Over het post-mortemleven van een Facebookprofiel

Door Sixtine Bérard, op Tue Aug 30 2022 22:00:00 GMT+0000

Om te beslissen wat er met je Facebook-account gebeurt als je overlijdt is er geen notaris nodig, geen testament. Met een paar kliks op je Facebook-instellingen bepaal je het postuum bestaan van je profiel. Maar is er wel sprake van een post-mortemleven op de socials, waar tijd en ruimte omfloerst zijn en stof nergens blijft liggen?

‘Beslis wat er met je account gebeurt als je komt te overlijden.’ Ik kom deze memento mori tegen bij een (door privacy-angsten aangedreven) zoektocht door mijn Facebookinstellingen. De verschillende mogelijkheden die Facebook me voorschotelt komen grosso modo neer op twee opties. Eerste optie: je account wordt post mortem gewist. Tweede optie: je duidt iemand aan die je account, na je dood, een ‘herdenkingsstatus’ kan geven. Het account blijft dan bestaan nadat je er niet meer bent – je spookt dus virtueel verder.

Ik wil mijn omgeving niet opzadelen met administratieve rompslomp als ik kom te gaan. Intuïtief denk ik dus: burn it to ashes, die sociale-mediaaccounts. Maar mijn digitale voetafdruk is te wijd en verspreid om ontvlambaar te kunnen zijn. Bij beide opties zal het daarenboven een mens zijn die Facebook erop moet attenderen dat ik gestorven ben. Mijn account – mijn digitale persona – zal me willens nillens overleven. Bovendien is, daar attendeerde een vriendin mij op, mijn krampachtig verlangen om alles zo proper mogelijk achter te laten niet per se bevorderlijk voor het rouwproces van wie mij overleeft. Tweede intuïtie: schenk mijn virtueel lichaam aan de wetenschap. Geef al mijn wachtwoorden aan data-analisten en historici. Gebruik het als een archief van virtuele trends. Maar is het überhaupt wel relevant om Facebook-accounts als een archief te beschouwen?

Schenk mijn virtueel lichaam aan de wetenschap. Gebruik het als een archief aan virtuele trends.

Voor ik verder klik, wil ik stilstaan bij wat mijn account is, en wat het zou betekenen om het te wissen of te bewaren. Ik wil de ontologie van mijn account vatten. Daarna wil ik het spoken – the haunting – van een Facebook-account beschouwen. Dan pas bepaal ik wat er met mijn account gebeurt ‘als ik kom te overlijden’ – het heeft nooit geklikt tussen mij en snelle beslissingen.

Archief van alledaagsheid

Ontologie, schrijft de filosoof Martin Hägglund, gaat uit van een ‘zijn’ waarvan de aanwezigheid samenvalt met het ‘zelf’. De notie van een spook daarentegen, stelt hij, staat niet op zichzelf – veeleer wordt ze gekenmerkt door een relatie tot wat er niet, of nog niet, is. Het spook, vervolgt Hägglund, kan dus niet volledig aanwezig zijn. Wat is dan de ontologie – het zijn – van mijn Facebook-account? Waaruit bestaat diens aanwezigheid? Wat blijft er, en wat zal er spoken, wanneer mijn account niet meer samenvalt en gevoed wordt door mijn aanwezigheid?

Tijdens het scrollen op mijn tijdlijn, zie ik trends en levensfases passeren. De periode waarin profielfoto’s nog relevant waren. De #jesuischarlie en de Buzzfeed-quizzes – ‘welke sla ben jij?’ De sepia-filter (een opmerkelijk anachronisme dat een heel artikel waard is). Mijn kwade tiener-tirades op Facebook over Vlaamse verrechtsing en cultuurbesparingen. De groene bolletjes op Messenger naast mensen met wie ik al vijf jaar niet meer heb gesproken en alle Facebook-groepen – ‘Eindreis!!! Foto’s’. Een oud klasgenoot die me, nadat ik mijn Facebook-profiel had aangemaakt, stuurde ‘waarom plaats je nooit foto’s van jezelf op Facebook?’. Het was in 2013 – niemand van mijn leeftijdsgenoten had een iPhone. Ik liep rond met een Nokia-bakje en had enkel toegang tot Facebook via mijn computer. 23 juni 2014 – nieuwe profielfoto met quote van Eleanor Roosevelt, ‘the future belongs to those who believe in the beauty of their dreams.’

Mijn massieve accumulatie van data ontvouwt zich als een archief van alledaagsheid dat het midden houdt tussen een autobiografisch verslag en een seismograaf van wereldverandering. Je vindt er niet alleen visuele en discursieve informatie. Ook hoe mijn beleving van de virtuele ruimte transformeerde, kun je erin ‘lezen’. Facebook-gebruik voor de intrede van smartphones, bijvoorbeeld. Het is een archief – in die zin dat het ‘meetbare’ gegevens inhoudt – maar het alludeert ook op een repertoire aan virtuele attitudes. Diana Taylor, professor in performance studies, schetst in het boek The Archive and the Repertoire een onderscheid tussen het archief en het repertoire. Een repertoire, schrijft Taylor, bestaat uit belichaamde herinneringen. Onze lichamen bevatten kennis over onze omgang met cyberspace – uit de virtuele afdruk van dat lichaam, zoals een Facebook-account, kunnen die omgangsvormen enigszins worden ontwaard. Net door het belichaamde karakter ervan, is het ook idiosyncratisch: niet elk lichaam interageert op dezelfde manier met sociale media.

Mijn account voelt als een omfloerste afdruk van acht levensjaren, duizenden indrukken van een tijd waarin ik me nooit meer zal bevinden.

In een bespreking van de voorstelling Bartlebabe van Anna Franziska Jäger en Nathan Ooms schrijft Etcetera-recensente Evelyne Coussens dat ze zich bewust werd van een (digitale) generatiekloof. ‘De beslissende factor in het al dan niet kunnen “plaatsen” van wat je ziet, is in dit geval het verschil in digitale geletterdheid: de manier waarop de digitale alomtegenwoordigheid het denken en maken van deze jonge generatie heeft gevormd.’ Die ‘digitale geletterdheid’ verwijst naar het repertoire aan virtuele omgangsvormen waar (het gros van) mijn generatie belichaamde kennis over bezit.

De Franse schrijfster Annie Ernaux sloot haar autobiografie Les Années, die uit honderden kleine, futiele, dagdagelijkse anekdotes bestaat, af met de zin: ‘Sauver quelque chose du temps où l’on ne sera plus jamais.’ Mijn account voelt als een omfloerste afdruk van acht levensjaren, duizenden indrukken van een tijd waarin ik me nooit meer zal bevinden. Hoe meer ik door mijn online tijdlijn duik, hoe moeilijker het me lijkt om die te wissen. Ernaux is niet de enige die probeert om een leven (althans, een flard ervan) vast te leggen aan de hand van alledaagse dingen. De Britse performancekunstenaar Kim Noble brengt in de voorstelling You’re Not Alone (2015) bijvoorbeeld naar voren hoe hij zijn leven (en dat van zijn buren) documenteert. Tijdens de voorstelling worden onderdelen van die documentatie, zoals screenshots van Messenger-gesprekken, geprojecteerd. Noble deelt digitale afdrukken – spokende sporen – van intieme momenten op scène. You’re Not Alone gaat over eenzaamheid in ultra-gedigitaliseerde tijden, en over de illusie van aanwezigheid die voortvloeit uit sociale media. De voorstelling insinueert dat wanneer aanwezigheid illusoir blijkt, je met lege handen en huidhonger overblijft.

Kim Noble, You’re Not Alone, 2014 © Geraint Lewis

De filosoof en cultuurcriticus Mark Fisher bouwt verder op de notie ‘hauntology’ van de Franse filosoof Jacques Derrida. Dat doet hij door het concept te bespreken ten aanzien van popcultuur en de cyberspace. ‘Haunting’, schrijft Fisher in Ghosts of my life: Writings on Depression, Hauntology and Lost Futures, ‘can be construed as a failed mourning. It is about refusing to give up the ghost or – and this can sometimes amount to the same thing – the refusal of the ghost to give up on us.’ Driftig het alledaagse vastleggen vanuit de intentie om het te redden, om niets te verliezen, is de vergankelijkheid niet kunnen loslaten. It can be about refusing to give up the ghost. Cultuurcriticus Pieter T’Jonck schreef dat de driftige archiveringsdrang van Noble voortvloeide uit zijn ‘grondig gestoorde persoonlijkheidsstructuur.’ Ik weet niet of het zo ‘gestoord’ is om vergankelijkheid niet te kunnen loslaten, op het krampachtige af. Sociale media ontplooien zich immers als een canvas waarop allerlei gebeurtenissen worden vastgelegd – diploma’s, kinderen, politieke kleur, periode met en zonder beugel, feestfoto’s en een paar jaar later, ‘I’m proud to announce that I’ll start as a financial consultant at Deloitte from september on’. Op sociale media zijn we (bijna) allemaal vastleggers.

Het spook niet willen opgeven

De Canadese kunstenares Moyra Davey stuurt opgeplooide foto’s naar vrienden en instituten, aan elkaar geplakt met kleurrijke tape. Wanneer de foto’s worden tentoongesteld zijn de groeven, plooien en andere gebruikssporen zichtbaar. In haar boek Burn the Diaries bestudeert Davey het medium ‘dagboek’ aan de hand van essayistische teksten en fotocollages. ‘Towering piles of diaries on the desk,’ schakelt ze gelijk aan ‘the existential weight of years of hoarding’. De existentiële benauwdheid die ik ervaar bij het scrollen op mijn Facebook-profiel – en de drang om al die informatie te verbranden – ervaart Davey bij de opgestapelde dagboeken. Of een stapel dagboeken in brand steken ervoor zorgt dat ook je existentiële zwaarte in lichterlaaie vliegt, valt te betwijfelen. Maar papier is ontvlambaar, en de cyberspace niet.

Het is best moeilijk om te verdwijnen van de cyberspace – onze digitale persona kan niet vernietigd worden.

In een bespreking van Davey op de website van het MoMA – dat die werken tentoonstelde – worden de gebruikerssporen op haar fotocollages beschreven als ‘vestiges of travel that do not exist with e-mail.’ Fisher haalt, in de introductie van Ghosts of My Life, het voorbeeld aan van hauntological muziekartiesten zoals de dubstep producer Burial. Het voornaamste kenmerk van hauntological muzikanten, is hun gebruik van het ‘geknetter’ – de crackle – dat eigen is aan vinyl. Dat zacht gekraak is bijvoorbeeld te horen in Burials – passend getitelde – nummer ‘Ghost Hardware’. ‘Crackle’, beargumenteerd Fisher, ‘makes us aware that we are listening to a time that is out of joint; it won’t allow us to fall into the illusion of presence.’ Die crackles zijn zoals de plooien in de werken van Davey. Ze fungeren als een aanduiding van de ruïnes – van de vestiges.

Maar hoe zit het met sporen en spoken in de virtuele wereld, waarin de analoge afbakeningen van tijd en ruimte door elkaar zijn geschud? Terwijl ik staar naar de gepixelde foto van mijn veertienjarige zelve en de quote van Roosevelt – ‘the future belongs to those who believe in the beauty of their dreams’ – denk ik: dit ben ik niet meer. Zo weet ik ondertussen dat de toekomst van iedereen zou moeten zijn, ook voor wie vadsige – of zelfs geen – dromen heeft.

Moyra Davey, Ruby Glass, 2013, digital C-print, tape, postage, ink, 30.5 × 45.7 cm, © ICA Philadelphia.

Bij tastbare objecten is de temporele afstand duidelijker – er zit stof op, de foto is geplooid. Bij sociale media kan de impressie van een vacuüm ontstaan, van een ‘contracted time and space’, noteert Fisher. Wanneer ik kijk naar die post uit 2014, bevind ik me in quasi dezelfde positie als toen ik die post plaatste: aan het surfen op Facebook, vanachter een computer. Er zijn ondertussen rimpels, vermorzelde harten en dromen bij gekomen. Afgaande uit de ‘materialiteit’ van die post zou je dat echter niet kunnen opmerken. Meer dan een dagboek, situeert een Facebook-account zich in een omfloerst ‘hier en nu’ dat evenwel ‘toen en daar’ kan zijn.

Het boek The Employees van de Deense schrijfster Olga Ravn, bestaat uit verschillende logboeknotities per ‘employee’ van het ruimteschip Six-Thousand. De geïnterviewden zijn ‘mens’ of ‘gemaakt’ – ooit uit een baarmoeder geboren of ooit als robot gebouwd. The Employees is doorspekt met ontologische reflecties, die weerkaatsen vanuit de frictie tussen de statements van de humanoïde cyborgs en de real humans. De mensen en robots in The Employees hebben een erg discrepante verhouding tot de dood, en het is uit deze discrepantie dat Ravn de scherpste opmerkingen neerschrijft over wat ‘het leven’ nu is. Aan boord van de Six Thousand zijn er verschillende generatie robots: bij elke update wordt er gestreefd naar verbetering (wat neerkomt op ‘vermenselijking’).

In Statement 118 is een humanoïde robot aan het woord. Die vertelt dat het hun spijt dat er iemand vermoord is tijdens het ombouwproces van mens tot robot. Dat was niet de bedoeling. ‘We don’t really understand death, since we ourselves can’t be destroyed and will go on regenerating’. Het is een uitspraak die resoneert met wat Fisher optekent in de inleiding van Ghosts of my Life: ‘In conditions of digital recall, loss is itself lost.’ Het is best moeilijk om te verdwijnen van de cyberspace – onze digitale persona kan niet vernietigd worden. Mijn profielfoto kan ook niet worden beschadigd door lichtinval of brand – terwijl de tijd mij aantast, blijft die profielfoto intact. It will go on regenerating.

De cyberspace vertroebelt ontologische afbakeningen – maar voorlopig zijn mensen nog steeds gebouwd rond kloppende harten die plots zullen opgeven.

Data-accumulatie wordt massiever: je kunt steeds meer bewaren, steeds meer vastleggen. Maar nog lang niet alles. In de aflevering ‘Be Right Back’ van de serie Black Mirror gaat het personage Martha vertwijfeld in op een voorstel om met haar net overleden lief Ash te communiceren. Die communicatie vertrekt vanuit algoritmes die gebaseerd zijn op informatie uit de social media profielen van haar vriend. Maar hoe massaal de informatie ook is, hoeveel updates ‘Ash’ ook krijgt – het blijft ontoereikend om de ‘echte’ Ash te vervangen. Ook The Employees schetst dat geen enkele update de kloof kon dichten tussen de sterfelijkheid van de mens, en de unheimliche ‘onsterfelijkheid’ van de robot. Het is wat alle aangehaalde kunstwerken aantonen – hoeveel data je ook opslaat, hoeveel anekdotes je ook vastlegt, hoeveel plooien je ook maakt, er is geen technologie (of literair genre) dat aan de dood kan ontkomen. En misschien is die exploratie van ontoereikendheid wel een noodzakelijke stap in het rouwproces. Na een poging om samen te leven met de humanoïde robot ‘Ash’, verbant ze hem naar de zolder, omdat ze beseft dat de ontoereikende ‘Ash’ haar rouw niet kan tegenhouden.

Loss is altered, not lost. De cyberspace vertroebelt ontologische afbakeningen – maar voorlopig zijn mensen nog steeds gebouwd rond kloppende harten die plots zullen opgeven. Van mijn veertiende tot mijn zestiende verbleef ik in het ziekenhuis – twee jonge vrouwen die ik tussen draad en buizen leerde kennen zijn ondertussen overleden. Van L. is er, naast overlijdensberichten, amper iets te vinden in de cyberspace. Een Google search schetst een beeld van L. – een vitale, cinefiele, stijlbewuste, dansgrage vrouw – als niets anders dan een doodsprent. Het Facebook-account van K. bestaat wel nog. Op haar verjaardag plaatsen mensen iets op haar Facebook-tijdlijn. ‘Ik wens je veel geluk toe daarboven.’ Het was door zulke verjaardagsberichten dat ik leerde dat K. was overleden. Op haar account was geen teken van dood. Het heeft geen herdenkingsstatus, is onaangeroerd gebleven. Ik had graag willen geloven dat een onaangeroerd account een teken was dat ze nog leefde.

Sociale-media-accounts zijn rommelige kamers waar rouwenden in kunnen snuisteren, een eventueel canvas voor collectieve rouw.

Tijdens het scrollen op mijn Facebook-tijdlijn vangt de kop van een HUMO-artikel mijn aandacht – ‘Als je afwezig bent op sociale media, lijkt het alsof je niet meer bestaat.’ K. was nooit een actieve gebruiker van sociale media. Ik had ze sinds het ziekenhuis niet meer ‘in het echt’ gezien. En nu was ze stil – zonder post – heengegaan. Bij het lezen van het HUMO-artikel, dacht ik: ‘Voor mij bestond ze nog wel!’ Sociale media isoleren en verbinden – Facebook bood mij de mogelijkheid om met K. in contact blijven dankzij Facebook – anders zou ik ze compleet uit het oog zijn verloren. Maar het medium geeft veeleer een illusie van aanwezigheid. Door het contact louter via sociale media te behouden, ging haar dood onopgemerkt aan mij voorbij. Don’t fall into the illusion of presence.

Vergeet-je-nietjes

Ongeacht de optie die ik zal aanduiden, is het uiteindelijk toch een mens die Facebook zal moeten laten weten dat ik er niet meer ben. Mijn moeder zegt: ‘In prille rouw wil je geen gladde dingen. Je wilt uitsteeksels, rommel, hoekigheid om je aan vast te houden – om grip te krijgen.’ Ze toont me het profiel met de herdenkingsstatus van een vriendin. Om de zoveel tijd plaatsen mensen een herinnering op haar tijdlijn, een ‘vergeet-je-nietje’. Ook die kant bestaat – collectieve rouw op de socials. Ik vraag aan een vriendin wat ze het liefste zou hebben, wanneer ik er niet meer ben. Ze zegt dat rouw altijd kan opflakkeren en ziet de waarde van die collectieve rouw op een Facebook-tijdlijn wel in.

Les Années van Annie Ernaux vangt aan met de zin ‘Toutes les images disparaîtront.’ Het is de ‘toutes’ die ik van belang vind. De totaliteit waarin beelden en posts op sociale media zich bevinden, die verdwijnt mee met wie de beelden (mentaal) heeft opgeslagen. Het leven is een te zwaar bestand: geen enkele computer kan de veelheid aan indrukken uit een mensenleven omvatten. Sociale-media-accounts zullen nog veel van hun eigenaars overleven. Het zijn rommelige kamers waar rouwenden in kunnen snuisteren, ze zijn een eventueel canvas voor collectieve rouw. Ik zal niet meer kunnen uitleggen waarom ik in 2014 een bescheiden fascinatie koesterde voor first ladies, of waarom het überhaupt een ding was om quotes te plaatsen boven profielfoto’s.

Ik herlees The Employees en kijk naar wat ik negen maanden geleden heb onderlijnd. Naast ‘Maybe the humans are that very element of chaos that keeps the world alive’ schreef ik ‘<3’. Ik beslis om de rommel te behouden en niet zelf te bepalen wat er met mijn account zal gebeuren na mijn dood. Hoe relevant Facebook-accounts ook kunnen zijn voor (media-)archeologisch onderzoek, ze vervangen mensen niet. Opdat ik mijn Facebookvrienden dus tegen het lijf blijf aanlopen. Opdat K. en L. wisten dat ze voor mij bestonden, ook zonder welig sociale- mediagebruik. Opdat we ook blijven rouwen naast de cyberspace, want volstrekt onsterfelijk is ook de digitale wereld niet. Als de cyberspace crasht, blijven huid en papier nog steeds zekerheden, nog steeds verfrommelde rommel waar rouwenden zich aan kunnen vasthouden.

Dit essay zou er niet zijn geweest zonder de gesprekken die ik voerde met Shauni De Gussem, Kate Dejonckheere en Marie-Noël Dochy over het onderwerp.