organisaties – die in hoofdzaak gaan voor kunstbeleving en het kennismaken met of het ontsluiten van kunsten via bijvoorbeeld workshops – verlieten jaren geleden al het pad van de stichtende voorgeschreven cursussen voor kinderen. Hun dossiers schetsen een beeld van geëngageerde werkingen die vanuit liefde voor de kunst midden in de wereld staan. Ook uit het feit dat velen hun doelgroep uitgebreid hebben naar volwassenen en kansengroepen, spreekt de wens om zo inclusief mogelijk te werken.
Zo richt Met-X zich vooral op mensen met een migratie-achtergrond die muziek willen maken. Samen met hen werken ze binnen verschillende projecten toe naar artistiek hoogwaardige producties. De Veerman werkt op zijn beurt aan het ontsluiten van de kunsten en richt zich daarbij sinds enkele jaren niet meer enkel op kinderen, maar ook op volwassenen. Sinds kort gaat de Antwerpse organisatie ook in op aanvragen van mensen met een beperking. Voor De Veerman is ‘ieder mens een kunstenaar’. De Batterie mag zich dan wel enkel met kinderen en jongeren inlaten, zij gaan voor een mix van ‘reguliere’ kinderen en kwetsbare groepen die ze gericht aanspreken via partners. Bovendien vertrekken steeds meer kunsteducatieve huizen niet meer van een bestaand aanbod, maar nemen ze de leefwereld van de deelnemers als uitgangspunt van het co-creatieve proces. Creativiteit, schoonheid en maatschappelijk engagement zijn voor hen veelal een drie-eenheid.
Daarmee sluiten ze mooi aan bij het sociaalartistieke veld. Van alle organisaties schuiven zij het vaakst democratische waarden en een rechtvaardige samenleving naar voor om hun praktijk te motiveren. De Unie der Zorgelozen meent bijvoorbeeld dat verbeelding en het artistieke geen voorrecht mogen zijn voor enkelingen: ‘Iedereen moet mee de canon kunnen creëren’. De Kortrijkse werking bouwde een uitgebreide vrijwilligerswerking uit, die ze doortrekt naar verschillende geledingen van de organisatie. Bovendien richt De Unie zich niet enkel op kwetsbare groepen. Binnen dat kader heeft ze het over de ‘articulatie van een niet alledaagse sociale tekening, waar zowel de zogenaamde “haves” als mensen uit maatschappelijk kwetsbare posities deel van uitmaken.’
Ook Madam Fortuna wil ‘mensen uit alle lagen van de bevolking met elkaar in contact brengen’ binnen een co-creatief traject, om zo de ‘sociale en artistieke krachten in de samenleving’ te verbinden en te streven naar ‘actief burgerschap’. Tegelijkertijd valt het op dat organisaties als Victoria Deluxe en Tutti Fratelli merkelijk minder woorden besteden aan het waarom van participatie dan sommige organisaties uit het vroegere ‘reguliere’ veld. De kans is reëel dat participatie voor hen zo vanzelfsprekend is geworden dat ze het niet langer nodig vinden om er veel woorden aan vuil te maken.
Co-creatie in opmars
Loopt er dan een kloof tussen ‘sociaalartistiek/kunsteducatief’ (of die organisaties met de functie ‘participatie’ als hoofdfunctie) en het vroegere reguliere veld (die organisaties waar ‘participatie’ veelal een nevenfunctie is)? Nee hoor, er zijn heel wat rode draden die door het héle nieuwe participatielandschap lopen. Wel blijkt het daarbij eerder om eenrichtingsverkeer dan om een echte kruisbestuiving te gaan. Het zijn immers vooral de methodieken uit het sociaalartistieke en kunsteducatieve veld die ingang lijken te hebben gevonden bij de meer traditionele artistieke werkingen.
Wat de terminologie betreft, is de term co-creatie bijvoorbeeld aan een stevige opmars bezig. Een arbitraire greep uit het aanbod illustreert de populariteit van de term over alle vroegere schotten heen. Zowel bijvoorbeeld deSingel, Kaai, Met-X, Campo, LOD, Ultima Vez, De Veerman, Musica en bij’ De Vieze Gasten bedienen zich ervan. Tegelijkertijd maakt de term ‘publiek’ steeds vaker plaats voor ‘deelnemers’ of zelfs gewoon ‘musici’ en ‘kunstenaars’. Horizontaliteit en wederzijdsheid zijn met andere woorden niet langer begrippen waar enkel de sociaalartistieken prat op gaan.
Daarnaast wordt er heel veel samengewerkt met partners die een specifiek publiek aantrekken, iets wat typisch is voor de doelgroepgerichte sociaalartistieke praktijken. Scholen staan wat dat betreft op nummer één, of het nu om lagere scholen gaat, NT2-onderwijs of om BUSO, DKO en hoger kunstonderwijs. Ook organisaties uit de brede sociale sector – rusthuizen, OCMW’s en jeugddiensten – zijn gegeerde partners. De trend dat het vooral de reguliere organisaties zijn die leren van de sociaalartistieke en de kunsteducatieve spelers, blijkt uit het feit dat veel grote organisaties partnerschappen met hen aangaan.
Huwen met de stad
Dat wil niet zeggen dat traditionele sociaalartistieke en kunsteducatieve methodieken probleemloos zijn opgenomen door het vroegere ‘reguliere’ veld. Integendeel, als men ergens sukkelt met de functie participatie, dan is het wel bij de reguliere organisaties. (Lees hierover ook deel 1 van deze reeks)
Toch moet meteen gezegd dat er ook binnen dit ‘klassieke’ veld enthousiast getimmerd wordt aan boeiende participatieve trajecten. Het meest prikkelen die reguliere werkingen die hun participatief verhaal subtiel weten te verweven met hun identiteit als kunstencentrum, stadstheater of producerend gezelschap. Ontroerend zijn bijvoorbeeld de projecten die het Brusselse kunstencentrum Recyclart beschrijft. Onder hun dak brengen hard-drugverslaafden hun leefwereld in beeld met wegwerpcamera’s, stelt een buurtbewoner zijn collectie van 300 koekoeksklokken tentoon, of worden de dromen van rusthuisbewoners gerealiseerd. Geworteld in de Marollenwijk maakt Recyclart werk van een stevige lokale verankering op basis van wederzijdsheid. Op die manier creëert het kunstencentrum informele settings die ontmoeting stimuleren tussen ondergronds en institutioneel, academisch en populair, artistiek en sociaal. Hier dus geen geworstel met, maar wel een boeiend huwelijk tussen hoog en laag.
Een participatief parcours heeft voor KVS niet alleen een meerwaarde voor de deelnemer, maar ook voor de kunstenaar.
Ook de nieuwe KVS-ploeg van Michael De Cock voelt zich als een vis in het participatieve water. Het Brusselse stadstheater zet in op alle vijf de decretale functies en is erin geslaagd de stad daarbij consequent als rode draad te nemen. Uniek is dat KVS schrijft dat het huis de kunstenaar uit zijn comfortzone wil halen. Een participatief parcours heeft voor KVS dus niet alleen een meerwaarde voor de deelnemer, maar ook voor de kunstenaar. Weinig huizen zetten zo ostentatief de meerwaarde van de deelnemers voor het kunstenveld in de verf.
HETGEVOLG in Turnhout valt dan weer op door complexloos de eigen leefwereld van de deelnemer centraal te stellen. ‘De leeftijd, de beperking, de mislukking zijn de kracht om een nieuwe dynamiek teweeg te brengen’, zo staat er in zijn dossier te lezen. Het doel is ‘een samenleving waar iedereen de kracht vindt om zijn droom te realiseren’. Kunst maken en emanciperen zitten elkaar hier met andere woorden niet in de weg.
Zoeken is de eerste stap
Het dossier van Laika schetst dan weer zowel een eerlijk beeld van het afgelegde participatieve traject als van ambitieuze plannen op verschillende fronten. Het is ontwapenend dat het Antwerpse jeugdtheatergezelschap durft vertellen over bumps in the road, zoals deelnemers die vlak voor een toonmoment afhaken. Tegelijkertijd klinkt het zinvol dat Laika zowel inzet op co-creatieve projecten en workshops als op het scouten van jong divers talent, op een woordloze en fysieke theatertaal die tegemoet moet komen aan de noden van de superdiverse samenleving, en op het werken met een niet-westerse canon.
Bij enkele andere reguliere organisaties blijven de plannen prematuur. Een Antwerps dansgezelschap wil werk maken van een nieuwe poot die moet fungeren als een soort dansacademie voor ongeschoold talent. In één beweging hopen ze nieuwe publieken aan te boren en ‘toekomstige generaties te sensibiliseren voor dans’. Hoe dat precies gerealiseerd moet worden, blijft onduidelijk. Bovendien blijkt even verder dat het gezelschap via audities onder meer mikt op stagiaires uit het conservatorium. De ene keer lijkt het met andere woorden om een sociaal project te gaan, terwijl je een paar zinnen verder kennis maakt met een dansopleiding die de eigen poëtica van het huis doorgeeft aan bijna-professionelen.
Zeker als het huis in kwestie in volle transformatie zit of er net een nieuwe kapitein aan het roer staat, blijkt het participatieluik in sommige dossiers de zwakkere schakel. STUK geeft bijvoorbeeld aan te willen evolueren van spectatorship naar usership, maar doet dat in weinig concrete bewoordingen. Tussen de regels lijken ze daarvoor vooral een beroep te willen doen op externe partners, zonder echte impact op de eigen werking. STUK-directeur Steven Vandervelden: ‘Wij zijn inderdaad nog wat zoekende. Eigenlijk kwam dit dossier te snel voor ons, of toch zeker op het vlak van participatie. Ons eerste seizoen na de hervorming tot Huis voor Dans, Beeld en Geluid viel samen met het indienen van het dossier. Maar we hebben geen spijt dat we deze functie hebben aangevinkt. Voor ons zal het de komende jaren echt wel rond participatie draaien, en dus wilden we er niet nog eens vijf jaar mee wachten.’ Ook Els De Bodt en Tom Rummens van HETPALEIS geven aan dat hun plannen nog in volle evolutie waren toen ze hun dossier moesten indienen. De Bodt: ‘Ik begon als nieuwe directeur in juni en in oktober moest dat dossier er liggen. Dat voel je vooral in ons participatieve luik.’
Participatie als renovatie
Raakt het aloude model van de kunstencentra stilaan een beetje leeggezogen?
Sommige participatieve plannen lezen dus als nog wat onvoldragen, maar getuigen wel van een oprechte en zelfs mooie zoektocht naar wat participatie voor het eigen huis kan betekenen. Andere plannen geven veeleer blijk van bloedarmoede. Die tref je opvallend genoeg vooral aan bij grotere huizen. Is het toeval dat we juist daar verschillende mensen zelf hoorden aangeven dat hun structuren misschien wel toe zijn aan een zekere renovatie? Zo vertelt Steven Vandervelden ons terloops dat het model van de kunstencentra stilaan een beetje leeggezogen raakt: ‘We willen vanuit onze sterktes zoeken naar wat we vandaag kunnen betekenen binnen het kunstenveld en de brede maatschappij.’ Khadija El Bennaoui, artistiek leider van Vooruit, heeft het dan weer over de verantwoordelijkheid die huizen met grote budgetten dragen. ‘Er bestaat de neiging om te denken dat artistieke risico’s niet weggelegd zijn voor grote structuren. Maar ik denk dat juist zij uitgedaagd moeten worden om dat wel te doen. Anders worden ze hopeloos oninteressant.’
Het meest uitgesproken is wellicht NTGent-dramaturg en programmator Koen Tachelet: ‘Er is nood aan een maatschappelijk debat over de stadstheaters. We zitten met een zeker legitimiteitsvraagstuk. Ik vind het lastig dat er op zo’n gepolariseerde manier naar ons gekeken wordt, terwijl we het debat over een nieuwe generatie die Johan Simons en co zal opvolgen, echt wel aangaan. We weten dat er nood is aan nieuwe ruimte, ook binnen de stadstheaters. De vraag is: hoe creëer je binnen je eigen model een nieuwe structurele ruimte, een braakland? Je voelt dat er druk staat op wat de vorige generatie heeft opgebouwd.’
Of omdat het moet?
Dergelijke conclusies zou je ook kunnen trekken op basis van sommige dossiers. De zeven Grote Instellingen van de Vlaamse Gemeenschap (deSingel, AB, Kunsthuis, de Filharmonie, Het Concertgebouw, Brussels Philharmonic en Vooruit) waren als enige verplicht om op alle vijf de functies in te zetten. Aangezien ze samen goed zijn voor een bedrag van 54 miljoen euro (tegenover 84 miljoen euro voor de 207 andere kunstorganisaties), is dat misschien maar normaal ook. Alleen is moeten soms een dwang. Eén grote instelling schreef letterlijk dat ze op participatie indiende ‘omdat ze daar decretaal toe verplicht is’.
Eén dossier van een Antwerpse instelling mag dan wel blijk geven van goede bedoelingen, de uitwerking van haar participatieve plannen leest erg mager. De ambitie is ‘zoveel mogelijk publiekssegmenten en maatschappelijke geledingen effectief te betrekken bij ons aanbod’, met ‘bijzondere aandacht naar jongeren en bevolkingsgroepen met diverse culturele achtergronden’. Hoewel deze instelling verderop besluit dat ‘wie deelneemt aan de participatieve projecten’ beschouwd wordt als ‘coauteur’ van haar ‘bredere maatschappelijke verhaal’, neemt ze haar eigen aanbod of programmatie vrij eenzijdig als uitgangspunt. Bovendien wordt nauwelijks geëxpliciteerd hoe die publiekssegmenten betrokken zullen worden, tenzij dan via partnerschappen. Het contact met de deelnemers wordt met andere woorden grotendeels uitbesteed. De nazorg komt bovendien neer op traditionele publiekswerking: nagesprekken, rondleidingen en toonmomenten tijdens creatieprocessen.
Een kunstinstelling uit het Brusselse schrijft dat ze participatie vooral vertaalt in een aanbod van gratis voorstellingen en een veelbekeken videokanaal. Ze heeft het ook over procesbegeleiding, maar dat blijkt hoofdzakelijk over de begeleiding van artiesten te gaan. Van deelnemers is geen sprake. Waar het publiek ter sprake komt, blijken ook hier vooral externe partners voor participatie te moeten zorgen. De betrokken passage leest bovenal erg vaag: ‘Via samenwerkingen willen we ook meer diverse doelgroepen bereiken, andere dan diegene in eigen huis. In de toekomst zullen we samen met andere organisaties regelmatig de stad “bespelen”. Ook daarvoor zoeken we altijd naar een passende partner in functie van het artistieke project.’ Zelf komt dit huis amper verder dan de klassieke publiekswerking: gratis activiteiten, lezingen en introducties. Nazorg bestaat hoofdzakelijk uit een evaluatiemail, de kans om avonden te herbeleven via het videokanaal, en professionele foto’s die verspreid worden via de sociale media. Je zou je bijna afvragen of deze instelling het nieuwe decreet wel gelezen heeft.
Participatieve trajecten worden bij de grote kunstinstellingen veeleer vermeld als een randgebeuren dan als een core business.
Ook een derde instelling is in hetzelfde bedje ziek. Het ontbreekt aan een duidelijke motivatie, terwijl interactie met de deelnemers – laat staan beïnvloeding van de programmatie – onbestaande is. De gebruikte methodieken stoppen ook hier bij lezingen en rondleidingen. Bij de drie co-creatieve trajecten die wél op stapel staan, gaat het twee keer om een vooraf uitgewerkt concept waarvan het onduidelijk is welke inbreng de deelnemers hebben. Al deze trajecten worden bovendien veeleer vermeld als een randgebeuren dan als een core business. Het versterkt enkel de indruk dat de kunstinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap voor de functie ‘participatie’ onderaan de ladder bengelen.
Gelukkig toont Vooruit dat Grote Instellingen wel degelijk diepgaand participatief werk kunnen verrichten. Binnen haar programmalijn 'Stad en Transitie' verbindt de Gentse instelling de kunstenaar en het publiek in een zoektocht naar maatschappelijke verbinding. Onder de noemer 'stadsresidenten' zetten kunstenaars langdurige trajecten uit die de publieke ruimte als uitgangspunt nemen. Daarbij staan begrippen als engagement, stedelijkheid en activisme centraal. Of deze kleinste Grote Instelling de (enige) uitzondering is die de regel bevestigt, kunnen we niet zeggen. Drie van de zeven instellingen gingen niet in op de vraag om hun participatieve plannen met ons te delen.
Samen werkt?
Bovendien tonen ook heel wat andere grote werkingen zich weinig visionair op het participatieve vlak. Meerdere structuren met grote budgetten vertonen de neiging om participatie te zien als iets externs, dat vooral niet mag raken aan de Hoge Kunst die binnenshuis geproduceerd wordt. Ook hun partnerschappen met kleinere sociaal-artistieke of kunsteducatieve organisaties doen soms de wenkbrauwen fronsen. Hoewel onder meer Kaai aantoont dat dit soort samenwerkingen verrijkend kan zijn voor beide partners, gaan sommige grote structuren partnerschappen aan die op weinig meer lijken dan gebruiksrelaties. Kleintjes worden daarbij ingezet om de participatiefunctie af te dekken, zonder dat de praktijken die daarbij horen effectief doordringen tot de eigenlijke werking.
Bij de sociaal-artistieke organisaties die we spraken, leeft over sommige partnerships ook enige frustratie, maar daar willen ze on the record liever niet op ingaan. Patrick De Groote haalt wel Let’s Go Urban en het Ballet Vlaanderen aan als voorbeeld: ‘Dankzij zo’n samenwerking kan Ballet Vlaanderen uitpakken met het feit dat het een heel divers publiek naar zijn zaal weet te trekken. Maar Let’s Go Urban scoort vervolgens wel slechter bij de commissies.’ Marieke De Munck, die bij Vooruit instaat voor Stad & Transitie, vult aan dat er soms misbruik bestaat. ‘Er is vaak meer geld voor marketing & communicatie dan voor educatie of participatie. Meerdere organisaties doen het omdat het moet van de subsidiënten, maar het wordt nog altijd niet ernstig genoeg genomen. Ik begrijp natuurlijk dat je als groot huis je geld ook niet zomaar vrij kunt besteden, maar daar is echt wel meer debat over nodig.’ Als er tegenover zorgvuldig opgebouwde knowhow enkel het voordeel van een groot podium of comfortabele repetitieruimtes staat, dringt de vraag zich op of het sop de kool wel waard is.
Vuurtorens van onderuit
Nu hoeft niet elk huis uit te blinken op vlak van participatie. Verschillende mensen uit grote huizen vertrouwden ons toe dat ze het niet erg zinnig vinden om het warm water uit te vinden. ‘Er zijn veel sociaalartistieke organisaties die schitterend werk leveren in onze stad, waarom zouden wij hun werk kopiëren?’, klinkt het dan. Partnerschappen zien zij als de uitgelezen manier om elkaars knowhow te delen en participatieve praktijken binnen te brengen in hun huis. Sommigen toonden zich minstens schoorvoetend bereid om daar ook meer dan infrastructurele voordelen tegenover te plaatsen.
Participatieve organisaties hebben het in zich om binnen het kunstenveld een even stimulerende rol te spelen als de Vlaamse Golf in de jaren 1980.
Maar er schuilen toch een paar addertjes onder het gras. Gatz schuift de kunstinstellingen naar voren als vuurtorens voor het hele veld, en subsidieerde hen ook beter dan de rest van het veld. Maar wat participatie betreft zijn ze daar allesbehalve klaar voor. Sterker nog, de dynamiek en de visionaire plannen ontwikkelen zich vandaag vaker onder- dan bovenaan.Natuurlijk ligt die polarisering in de eerste plaats aan het veel te beperkte kunstenbudget van de regering, maar dat positief geëvalueerde organisaties gemiddeld 30% van hun adviesbedrag afgeroomd zagen om onder meer een aantal grotere structuren te bevoordelen, moet binnen dat licht toch een beetje zuur smaken.
Is de beeldenstormende succesgeneratie van weleer terecht gekomen in even gescleroseerde instituten als de stoffige repertoiretheaters die ze in de jaren 1980 van de troon wisten te stoten? Het zou onheus zijn te beweren dat er niks relevants meer ontspruit in de schoot van de grote huizen. Maar deze ietwat logge, fel geprofessionaliseerde structuren lijken – alleszins op vlak van participatie – de vinger niet aan de pols te hebben. Een advocaat van de duivel zou zeggen dat de minister met zijn financiële injectie in precies dat segment veeleer inzet op erfgoed dan op een bloeiend participatielandschap. Door kleinere structuren met focus op participatie niet te geven wat hen – overigens al erg zuinig – geadviseerd werd, dreigen zij alleszins de slagkracht te verliezen die nodig is om hun knowhow verder uit te breiden. Voor participatie zijn zij nochtans de vuurtorens: ze hebben het in zich om binnen het kunstenveld een even stimulerende rol te spelen als de Vlaamse Golf in de jaren 1980. Alleen zal dat niet lukken als ze blijven aanlopen tegen gebetonneerde structuren.
Maar hoe zit het nu met die beoordelingscommissies? Over hun rol gaat deel 3 van deze vierdelige reeks. Of kom je er op 2 september live mee bemoeien op het Grote Participatiedebat tijdens het TheaterFestival.
Ciska Hoet is theaterwetenschapper en directeur van RoSa.