Naar een nieuwe Vlaamse canon
Door Mohamed Ikoubaân, op Sun Mar 18 2018 23:00:00 GMT+0000De samenstelling van artistieke en culturele canons is een heikele onderneming, die vaak eerder tot elitarisme, uitsluiting en politieke recuperatie leidt dan tot diversiteit, dialoog en verbinding. Toch kan de zoektocht naar een culturele canon voor Vlaanderen een hefboom zijn voor een geanimeerd debat over de gevolgen van migratie en globalisering voor lokale kunstpraktijken.
De Canon van de Nederlandse Literatuur die in 2002 werd opgesteld, omvat ruim honderd klassieke literaire auteurs uit het Nederlandse taalgebied. Geen enkele auteur van Marokkaanse of Turkse origine haalde de lijst. Er is zelfs geen spoor van Abdelkader Benali, die in 1997 met zijn romandebuut Bruiloft aan zee al eens genomineerd werd voor de Libris Literatuur Prijs en die onderscheiding in 2003 ook effectief kreeg voor zijn tweede roman, De langverwachte. Er kwamen geen correcties op de keuze, maar vanzelfsprekend vond Vlaanderen het wel nodig een nieuwe canon van de Nederlandse Literatuur op te stellen, vanuit Vlaams perspectief. Dat zegt veel over waar canonisering vooral om draait.
Verschillende Europese landen trachtten de afgelopen jaren zelfs de canon van de eigen cultuur vast te leggen. In de meeste gevallen was die ingegeven door klachten over de tanende kennis van de eigen cultuur en geschiedenis. Ze pasten binnen bredere debatten over nationale identiteit, mee gevoed door angst en onzekerheid als gevolg van migratie en globalisering. Doorgaans mondde deze oefening uit in lijstjes van wat de inwoners van een land of een regio moeten kennen om bij een gemeenschap te horen. In de brede zin van het woord wordt de canon immers gedefinieerd als een geheel van gebeurtenissen, beelden, teksten en kunstwerken die het referentiekader vormen van een gedeelde cultuur.
Die gedeelde kennis, waarden en symbolische herkenningspunten van een cultuurgemeenschap moeten volgens sommigen een richtinggevend kader bieden van wat belangrijk en waardevol wordt geacht voor een nationale identiteit, en verdienen het daarom overgedragen te worden aan de volgende generaties en aan de nieuwe inwoners van een land. In Nederland werd de zogeheten Canon van Nederland in het onderwijs in 2006 opgesteld door een commissie en in 2009 aangenomen door de regering. De canon bestaat uit 50 ‘vensters’ die samen een overzicht zouden bieden van ‘wat iedereen in elk geval zou moeten weten van de geschiedenis en cultuur van Nederland’. Er lopen ook 14 hoofdlijnen door. Hoofdlijn 13 heet: ‘Nederland krijgt kleur’.
Een minaret zou niet passen in de architecturale Europese canon.
In Frankrijk was het Nicolas Sarkozy zelf die het omstreden debat over nationale identiteit lanceerde, met als hoofdvraag: wat betekent het om Frans te zijn? Het draaide uit op een kakofonie van ideeën en statements, die vooral de tegenstellingen binnen de Franse samenleving naar boven brachten. Ook het verbod op de bouw van nieuwe minaretten in Zwitserland, na een referendum waarin 57% van de Zwitsers voor stemde, toont aan hoe vergiftigd het debat in Europa is geworden. Een minaret zou niet passen in de architecturale Europese canon. Een Europeaan zou zich eerder herkennen in een gotische kerk dan in een Oosterse moskee. Kortom, een minaret zou niet passen in het straatbeeld van Europa!
Culturele kringen
De scheefgetrokken polemiek over de Vlaamse identiteit en de plaats van oude en nieuwe immigranten daarin, in het bijzonder moslims, toont het onvermogen van onze politieke leiders – niet alleen in Vlaanderen, maar ook in grote delen van Europa – om een gepast antwoord te bieden op de uitdagingen van een steeds diverser wordende samenleving. Denk aan de heftige reactie van N-VA op het voorstel van het katholieke onderwijs rond dialoogscholen. Men wilde vanuit de christelijke inspiratie een gesprek aangaan met de multiculturaliteit en de multiconfessionaliteit, maar Bart De Wever deed dit voorstel meteen af als ‘een uitverkoop van de katholieke identiteit’. Onbegrijpelijk, in tijden waarin we juist meer dialoog en toenadering nodig hebben tussen de verschillende culturen en levensbeschouwingen in ons land!
In een superdiverse samenleving is het begrip ‘canon’ bijzonder problematisch geworden. Door migratie en globalisering is de samenstelling van de bevolking, vooral in grote steden, de afgelopen vijftig jaar radicaal gewijzigd. Velen delen het referentiekader van de oorspronkelijke bewoners en gemeenschappen niet of maar gedeeltelijk. Blijven steken in de oude historische canon sluit dus mensen uit en duwt velen in een moeilijke zoektocht naar een identiteit die toch een gevoel van samenhorigheid en veiligheid geeft. Sommigen raken geïsoleerd en vervreemden van onze samenleving, met alle gevolgen vandien. De polarisatie neemt toe en het wij-zij denken wordt mainstream.
In een superdiverse samenleving is het begrip ‘canon’ bijzonder problematisch geworden.
Nochtans hoeft, als we gedragsbioloog Marc Nelissen mogen geloven, het wij-zij denken niet per definitie een probleem te zijn. In 2016 poneerde hij in een opinie in De Morgen: ‘Je kan wij-zij-denken niet zomaar afschaffen, want het heeft ons honderdduizenden jaren beschermd. Wel kan je de wij- en zij-kringen verleggen en uitbreiden. Als in jouw samenleving met een eigen cultuur een kleinere kring met een andere cultuur groeit, zal het wij-zij-denken constant aangewakkerd worden. Elk geblust brandje wordt gevolgd door het oplaaien van een ander. De enige oplossing bestaat erin de kleinere kring binnen de grotere op te nemen, de vreemde cultuur binnen de onze.’ En dat is volgens mij precies wat we allemaal moeten proberen: een grotere kring vormen en een nieuwe wij tot stand brengen.
De Europese elite
In de artistieke praktijk verwijst de canon naar het theaterrepertoire, naar literaire werken en andere belangrijke kunstwerken die samen het culturele patrimonium van een land en/of een gemeenschap vormen. Maar met zo’n artistieke canon stelt zich nog een extra probleem: niet enkel op vlak van etnische en linguïstische diversiteit, maar ook op vlak van klassenverschil. Zo beschreeft de Franse socioloog Pierre Bourdieu de canon als een uitvinding van de elite om zich te onderscheiden. In zijn boek La Distinction (1979) analyseert hij hoe sociale klassen zich tot elkaar verhouden door hun levensstijl en culturele smaak te bestuderen. Iemands culturele smaak blijkt niet simpelweg een persoonlijke voorkeur, maar in veel gevallen een uiting van de groep waartoe hij of zij behoort.
Door hun opvoeding en in mindere mate hun opleiding hebben mensen uit de hogere klassen een habitus ontwikkeld waarin ‘hoge cultuur’ centraal staat. Zij zijn geneigd om kunstwerken meer op vormaspecten, originaliteit en de verhouding tot andere kunst te beoordelen dan op de inhoud, het oproepen van emoties en het directe nut. Al dan niet bewust zetten ze zich daarmee af tegen mensen uit lagere klassen. Omgekeerd hebben mensen uit de midden- en arbeidersklasse die hogerop willen, vaak niet genoeg aan een hoge opleiding om volledig geaccepteerd te worden door de hoogste klassen. Ze beschikken over onvoldoende ‘cultureel kapitaal’, hoge cultuur zit niet in hun ‘habitus’. Meerdere actuele onderzoeken over het profiel van de Vlaamse cultuurparticipant bevestigen deze stelling helaas.
Europa is de norm geworden waartegen de rest van de wereld wordt afgezet, om de eigen superioriteit te benadrukken.
Tussen Europese en andere culturen treedt nog een ander fenomeen in werking: dat van het eurocentrisme. Zo schetst de Palestijns-Amerikaanse denker Edward Saïd in zijn controversiële boek Orientalism (1978) een lange traditie waarin het Westen het ‘Oosten’ (en dan vooral de Arabisch-islamitische cultuur) romantiseert en er haar vooroordelen op projecteert. Doordat juist westerse geleerden de geschiedenis van het Oosten hebben geschreven, is Europa volgens Saïd de norm geworden waartegen de rest van de wereld wordt afgezet, door verschillen te accentueren om zo de eigen superioriteit te benadrukken. Neokoloniale begrippen als ‘wereldmuziek’ en ‘wereldculturen’ zijn nog altijd het gevolg van deze gedachtegang. Wat in het Westen gecomponeerd wordt, heet gewoon ‘muziek’ (als natuurlijk deel van de canon), terwijl al de rest op één hoopje in een speciale categorie moet worden ondergebracht.
Wie mag bij de club?
De doorwerking van al die dynamieken in ons huidig kunstenveld valt niet te onderschatten. In Vlaanderen heeft de artistieke scene door de jaren een vormelijke en inhoudelijke canon met specifieke codes en selectiecriteria ontwikkeld, waarvoor ze ook internationale erkenning kreeg. Artiesten en publiek die deze codes en referentiekaders niet beheersen, worden echter moeilijk toegelaten tot de club. Missen ze het juiste ‘canonieke’ kapitaal?
Toch is er sinds jaren een debat gaande over culturele diversiteit in de kunsten, om de canon te vernieuwen en te verbreden in het licht van de grote maatschappelijke veranderingen. Sociaal geograaf Eric Corijn schetst de uitdagingen: ‘Elke vorm van sociale cohesie heeft een narratief nodig die haar oorsprong vindt in een gemeenschappelijke geschiedenis, of een projectie voor een gemeenschappelijke toekomst. Ontvangen van nieuwe bevolkingsgroepen en de opbouw van een interculturele stedelijke identiteit kan niet worden gebaseerd op lokale culturen alleen. De wortels, de geschiedenis en herinneringen van migranten moeten worden geïnvesteerd in een gemeenschappelijke lotsbestemming van de stedelingen.’
Beleid en sector namen en nemen daartoe verschillende initiatieven, gaande van participatieve en sociaal-artistieke projecten tot de ruimte voor urban cultuur en het opnemen van niet-westerse verhalen en narratieven in de artistieke praktijk, al dan niet via artiesten met een cultureel diverse achtergrond. Voor sommigen ligt de oplossing voor de verbreding van de canon in bloeiende stedelijke subculturen zoals street art en hiphop, maar de integratie van deze culturele uitingen op officiële podia blijft problematisch. Zo ruimde men in Frankrijk wel plaats in voor hiphop-artiesten in de hedendaagse dansscène, maar artistiek werden hun creaties sterk geformatteerd naar de klassieke scène. Ze gingen niet verder dan het reproduceren van sterk gecodificeerde vormen, gericht op spectaculaire fysieke prestaties. Ruimte voor onderzoek, diepgang, exploratie en avontuur was er amper. Een bijkomend neveneffect is dat deze artiesten hun krediet verliezen bij hun achterban. Hun publiek bestaat voortaan bijna uitsluitend uit de blanke middenklasse.
In Vlaanderen zijn we nog lang niet zover. Er is een experiment geweest met dansgezelschap Hush Hush Hush en in 2016 was er discussie over Let’s Go Urban dat een negatief advies kreeg voor zijn structurele aanvraag in het kader van het Kunstendecreet. Enkele initiatieven trachten wel plaats te ruimen voor urban cultures, maar deze experimenten zijn nog te embroyonaal om een uitspraak over te doen.
Diversiteit, geen monopolie
Een andere piste dan participatie en integratie is een expliciete reflectie over de vernieuwing van de canon via de dialoog met verhalen, vormen en referentiekaders die hier nog moeilijk toegang vinden. Een noodzakelijk uitgangspunt is wel dat diversiteit een fundamenteel kenmerk is van kunst, in plaats van een vast koppel met participatie en doelgroepenbeleid.
Diversiteit is een fundamenteel kenmerk van kunst, in plaats van een vast koppel met participatie en doelgroepenbeleid.
Bij Moussem zetten we de laatste jaren vooral op die aanpak in. Van een laagdrempelig participatieproject evolueerden we naar een internationaal kunstencentrum met als hoofdopdracht het interculturaliseren van het Vlaamse kunstlandschap. We trachten niet alleen een alternatieve canon te creëren met kunstenaars van hybride achtergrond, maar reiken ook Vlaamse artiesten en gezelschappen andere inhouden aan om het referentiekader van hun werk te verbreden. Diversiteit mag immers geen monopolie worden van allochtone artiesten. In 2007 stimuleerden we ook MuHKA om voor zijn eigen collectie werken aan te kopen van Marokkaanse en Egyptische kunstenaars. De verbreding van het gemeenschappelijke culturele patrimonium staat voorop.
Willen de kunsten die nieuwe ‘wij’ binnen of buiten hun muren zien vorm krijgen?
De canon is geen statisch gegeven. Hij verandert in de tijd en de ruimte en blijft onderworpen aan de sociaal-politieke en demografische ontwikkelingen in een land of een gemeenschap. Willen de kunsten in die vloeibaarheid voorgaan of vasthouden aan de veilige dam van een voorgeschreven ‘eigen cultuur’? Willen ze die nieuwe ‘wij’ binnen of buiten hun muren zien vorm krijgen? Eén zaak staat als een paal boven water: wie zijn borst wil natmaken voor een grotere kring van gedeelde cultuur, zal moeten springen.