Monarchie en mythe
Door Gustaaf Jannsens, op Sat Sep 21 2024 08:37:00 GMT+0000De geniale Leopold II, de Vlaamsgezinde Albert I, de goede koning Boudewijn: over elke Belgische vorst bestaan voorstellingen die verankerd zijn of waren in het collectieve geheugen. Wie zich tegen zulke mythen keert, maakt het zichzelf niet gemakkelijk, schrijft historicus en ere-archivaris van het Koninklijk Paleis Gustaaf Janssens.
Wie over de monarchie spreekt of schrijft en niet in een polemisch-subjectief of beaat-adorerend discours wil vervallen, moet de context waarbinnen de monarchie functioneert goed voor ogen houden. Manu Ruys (1924–2017), de éminence grise van de Vlaamse politieke journalistiek, wees er in Een levensverhaal (1999) op dat ‘het Paleis en zijn bewoners’ in de eerste plaats vanuit een politiek en staatsrechtelijk standpunt moeten worden bekeken en beoordeeld.
Elk historisch onderzoek is een ontmaskerende zoektocht, waarbij de historicus bestaande beelden deconstrueert om los te komen van hardnekkige opvattingen die de toets van het wetenschappelijk onderzoek niet doorstaan. Historisch onderzoek is enkel mogelijk wanneer men alle vooroordelen opzij zet en onbevangen op zoek gaat naar de sporen die actoren hebben nagelaten, die sporen met elkaar confronteert en de eigen bevindingen aan het werk van andere onderzoekers toetst. Zo creëert de historicus een nieuw en ander beeld dan dat wat gangbaar is.
Op die manier omgaan met geschiedenis houdt een uitdaging in. Wij zijn allemaal, zoals historicus Lode Wils in Onverfranst, Onverduitst. Flamenpolitiek, Activisme, Frontbeweging (2014) stelt, ‘bewust of onbewust, geestelijke erfgenamen van de groepen die in het verleden met elkaar in botsing kwamen […]. Van de propagandavoorstellingen waarmee destijds strijd werd geleverd, kunnen wij maar heel moeilijk afstand nemen. Zij beïnvloeden tot op vandaag ons spreken over het verleden, want zij zijn verhard tot mythen.’
Een mythe is een symbool dat tot een verhaal is uitgewerkt. ‘Mythe’ roept soms een negatieve connotatie op en wordt vaak met verzinsel of leugen geassocieerd. De mythe verbergt de historische werkelijkheid, maar zij is in de meeste gevallen geen vooropgezette leugen. Wel is zij een verhaal over het verleden dat door een deel van de samenleving als waarheid wordt aanvaard. Wanneer de mythe verankerd is in het collectieve geheugen is zij moeilijk te corrigeren. Omdat mythen verhalen zijn die mensen met elkaar verbinden, zijn zij ook moeilijk door historici te weerleggen. Historici die zich tegen mythen keren, maken het zichzelf niet gemakkelijk. Zij bevestigen immers niet wat iedereen al weet, of liever: meent te weten en graag telkens opnieuw wil horen. Wie op mythen gebaseerde opvattingen herziet en een nieuw beeld van het verleden aanreikt, is geen negationistische revisionist. Ontmythologiserende geschiedschrijving ontkent het bestaan van de mythen niet. Zij wil de mythe verhelderend verklaren en doet aan waarheidsvinding.
De rechten van de Koning
In het systeem van de parlementaire constitutionele monarchie is de koninklijke functie in de eerste plaats een symbolische functie. Iets of iemand een symbool noemen, kan een dubbele betekenis hebben. Het kan ‘zinnebeeldig voorstellen’ betekenen. In die betekenis representeert de Koning in België de federale uitvoerende macht. In een tweede betekenis staat ‘symbolisch’ voor ‘verenigend’. ‘Symboliseren’ gaat terug op het Griekse ‘sun-ballein’, dat ‘bijeenbrengen’ betekent. Dit staat tegenover ‘verdelen’ (‘dia-ballein’). De Koning kan als staatshoofd de gewesten en de gemeenschappen bijeenbrengen. Hij kan echter ook een teken van tegenspraak, ja zelfs een steen des aanstoots of een splijtzwam zijn.
De Koning kan als staatshoofd de gewesten en de gemeenschappen bijeenbrengen. Hij kan echter ook een teken van tegenspraak, ja zelfs een steen des aanstoots of een splijtzwam zijn.
In een parlementaire constitutionele monarchie vaart de Koning geen eigen politieke koers. ‘De persoon des Konings is onschendbaar; zijn ministers zijn verantwoordelijk’, zegt artikel 88 van de Belgische Grondwet. De regering dekt daarom elke publieke daad, elk publiek uitgesproken of geschreven woord van de Koning. Om die ‘eenheid van de kroon’ te bewaren, treden de Koning en de regering altijd samen naar buiten. Welk aandeel beide partijen in de besluitvorming hadden, wordt niet vermeld en de mening van de Koning over politieke aangelegenheden mag niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Wanneer dat toch gebeurt, ‘wordt de kroon ontbloot’.
In de praktijk heeft de Koning in een parlementaire constitutionele monarchie drie rechten: ‘het recht om te worden geïnformeerd, het recht om aan te moedigen en het recht om te waarschuwen’ (Walter Bagehot, The English Constitution, 1867). Het wekelijks gesprek van de Koning met de federale eerste minister is voor beiden de beste gelegenheid om onbevangen en onder vier ogen politieke en andere kwesties te bespreken. Een gesprek met de Koning (het zogenaamde ‘colloque singulier’) dient vertrouwelijk te blijven. Dat is nodig om de gesprekspartners toe te laten in wederzijds vertrouwen met elkaar van gedachten te wisselen.
De historicus gaat op zoek naar de drijfveren die mensen in bepaalde situaties in het verleden deze of gene beslissing hebben doen nemen en hoe anderen daarop hebben gereageerd. Het bestuderen van regeringsvormingen en van de rol die de verschillende actoren daarbij hebben gespeeld, is dan ook een boeiend onderzoeksterrein. Of dat onderzoek de inbreng van alle betrokkenen aan het licht kan brengen, hangt af van de aanwezigheid en beschikbaarheid van betrouwbare informatie. Daartoe is het nodig dat de neerslag (aantekeningen, verslagen van gesprekken, discussienota’s enz.) van de activiteit van alle betrokkenen – ook van die van de Koning – zorgvuldig in archieven wordt bewaard, zodat deze documenten na een vooraf bepaalde termijn volledig en door elke onderzoeker geraadpleegd kunnen worden. Het kan immers niet de bedoeling zijn dat het ‘colloque singulier’ historisch onderzoek onmogelijk zou maken.
Herkennen en ontmaskeren
Koning Leopold I was geen ‘held van de revolutie’ van 1830. Hij was een verkozen staatshoofd dat door zijn eedaflegging in 1831 een verbintenis met de Natie is aangegaan. Hij leerde leven met de in zijn ogen ‘al te democratische grondwet’ en besefte na verloop van tijd dat juist die grondwet het voortbestaan van België en van de monarchie garandeerde. Zowel de Belgische buitenlandse politiek als de militaire verdediging van het land waren erop gericht de onafhankelijkheid van de jonge Belgische staat te vrijwaren. Zij waren de uitverkoren actieterreinen van de Koning die zich ‘apostel van de vrede’ noemde. In 1848, toen België de internationale crisis goed had doorstaan en het land in tegenstelling tot andere Europese landen geen revolutie kende, schreef hij dat hij ‘de enige Europese politieke arts’ was die zijn patiënt ‘genezen had en sterker had gemaakt’. Leopold I wantrouwde de macht van de politieke partijen, betreurde de partijpolitieke tegenstellingen en was ervan overtuigd dat België alles aan hem te danken had. Dat de realiteit complexer was, is door historici aangetoond.
De zorg om vrede en evenwicht in Europa is van Leopold I op zijn zoon en opvolger Leopold II overgegaan. Maar in het collectieve geheugen was hij lange tijd vooral diegene die in 1908 de Onafhankelijke Congostaat ‘grootmoedig aan België had geschonken’. Leopold II bestuurde zijn Congostaat met een handvol ambtenaren en militairen, zonder parlement en zonder grondwet. Dat absolutistisch bewind werd zowel in België als daarbuiten fel bekritiseerd toen duidelijk werd dat winstbejag primeerde en dat de Congolezen op een gewelddadige manier werden onderworpen en uitgebuit.
Toen Leopold II in 1909 overleed, was er in België meer onverschilligheid dan emotie.
Toen Leopold II in 1909 overleed, was er in België meer onverschilligheid dan emotie. Nadien, zeker vanaf de jaren na de Eerste Wereldoorlog, werden de zwarte bladzijden uit de geschiedenis van Congo omgeslagen en werd Leopold II degene die in Centraal-Afrika de beschaving had gebracht. Die mythe werd in 1960 op de dag van de Congolese onafhankelijkheid door de Congolese eerste minister Patrice Lumumba ontmaskerd in zijn felle reactie op de paternalistische toespraak van koning Boudewijn. De Koning was, met ministeriële dekking, blind voor de werkelijkheid achter de mythe. Toch waren historici, zowel in België als daarbuiten, toen al begonnen met het ontmythologiseren van het verhaal over Leopold II en Congo. Die deconstructie gaat tot op vandaag verder. De geschiedschrijving legt, ook voor de periode na 1908, een pijnlijke werkelijkheid bloot van geweld, ongelijke machtsverhoudingen, discriminatie en racisme in Congo.
Dat de mythe van ‘de geniale Leopold II’ na de Eerste Wereldoorlog volop tot ontwikkeling kwam, is deels te verklaren doordat de bewondering voor de toenmalige sociale en economische verwezenlijkingen van België in Belgisch-Congo de uitbuiting en de wantoestanden gedurende het bewind van Leopold II naar de achtergrond verdrong. Andere verklarende factoren zijn het prestige waarmee koning Albert I uit de oorlog was gekomen en de grote belangstelling van de monarchie voor de kolonie.
Heldenstatus
Albert I is de enige Koning der Belgen die al bij leven een mythische heldenstatus verwierf. Hij werd tijdens de Eerste Wereldoorlog als ‘Koning-Ridder’ de verpersoonlijking van het heroïsche en zegevierende België. In het mythische discours over hem kwamen alle elementen van heldendom samen: geboren als een prins die niet onmiddellijk voor de troon in aanmerking kwam, een ‘verborgen leven’ tijdens zijn jeugd, een door iedereen erkend heldhaftig leven als Koning tijdens de oorlog en een onverwacht overlijden. Vanwege die heldenstatus was er op Albert I nauwelijks kritiek, en wanneer er kritiek werd geuit, dan werd die afgedaan als ‘ingegeven door onvaderlandse gevoelens’.
De Koning wist dat zijn gezag zo goed als onaantastbaar was. Dat liet hem toe om tijdens de oorlog de grondwettelijke mogelijkheden voor het staatshoofd af te tasten. Door buiten de regering om een eigen pacifistische koers te varen en geheime vredesbesprekingen met Duitsland te voeren, gaf hij zijn geweten voorrang op de grondwet. Met betrekking tot de Vlaamse eisen was zijn geweten voor hem echter geen dwingende leidraad. Zoals we in het boek Albert I. Koning in tijden van oorlog en crisis. 1909–1934 (2009) van Jan Velaers kunnen lezen, verklaarde de Koning op 15 augustus 1917 ten overstaan van juffrouw Marie-Elisabeth Belpaire wel ‘dat hij alleen maar goede gevoelens had voor de Vlamingen’, maar voegde hij er onmiddellijk aan toe dat hij ‘niet de baas was’. Het krachtdadig optreden van Albert I in zo goed als alle andere belangrijke politieke aangelegenheden staat in schril contrast met de terughoudendheid die hij in verband met de Vlaamse kwestie aan de dag heeft gelegd en ontmaskert dan ook de mythe van de Vlaamsgezinde Koning.
Nooit was een koning bij zijn eedaflegging zo populair als de jonge Leopold III.
Dankzij zijn mythische status versterkte koning Albert I de koninklijke functie en bereidde hij daarmee ook het optreden van zijn opvolger voor. Nooit was een koning bij zijn eedaflegging zo populair als de jonge Leopold III, die zich tijdens zijn regeerperiode altijd heeft afgevraagd wat zijn vader in de gegeven omstandigheden gedaan zou hebben. Die houding hield in dat hij, naarmate de internationale spanning toenam, net als zijn vader de politiek van Frankrijk en Groot-Brittannië steeds meer begon te wantrouwen. Tussen hem en de regering liepen de spanningen op. De uiteindelijke breuk voltrok zich toen Leopold in mei 1940 de regering niet naar het buitenland volgde, zich als krijgsgevangene van de bezetter beschouwde en vanaf dan de regering bleef negeren. In die context ontstond de mythe van ‘de gevangene van Laken’, die door de capitulatie van het leger het land verder van militair oorlogsgeweld heeft bespaard en het lot van de bevolking en van de soldaten deelde. Leopold III wilde tijdens de bezetting geen politieke daden stellen, maar hij had wel een onderhoud met Adolf Hitler en ontving geregeld prominenten. Ook dacht hij, samen met leden van zijn entourage en met enkele vertrouwelingen, na over hoe, wanneer en in welke nieuw uit te tekenen bestuurlijke context hij na de oorlog zijn functie als staatshoofd zou uitoefenen.
De mythe van ‘de gevangene van Laken’ kreeg een flinke deuk toen zowel de regering in Londen als politici in België lucht kregen van Leopolds gesprek met Hitler. De Koning bleek tijdens de bezetting toch niet zo inactief als aanvankelijk werd geloofd. Later raakte ook bekend dat hij, tegen de grondwettelijke bepalingen in, eerst kerkelijk en pas daarna burgerlijk met Lilian Baels in het huwelijk is getreden. Het ‘memorandum’ (het ‘Politiek Testament’ van 25 januari 1944) waarin hij in scherpe bewoordingen uithaalde naar de Belgische regering en naar de leidende klasse van vóór de oorlog, ging pas na de bevrijding in regeringskringen rond. Politici die de tekst onder ogen kregen, waren geschokt over de teneur van de tekst, die een toenadering tussen de Koning en de politiek zo goed als onmogelijk maakte. Toen de Koning, die in juni 1944 naar Duitsland was weggevoerd, in mei 1945 door het Amerikaanse leger in Oostenrijk werd bevrijd, verhinderde de groeiende controverse over zijn houding tijdens de oorlog een onmiddellijke terugkeer naar België en ontstond er een felle strijd tussen leopoldisten en antileopoldisten.
Omdat de Koning niet in de mogelijkheid was om te regeren, werd zijn broer Karel ‘Regent van het Koninkrijk’. Veel verdedigers van Leopold III zagen in de Prins-Regent een usurpator en hebben bijgedragen tot het ontstaan van de mythe van ‘de onbekwame prins die zijn broer van de troon weghoudt’. Dat prins Karel zich gedurende zijn Regentschap strikt aan de grondwettelijke regels heeft gehouden en dat hij als Regent de grondwettelijke parlementaire monarchie heeft gered, heeft historisch onderzoek intussen duidelijk aangetoond.
Het leopoldistische kamp bleef gedurende de hele periode van ‘de koningskwestie’ de mythe van ‘de gevangene van Laken’ voeden. Sommigen maakten van de Koning zelfs een verzetsheld. De Koning van zijn kant hield vast aan zijn grote gelijk. Uit de volksraadpleging die in 1950 over de terugkeer van de Koning als staatshoofd werd georganiseerd, bleek hoezeer het land ideologisch en communautair verdeeld was. Na zijn terugkeer in België was het overduidelijk dat Leopold III de eenheid van de Natie rond zijn persoon niet kon herstellen. Hij zette een stap opzij en in 1951 besteeg zijn zoon Boudewijn de troon.
Pas nadat onderzoekers vanaf de jaren 1970 noodzakelijke archieven konden raadplegen, werd het voor hen mogelijk om ontmythologiserend over de houding van de Koning tijdens de Tweede Wereldoorlog te schrijven. Zo werd duidelijk waarom zowel de Koning en zijn verdedigers als zijn tegenstanders elk hun beeld van het verleden hebben gecreëerd, waarom de koningskwestie zoveel emoties heeft losgemaakt en hoe het komt dat zij België aan de rand van de burgeroorlog heeft gebracht.
Een minder gepolijst verhaal
Bij de 21-jarige koning Boudewijn was Leopold III nooit ver weg. Zijn invloed voedde Boudewijns wantrouwen ten overstaan van de politiek. Pas na zijn huwelijk en het vertrek van zijn vader uit het kasteel van Laken waar zij samen woonden, is koning Boudewijn echt staatshoofd geworden. Toen, in 1960, was Congo geen kolonie meer en enkele decennia later zou het unitaire België stilaan omgevormd worden tot een federale staat. Koning Boudewijn ontwikkelde zich van een onervaren jongeling tot een man met meer politieke ervaring dan de meeste politici met wie hij te maken had.
Koning Boudewijn evolueerde van een onervaren jongeling naar een man met meer politieke ervaring dan de meeste politici met wie hij te maken had.
Vanuit een ongerustheid over de politieke toekomst van België waarschuwde hij in toespraken voor de onbestuurbaarheid van het land ten gevolge van sociaaleconomische en communautaire tegenstellingen. Op bepaalde momenten, zoals bij zijn weigering om de abortuswet te ondertekenen, zocht hij zeer bewust en koppig de grenzen van de grondwet op. Het is duidelijk dat koning Boudewijn hier het grondwettelijk noodzakelijke onderscheid tussen zijn persoon en zijn functie niet kon maken. ‘Hij was doordrongen van een intense caritas, een sacerdotale bezorgdheid voor de medemens, in de eerste plaats voor de minstbedeelden, de slachtoffers van uitbuiting. Hij was een compromisloos man, een staatshoofd dat niet zozeer als instelling functioneerde, maar als mens reageerde’, schreef Manu Ruys in Achter de maskerade (1996).
De sociale bewogenheid van de Koning, het feit dat hij op jonge leeftijd zijn moeder had verloren en in moeilijke omstandigheden zijn vader had moeten opvolgen, en zijn onverwachte overlijden liggen aan de basis van de mythe van de ‘goede koning Boudewijn’. Wie de kranten van de week tussen het overlijden van de Koning op 31 juli 1993 en zijn uitvaart op 7 augustus 1993 leest, wordt getroffen door overheersend emotioneel commentaar, waarbij mythevorming de hoofdtoon aangeeft.
Onderzoek naar de monarchie en de opeenvolgende personen die de in de Grondwet omschreven functie van koninklijk Staatshoofd hebben vervuld, vraagt dat historici de vele mythen (zowel de ‘roze’ als de ‘zwarte legendes’) die in de loop der tijden over de monarchie en haar vertegenwoordigers zijn ontstaan, herkennen en historisch-kritisch confronteren met alle bronnen die daartoe beschikbaar zijn. Zij mogen niet bang zijn voor het resultaat van een ontmaskerende zoektocht die bestaande beelden deconstrueert. Het nieuwe verhaal dat ze vanuit die ingesteldheid schrijven, zal complexer, minder gepolijst en eerlijker zijn dan het oude, dat mythen niet ter discussie stelt.