NEE tegen morele zelfingenomenheid
Door Nadia Sels, op Mon Apr 12 2021 22:00:00 GMT+0000Rik is een kleine zelfstandige die de vijftig nadert. Hij draagt een bruine riem met goudkleurige gesp, waarin de strepen van zijn zorgvuldig gestreken hemd licht bollend verdwijnen. Ik krijg van hem een aansteker met de naam van zijn zaak erop. Het was niet mijn plan om hem te leren kennen. Maar iedereen komt, gelukkig maar, zo nu en dan vanzelf wel een Rik tegen.
Ik ontmoet hem in een voor de rest lege wachtkamer. Een welkome gelegenheid voor een praatje, want voor een alleenstaande zoals hij zijn het lange dagen met al die maatregelen. Financieel is het ook zwaar, zo mompelt hij onder zijn masker met een kwetsbaarheid waar we geen van beiden goed blijf mee weten. En hij heeft het al niet breed: de winkel die door Rik wordt uitgebaat, trekt een steeds kleiner en ouder wordend cliënteel aan. Wie toch nog kwam, zal tijdens de lockdown wel zijn weg naar Amazon gevonden hebben. Hij blijft niet bij de pakken zitten, volgt sinds kort online een cursus Spaans, maar of dat iets zal veranderen? Hij kijkt me aan alsof ik het antwoord misschien zal geven. Ik probeer optimistisch te klinken als ik hem met zijn ondernemingszin feliciteer. Dan, met schattende, zich vernauwende ogen, zegt hij: ‘Eigenlijk geloven wij niet dat dat echt is, al die corona.’ Met ‘wij’ bedoelt hij zichzelf en zijn nicht, die hem gaat helpen met de papieren van zijn steunaanvraag. Zij komt op voor het Vlaams Belang en is handig met die dingen. Ik stamel wat over overwerkt zorgpersoneel en een artikel daarover in De Standaard. We voelen allebei dat we nu best afronden.
Iedereen komt, gelukkig maar, zo nu en dan vanzelf wel een Rik tegen.
Terug van de tandarts val ik snel terug in een andere wereld: thuis wacht mij een tekst over ecofeminisme en een Zoomgesprek over performancekunst en posthumanisme. Ik noch de persoon aan de andere kant van het scherm hebben inkomstenverlies geleden. Ik wil oprecht geloven dat we de kaas tussen onze boterham verdienen, dat we bouwen aan een betere wereld. Alleen voel ik, vandaag toch, een diepe vervreemding ten opzichte van het discours dat me omringt. In deze taal krijg ik Riks bestaan niet omschreven. Toch niet de hele Rik, Rik met zijn aansteker, met zijn pas overleden hond, Rik met tandpijn en dat eenzame lichaam onder zijn strepenhemd.
Figuren als Rik worden geregeld omschreven als geprivilegieerde witte mannen en vertegenwoordigers van het patriarchaat.
Rik is niet iemand waar ik elke dag een ruimte mee zou willen delen. Je hoeft niet lang met hem te spreken om hem op lichtjes racistische of homofobe uitspraken te betrappen. Figuren als Rik worden geregeld omschreven als geprivilegieerde witte mannen en vertegenwoordigers van het patriarchaat. Incorrect is dat niet. Maar tegelijk is het ook radicaal te weinig. Hoe kan ik Rik binnentrekken in die betere wereld die gebouwd wordt in die teksten? Kan hij als hij klaar is met zijn cursus Spaans nog een cursus historische kritiek en mediawijsheid volgen? Kan ik hem de gratis rekto:verso ten geschenke geven die bij het vorige nummer zat?
Dat Rik en ik grotendeels in andere werelden leven, is eigenlijk niet zo erg. Wat wel erg is, is dat die werelden steeds verder uit elkaar drijven. Rik en ik kijken om zeven uur ’s avonds niet meer elk naar Bavo Claes die ons dezelfde kijk op de wereld meegeeft. In plaats daarvan zitten we elk in een mediabubbel. Daarbij hoort ook een steeds groeiende verontwaardiging over de uitwassen van de andere kant, want woede verkoopt. De adrenalinevolle cyclus van wrevel en verontwaardiging, van fulmineren tegen de ander en het preken voor eigen kerk, is verslavend. J’allume la télé pour cracher sur des connards que je déteste, zoals Stromae zingt in het geniale AVF. Veel moeizamer en saaier is de dialoog ondanks alles met de onweldenkenden, op zoek naar wat kruimels van gedeeld normbesef of belang.
Veel bepalender in polarisering is de emotionele dynamiek, die meereist op het intellectuele debat als vlooien op een hond.
Polarisering wordt vaak omschreven als een kwestie van intellectuele standpunten die uiteendrijven. Maar veel bepalender is die emotionele dynamiek, die meereist op het intellectuele debat als vlooien op een hond. Niet alleen het wrange plezier van de verontwaardiging maakt polarisering aantrekkelijk, maar ook het feit dat ik er een identiteit aan kan ontlenen: hoe verwerpelijker de ander, hoe beter ik me over mezelf kan voelen, en hoe hechter de band tussen mij en gelijkgezinden wordt. Ook in het meest redelijke standpunt kruipt iets vies binnen als die surplus, bewust of onbewust, een doel op zichzelf wordt. Als mijn identiteit met die overtuiging van morele superioriteit gaat samenhangen, heb ik er immers geen echt belang meer bij om de ander te overtuigen. Ik zal geneigd zijn mijn argumenten zo op tafel te gooien dat ze de tegenstander alleen verder in het offensief jagen. Waarop ik weer etc …
Niet alleen rechts, ook links maakt zich daaraan schuldig. Een extreem, simpel en droef voorbeeld daarvan komt van over de plas. Na de overwinning van Joe Biden en Kamala Harris was er op Twitter niet alleen feestgedruis, maar werd ook talloze malen deze tweet vol leedvermaak herhaald:
In Europa mag het dan zo erg nog niet zijn, dezelfde dialectiek van minachting zie je hier ook. Ik twijfel er niet over dat Rik, als hij in de VS zou wonen, een ‘deplorable’ zou zijn, en dat die tweet hem, als een sneeuwbal gerold uit alle kleine nederlagen van zijn leven, keihard in het gezicht zou raken.
Nobel en gracieus zijn is iets wat niet iedereen zich even gemakkelijk kan permitteren.
Na mijn ontmoeting met Rik speelde een fragment uit Elfriede Jelineks roman Die Liebhaberinnen (vertaald als ‘Liefhebben’) door mijn hoofd. Bikkelhard analyseert Jelinek daarin het liefdesleven, als je het zo kan noemen, van de laaggeschoolde bewoners van een klein Oostenrijks dorpje. Eén van hen is Brigitte, een jonge vrouw die besloten heeft dat haar enige weg opwaarts in het leven een huwelijk is met Heinz, een platvloerse eigenaar van een electrozaak. Ze klist hem in een liefdeloze verloving door ‘per ongeluk’ zwanger van hem te worden – tot grote ergernis van Heinz en zijn ouders. In die moeizaam bevochten plaats van verloofde voelt Brigitte zich bedreigd wanneer de mooie, welgestelde en goed opgeleide Susie bij haar schoonfamilie op bezoek komt. Het gaat mis wanneer Susie aan tafel de door Brigitte gekoesterde porseleinen koffiepot wil vastnemen. Compleet onredelijk vecht Brigitte om de koffiepot uit de handen van de indringster te houden. Heinz en zijn ouders worden daardoor in hun genadeloze oordeel over Brigitte bevestigd: ze is niet alleen arm en dom, maar nog eens slecht ook. Susie daarentegen geeft gracieus toe en oogst bewondering ‘omdat ze echt lief is, wat ze gemakkelijk kan zijn want het kost haar niets en maakt iedereen om haar heen blij. Zelfs als het haar wat zou kosten, zou Susie het zich kunnen permitteren.’ Voor Brigitte daarentegen, zo schrijft Jelinek, kost het ‘haar substantie’, en die is al ‘zo dun als versleten zijde’.
Voor Rik kost ‘woke’ zijn net iets meer dan bijvoorbeeld voor de universitair geschoolde twintiger die op hem neerkijkt.
Nobel en gracieus zijn is iets wat niet iedereen zich even gemakkelijk kan permitteren – dat is het punt dat Jelinek maakt. Zoals Brigitte aan de koffiepot klampt Rik zich vast aan gedateerde ideeën van mannelijkheid, een ressentimentvolle invulling van Vlaamse identiteit, een simplistische oppositie tussen eigen volk en ‘ander volk’. Voor hem kost ‘woke’ zijn net iets meer dan bijvoorbeeld voor de universitair geschoolde twintiger die op hem neerkijkt. Voor de overtuigingen die sommigen juist identiteit geven, moet Rik een stuk identiteit en oude zekerheden opgeven. En net op dat vlak zit hij al krap bij kas. De zelfingenomen toon van de meer puriteinse varianten van het woke-denken – die smaakt me dan ook niet.
En wat dan met Rik? Ik vraag u niet, beste lezer, om zo onmiddellijk een oplossing te vinden voor het feit dat hij met zijn talenten in de wereld postdigitale revolutie misschien nauwelijks nog werk zal kunnen vinden dat hij als nuttig ervaart en dat hem enige waardigheid geeft. Ik vraag u niet dat u hem vertelt hoe hij zich in de liefdesmarkt moet adverteren in een wereld waarin zijn oude concept van mannelijkheid langzaam uitgehold raakt. U hoeft Rik van mij zelfs niet sympathiek te vinden. Het is niet bepaald mijn wens dat we binnenkort allemaal samen, met Riks aanstekers in de lucht, kumbaya gaan zingen. Maar probeer hem tenminste in rekening te nemen in het denken over inclusiviteit. Als meer dan een verwerpelijke tegenstander, of een verloren zaak.