Noodfondspijlen naast het cultuurdoel
Door Carlo Van Baelen, op Fri Dec 25 2020 23:00:00 GMT+0000Recent getuigden cultuurwerkers op rekto:verso over hun worsteling met het krijgen van een uitkering. Dat de coronamaatregelen niet op maat gemaakt zijn van artiesten met wankele statuten en dagcontracten, is gekend. Waar liep het fout? En wat kan er beter? Carlo Van Baelen analyseert.
Nu de cultuursector door de coronapandemie is stilgelegd, zijn de dramatische verhalen voor organisaties en kunstenaars legio: productiekosten kunnen niet gerecupereerd worden, faillissementen hangen in de lucht, werknemers worden ontslagen, freelancers vallen terug op nul inkomen. Bovendien stoot de cultuursector op onbegrip bij publiek en politiek, blijven de welles-nietesdiscussies over optredens aanhouden en zien cultuurwerkers stilaan geen licht meer aan het eind van de tunnel.
Het achterliggende economische model in de meeste federale en Vlaamse coronaregelingen was vooral een ‘bedrijfslogica’.
Niet alleen een gebrek aan professioneel perspectief teistert veel werknemers in de cultuursector, ook op een uitkering of financiële compensatie is het voor sommigen lang wachten. Hoe komt het dat veel cultuurwerkers uit de boot vallen bij de compensatie- en herstelmaatregelen? Ligt het aan een mismatch tussen de steunmaatregelen en de manier waarop de sector zich organiseert? Ligt aan de gebrekkige beleidscommunicatie, die de doelgroep niet bereikt? Of is de administratie te complex geworden voor creatievelingen, die al zakelijke experts moeten worden om hun eigen situatie te begrijpen?
Wellicht verklaart een samenspel van factoren dat de genomen maatregelen zo vaak hun doel hebben gemist, met een individuele en binnenkort mogelijks collectieve kaalslag tot gevolg. Hoog tijd dus om klaarheid in de chaos te scheppen en de voornaamste (en veelal minst geciteerde) factoren van deze dramatische situatie te analyseren.
Niet bedrijfsmatig georganiseerd
Het achterliggende economische model in de meeste federale en Vlaamse coronaregelingen was vooral een ‘bedrijfslogica’. Daarbij is de rechtspersoonlijkheid nv, bvba of vof, met een financiële winstdoelstelling en meestal recurrente of voorspelbare inkomsten en uitgaven. Er wordt dan uitgegaan van een zelfstandigenstatuut of langlopende arbeidsovereenkomsten van onbepaalde duur, een vaste vestigingsplaats, bedrijven met een voorgeschiedenis en onderliggende boekhoudkundige bewijzen.
De toegangsdrempels van de steunmaatregelen gaan uit van activiteiten die uitgeoefend worden binnen eenzelfde sociaal statuut.
Allemaal elementen die in de - niet bedrijfsmatig georganiseerde - cultuursector minder frequent voorkomen. Het oprichten van een vzw of Stichting is, volgens het Kunstendecreet, een verplichting voor structurele subsidies. De vzw is dan ook de meest voorkomende verenigingsvorm en opereert in telkens nieuwe samenwerkingsvormen. Projectsubsidies worden dan weer uitbetaald aan individuen, niet aan hun vennootschappen of verenigingen. Deze individuele kunstenaars hebben een hybride inkomensopbouw vanuit verschillende bronnen en in verschillende (deeltijdse) sociale statuten. Sommige inkomensbronnen zoals royalty’s uit auteursrechten en subsidies zijn niet onderworpen aan sociale bijdragen maar bieden dus ook geen sociale bescherming.
Het was dan ook te verwachten dat het referentiemodel voor de coronamaatregelen niet aansluit bij de praktijk van kunstenaars. De toegangsdrempels gaan uit van activiteiten die uitgeoefend worden binnen eenzelfde sociaal statuut. Doordat de inkomstenopbouw van kunstenaars gebeurt binnen verschillende sociale statuten, is het erg moeilijk om te voldoen aan de minimumvoorwaarden in elk afzonderlijk statuut.
De federale werkloosheidsvergoeding, bijvoorbeeld, is veelal opgebouwd vanuit deeltijdse tewerkstelling en vormt voor kunstenaars dus maar een (beperkt) deel van het inkomen. Wie in aanmerking komt voor de regeling tijdelijke werkloosheid – opnieuw dus voor deeltijdse tewerkstelling en dus verhoudingsgewijs deeltijdse verloning – ontvangt 70% van het weggevallen loon. Dat betekent nog eens 30% inkomstenverlies op een reeds lagere deeltijdse inkomensbron.
Maatregelen op maat van kunstenaars?
In 2016 onderzocht de cultuursector de sociaaleconomische positie van professionele kunstenaars in Vlaanderen in het breedschalige onderzoek ‘Loont passie?’. Daaruit bleek bijvoorbeeld dat slechts de helft van de zelfstandigen in hoofdberoep een inkomen heeft hoger dan 19.997 euro, een kwart realiseert een inkomen van minder dan 10.948 euro. Dat terwijl het gemiddeld netto-belastbaar inkomen in 2018 per Vlaming 20.125 euro bedroeg.
De grote meerderheid van de kunstenaars in bijberoep kwam niet in aanmerking voor het overbruggingsrecht.
Die realiteit was al precair, maar heeft nu ook een directe impact op de toegang tot steunmaatregelen. Zo toonde ‘Loont passie?’ dat zelfstandige kunstenaars in bijberoep op jaarbasis gemiddeld 8.730 euro verdienen. Het federale overbruggingsrecht voor dit statuut geldt echter pas vanaf een netto-inkomen van zo’n 14.500 euro. Dat wil zeggen dat de grote meerderheid van kunstenaars niet in aanmerking komt voor deze steunmaatregel. De Vlaamse compensatiepremie voor zelfstandigen in bijberoep gold voor een jaarinkomen tussen 6.996,89 en 13.993,78 euro. Aangezien de mediaan in ‘Loont passie?’ op 4.528 euro ligt, ver dus onder het gemiddelde, valt ook hier meer dan de helft uit de boot.
Na veel lobbywerk werd na enkele maanden een systeem van tijdelijke toegang tot volledige werkloosheid ingesteld mits bewijs van tien artistieke prestaties tussen 13 maart 2019 en 13 maart 2020. Ook hier rezen meteen vragen over de doeltreffendheid. Hoe baken je een artistieke prestatie af? Waar ligt de grens tussen een artistieke prestatie van een liefhebber en een beroepskunstenaar? De beslissing over het al dan niet toekennen van de volledige werkloosheid werd overgelaten aan overbelaste lokale RVA-kantoren, die niet vertrouwd zijn met de eigenheden van de sector. Vage criteria en moeilijke bewijsvoering maakten dat kunstenaars afhankelijk werden van de interpretatie van elk kantoor. Die besliste niet zelden in het nadeel van de aanvrager, waarna een heen-en-weerdiscussie op papier begon die soms tot op vandaag duurt.
Extra precair en zonder vangnet zijn de kunstenaars in de aanloopjaren van hun carrière.
Vervolgens kwam er een Vlaamse cultuurcoronapremie van forfaitair 1.500 euro. Cultuurwerkers konden daarop een beroep doen als ze in het tweede kwartaal van 2020 een bruto inkomen hadden dat 4.877,16 euro lager was dan in 2019. Wie met uitstel betaald werd voor prestaties in het eerste kwartaal maar geen betaalde activiteiten kon voorleggen in het tweede kwartaal van 2020, maakte dus geen kans op deze compensatie - zelfs als de kunstenaar in kwestie uitzonderlijk veel inkomsten had in het tweede kwartaal van 2019, waarmee vergeleken werd.
Zo vallen bijvoorbeeld heel wat auteurs uit de boot, omdat ze merendeels de royalty’s op de verkochte boeken van het jaar voordien ontvangen in het tweede kwartaal. Als gevolg lopen ze de kans mis om gecompenseerd te worden voor andere verloren artistieke inkomsten. Extra precair en zonder vangnet zijn de kunstenaars in de aanloopjaren van hun carrière. Hun artistieke inkomsten zijn dikwijls te laag om de vaste kosten van hun levensonderhoud te dekken. Door de hoge instapdrempels hebben zij nog geen Kunstenaarsstatuut, en dus ook geen toegang tot de bijhorende werkloosheidsregeling. Anderzijds is hun marktwaarde nog te laag om - zekere in crisistijd - op de verkoop van hun artistieke producties te teren.
Hinder- en activiteitenpremie: doel gemist?
Uit de resultaten van ‘Loont passie?’ bleek dat slechts een derde van de kunstenaars in een vennootschapsvorm werkt, twee op drie van de zelfstandigen in hoofdberoep werkt via een eenmanszaak. De Vlaamse hinderpremie, die zich tot ondernemingen richtte, werd toegekend bij 60% omzetverlies binnen de referteperiode. Voor organisaties in de cultuursector is het geen sinecure om dat aan te tonen. Per maand of kwartaal hebben de meesten sterk wisselende inkomsten, afhankelijk van elke productiefase en de wisselende tijdstippen waarop geleverde prestaties, voorschotten of subsidies worden betaald. Ook het criterium ‘verplichte sluiting’ stelt kunstenorganisaties voor problemen. Geldt de sluiting van presentatieplaatsen zoals musea, theaters en galeries als bewijs voor de sluiting van elke creatieve activiteit die daar zou plaatsvinden?
De culturele activiteitenpremie oogt als een ondersteuning van organisaties, met de kunstenaar als pasmunt.
Voor vzw’s gold de bijkomende verplichting van minimum 1 VTE in loondienst. De meeste vzw’s zijn echter administratieve vehikels voor creatie- en productiefinanciering, zonder personeel voltijds in dienst. Daarmee vervalt het recht op een hinderpremie. Ook hier mist een goedbedoelde maatregel dus effect omdat culturele organisaties niet aan de gestelde minimumeisen kunnen voldoen.
In november implementeerde Vlaanderen vervolgens de culturele activiteitenpremie, een forfaitaire subsidie voor rechtspersonen en eenmanszaken die tot 31 mei 2021 gebruikt kan worden voor de organisatie, uitvoering of de facilitering van een cultureel evenement. Daarvoor moet je minstens twee cultuurwerkers tewerkstellen of een aannemingscontract voor een zelfstandige afsluiten.
Als kunstenaar ben je dus afhankelijk van een organisatie die je wil inzetten. Ofwel wacht je af tot je gevraagd wordt, ofwel werk je als kunstenaar een idee voor een activiteit volledig uit, waarna je partners gaat zoeken. Je ‘koopt’ je in bij een organisatie in en zal dus wellicht moeten inleveren op jouw eigen vergoeding. Wat blijft daarvan over eens de cultuurwerkers, de organisatie, de infrastructuur, promotie en catering betaald zijn? Een honorarium voor de presentatie, maar wellicht niet voor de creatie- en productietijd die daaraan voorafging. Zo oogt de activiteitenpremie eerder als een ondersteuning van organisaties, met de kunstenaar als pasmunt.
Gebrekkige uitvoering
Beslissingen nemen over noodmaatregelen is in deze coronapandemie geen evidentie. Niet alleen zijn de duur en intensiteit van het virus onbekend, ook is het voortdurend balanceren tussen wetenschap en politiek, tussen economie en welzijn, tussen uiteenlopende belangen van lobby’s en verdeelde publieksverwachtingen. Als je als overheid dan nog eens al die niveaus kent met overlappende bevoegdheden, en ook de onvermijdelijke profileringsdrang bij politieke partijen weer opspeelt, begrijp je dat eenduidig beleid een verre utopie is.
De cultuursector deinde mee op een jojo-beleid, pendelend tussen wel, niet of beperkt optreden.
En dus werden er na lange overlegvergaderingen besloten, waaruit veelal een ingewikkelde consensus voortkwam die dan ook moeilijk te communiceren was. Die onvoldragen compromissen moesten nadien weer noodgedwongen worden aangescherpt, waardoor de cultuursector meedeinde op een jojo-beleid, pendelend tussen wel, niet of beperkt optreden. Creatie- en productieprocessen werden opgebroken, tickets omgeboekt, tourschema’s geannuleerd, samenwerkingen geschrapt. Kosten en bestede tijd werden uiteindelijk slechts gedeeltelijk of niet vergoed.
Kort na de uitbraak van het virus en de eerste signalen van het ‘vergeten’ van de cultuursector, hebben zeven beroepsorganisaties en State of the Arts de Artiestencoalitie opgericht om de krachten te bundelen en gezamenlijk op te treden naar de overheid toe. Op basis van een eerste bevraging naar de acute noden, konden in overleg met de respectievelijke overheden bijsturingen en meer aangepaste maatregelen worden genomen. Maar hoe krijg je die gecommuniceerd naar een breed en zeer divers spectrum aan bedrijven, organisaties en individuen in uiteenlopende noodsituaties met uiteenlopende informatiebehoeften?
Help, ik verdrink
De grootste frustratie is ontstaan over het uitvoeringsbeleid van al deze maatregelen. Net zoals bij coronaregels de handhaving essentieel is voor het resultaat, is bij de ondersteuningsmaatregelen de snelle en effectieve uitvoering de succesfactor. Hier liep het vaak fout. In te dienen aanvraagformulieren waren pas weken na de beslissing beschikbaar. De ambtenarentaal was niet het jargon van de kunstenaars waardoor aanvragen al te makkelijk op formele details werden afgewezen. De organisaties die verantwoordelijk waren voor de uitvoering werden overspoeld, hadden weinig ervaring met de nieuwe opdrachten en kregen geen extra mensen en middelen om deze uit voeren. De cultuursector moest gaan samenwerken met instituties die de sector niet kenden en omgekeerd. De praktijk kon het beleid niet bijbenen: de verwarring was compleet.
Ben je een ondankbare kunstenaar als je aangeeft dat je, ondanks de veelheid aan ondersteuningsmaatregelen, nog steeds niet uit je kritische inkomenspositie geholpen wordt? Het is een volle dagtaak om uit te zoeken welke regeling voor je situatie van toepassing kan zijn. Vind ik die op federaal of Vlaams niveau of hoor ik bij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest? Wat is het juiste loket: VLAIO, RSZ, een sociaal verzekeringsfonds, het Departement Cultuur, Jeugd en Media, de Vlaamse of de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie? Welke formulieren moet ik gebruiken en tegen wanneer? En voor ik daaraan begin: voldoe ik aan de voorwaarden? En hoe moet ik ze bewijzen?
Er bestaat nergens een overzicht van alle actieve kunstenaars in Vlaanderen. Dat maakt het communiceren van steunmaatregelen extra moeilijk.
De communicatie van de vele maatregelen verliep noodgedwongen digitaal, via de websites van het Departement Cultuur, Jeugd & Media, Cultuurloket en de respectievelijke beroepsorganisaties. Mediatoren die dichter bij de beslissingsbron staan en dus sneller (en in één richting) kunnen communiceren, maar het juiste gebruik door de kunstenaars en organisaties vereist dagelijkse opvolging, digitale opzoekskills en enige kennis over waar de correcte info te vinden is.
Natuurlijk konden ook de sociale partners, zoals vakbonden en werknemersorganisaties, met hun uitgebouwde voltijdse secretariaten en communicatie-afdelingen hun achterban bijstaan in de bekendmaking en ondersteuning van de uitvoering. Maar, zo bleek uit eerdere berichtgeving van rekto:verso, hun werkingen werden overspoeld met duizenden uiteenlopende vragen, met administratieve chaos en vertraging tot gevolg.
Voor de beroepsorganisaties van kunstenaars, die de achterban gerichter zou kunnen bereiken, was het nog moeilijker om de complexe regelingen op te volgen en te blijven communiceren. Zij draaien voornamelijk op (een beperkt aantal) vrijwilligers, die meestal zelf op zoek moesten naar de correcte informatie. Alle aangepaste regelingen dan nog eens vertalen naar operationele to-do’s voor de leden van hun subsector, waarvan de meesten niet bezig zijn met administratieve zaken, maakte het een onmogelijke opgave. Te meer omdat niet alle kunstenaars lid zijn van een beroepsorganisatie en er dus ook nergens een overzicht bestaat van alle actieve kunstenaars in Vlaanderen. Middelen voor dure consultaties bij specialisten, of voor het inschakelen van accountantskantoren en gespecialiseerde boekhouders zijn er niet, los van de vaststelling dat ook daar veelal specifieke kennis over de kunstensector ontbreekt.
Cultureel Planbureau
De cumul van moeizame beleidsbeslissingen, de mismatch van de maatregelen ten aanzien van de economische- en organisatorische realiteit van de sector, een gebrek aan heldere en doelgroepgerichte communicatie en te weinig aandacht en middelen voor de uitvoering hebben de effectiviteit van de steun voor de kunstensector zwaar gehypothekeerd. Gevolg: frustratie over de hele lijn. Beleidsmakers die pas laat horen dat de maatregelen onvoldoende oplossingen bieden. De kunstensector die zich gepasseerd voelt. De kunstenaars die ondanks de acute geldnood de zoektocht naar steun opgeven. Media en publiek die de herhaalde noodkreten uit de sector naast zich neerleggen als een eenzijdig egoïstisch verhaal, zonder de volledige context te kennen.
Een Cultureel Planbureau zou de effectiviteit en efficiëntie van toekomstige maatregelen voor de sector verhogen, zodat de (nood)pijlen wél in de roos eindigen.
De ondoelmatigheid en de improvisatie bij de genomen maatregelen schreeuwt om reflectie en actie. Het is gebleken dat er kennis van en over de sector ontbreekt op sociaalrechtelijk, economisch en organisatorisch vlak. Eigenlijk zou er, naast de artistieke landschapstekening van Kunstenpunt, ook een zakelijke landschapstekening moeten komen, die ook deze aspecten in beeld brengt, deze noden en kansen detecteert, beleidsconsequenties afleidt.
Misschien is de tijd rijp voor een Cultureel Planbureau? Dat is geen onderzoeksinstituut dat het artistieke aanbod registreert, hiaten signaleert en nieuwe artistieke kaders uittekent. Het kan wel een monitoring bieden van de economische, sociaalrechtelijke en organisatorische eigenheden, documenteert evoluerende samenwerkingsvormen en formuleert de voorwaarden van een leefbare cultuursector voor kunstenaars en organisaties. Vanuit die analyse zou een Cultureel Planbureau advies kunnen geven over aangewezen maatregelen en ondersteunende initiatieven. Een permanente zakelijke monitoring verhoogt de effectiviteit en efficiëntie van toekomstige maatregelen voor de sector, zodat de (nood)pijlen wél in de roos eindigen.
En ook nog dit. Zowel de profit als de non-profit maken gebruik van overheidsregelingen en doen financieel een beroep op overheidstussenkomsten. Voor de cultuursector bestaan die in de vorm van subsidies, voor de bedrijvensector zijn er tewerkstellingspremies, een KMO-portefeuille, strategische transformatiesteun enzovoort. Het zichtbaar maken van de zakelijke dimensies van de cultuursector zou helpen om de wederzijdse kloof in denken en perceptie tussen profit en non profit te overbruggen en om de verschillen maar ook gelijkenissen in kaart te brengen. Kortom, om te leren van elkaar.