Moet je krabben als je ook kan kietelen?

Door Simon Truwant, op Fri Dec 20 2024 07:00:00 GMT+0000

Niet iedereen zit te wachten op een fikse krabbeurt door – godbetert – een filosoof. Want met welk recht zet die zijn nagels in de overtuigingen van andere mensen? Maar de publieksfilosoof heeft meerdere opties, stelt Simon Truwant. Soms is het beter om te kietelen of te strelen – de geesten te masseren. Dat heeft dan wel geen praktisch nut, maar verschaft minstens evenveel nazinderend genot.

Ik word bijzonder graag gekrabd. Niet door om het even wie natuurlijk, maar wel eender waar. Liefst ook niet voor eventjes, maar tot mijn hele lijf alert is van mijn hielen tot mijn nekhaar. En dan nog wat. Tegelijkertijd komt het niet bij me op om iemand anders te krabben – op mijn kat na dan, of misschien in een moment van onbevangen passie. Want je gaat toch niet zomaar een andere persoon krabben, tenzij wanneer die daar heel specifiek om vraagt? Een kwestie van elementaire beleefdheid, van respect voor andermans comfortzone.

En toch handel ik als filosoof helemaal anders. In het teaching statement dat ik jarenlang bij tientallen academische sollicitaties voegde, omschreef ik filosofie doceren als het stellen van vragen die ingebakken overtuigingen en gewoontes van studenten fundamenteel uitdagen. Mijn ambitie als lesgever was daarom om 'productief ontregelend' te zijn. In het begin formuleerde ik het nog straffer. Een filosofisch college, zo probeerde ik ook mijn toekomstige werkgever te prikkelen, was pas écht geslaagd als het studenten geen antwoorden bezorgde, maar intellectuele jeuk die bleef zinderen tot de volgende week.

Die laatste formulering werd me al snel ontraden. Lang niet elke student die een vak filosofie volgt, zit te wachten op een flinke krabbeurt – dat snapte ik zelf ook wel. En intussen ben ik al een hele tijd gestopt met dat soort brieven uitsturen. Maar ik geloof wel nog steeds wat ik toen schreef. Als het van mij afhangt, is de universiteit een safe space én een oncomfortabele ruimte. We moeten studenten beschermen tegen lespraktijken die discrimineren of onderdrukken, maar we moeten hen ook confronteren met ideeën en perspectieven die uitdagen en schuren. We mogen hen met andere woorden geen pijn doen, maar wel krabben tot het flink jeukt. Zodat die jonge mensen zelf beginnen te peuteren, prutsen en pulken tot ze een laagje eelt of slaapzand van zich afschudden.

Als het van mij afhangt, is de universiteit een safe space én een oncomfortabele ruimte.

Die doceerfilosofie voor filosofiedocenten is trouwens niet helemaal altruïstisch van me. In mijn ervaring is het filosofisch proberen te krabben van anderen een efficiënte manier om zelf in mijn denken gekrabd te worden. If I scratch your back, you'll scratch mine.

In 'Moet men krabben waar het jeukt?' heeft Patricia de Martelaere het vooral over jezelf krabben. Ze schrijft over muggenbeten en eczeem en het moederlijk advies om het vooral niet erger te maken. Over onze handen die zoeken waar precies het jeukt, en dan verlichting nastreven terwijl we uitputting riskeren. Dat klinkt allemaal heel herkenbaar: ook het genot van zelfkrabben is me niet vreemd. Maar ik hoor in het essay ook echo's van foute jarennegentigmuziek: het blijft haken in een wat achterhaalde visie op filosofie als een op zichzelf gerichte bezigheid.

De Martelaere meet de vooruitgang van de filosofie af aan twee soorten jeuk: de vervelende jeuk die kwelt en dus gestild moet worden, en de tintelende jeuk die genot schenkt en daarom zelf nagestreefd wordt. Filosofie is overeenkomstig ofwel een 'remedie tegen existentieel onbehagen', ofwel de guilty pleasure om zo'n onbehagen net in stand te houden. In het eerste geval maakt succesvolle filosofie zichzelf op een bepaald moment overbodig: is de jeuk gestild, dan wordt het krabben zinloos. Dat is hoe Wittgenstein, de analytische filosoof die De Martelaeres essay inspireerde, filosofie zag: als een ladder die kan worden weggeschopt zodra verheldering bereikt is. Maar zij ziet in die remedie ‘onmiskenbaar tegelijk ook een existentieel verlies’. Zo schaart De Martelaere zich uiteindelijk achter een meer existentialistische opvatting van filosofie:

‘Filosofisch krabben is krabben dat jeuk teweegbrengt. Het begint op een onooglijk plekje, achter het oor of op de voetzool, maar het breidt zich onder het krabben uit totdat het hele hoofd, de benen en het hele lichaam zijn ingenomen – tot de handen toe die zoeken te krabben waar het jeukt. Daar is niets mee gewonnen.’

Niets nuttigs, bedoelt ze. Want ze corrigeert zichzelf meteen: ‘Wie nooit heeft ondervonden hoe het genot uiteindelijk toch nog een gestalte kan worden van de kwelling – die heeft misschien ook wel een kleinigheid gemist.’ Tegenover filosofie die zichzelf nuttig probeert te maken, verdedigt ze dus een filosoferen dat poëtische betekenis genereert. Dat soort filosofie heeft eindeloos potentieel.

De tweespalt die De Martelaere schetst, is academisch verankerd als een vete tussen analytische en continentale filosofie. Haar twijfelende voorkeur om toch maar te krabben, typeert de bijzondere positie die zij zelf innam. De Martelaere zette de methodes van analytische filosofie – heldere taal, scepticisme – in om typisch continentale onderwerpen – schrijverschap, ambiguïteit, sterfelijkheid, verlangens – in een nieuw licht te stellen. Die tegendraadsheid, dit krabben aan het zelfimago van de filosofie, maakte De Martelaere tot een outsider en een idool. (Tien jaar later was haar essay wellicht met een warse taoïstische kijk op jeuk geëindigd.)

De tegendraadsheid, het krabben aan het zelfimago van de filosofie, maakte De Martelaere tot een outsider en een idool.

Filosofie evolueert traag. Maar de onderlinge spanning tussen analytische en continentale filosofie is de voorbije decennia wel ondergeschikt geraakt aan een andere spanning. Een nieuwe lichting denkers wil komaf maken met filosofie als zelfbedruipende bezigheid en etaleert een toenemende interesse in publieksfilosofie. Er wordt ostentatief in de haren gekrabd bij filosofie die enkel met zichzelf bezig is, en luidop gegeeuwd om filosofen die vooral hun eigen leermeesters de ogen willen uitkrabben. Nee, filosofie moet zich naar de wereld richten, maatschappelijke rimpels veroorzaken. Relevante filosofie ziet niet zichzelf, maar de samenleving als een verleidelijke krabpaal.

Het klopt dat zelfkritiek altijd wat oppervlakkig blijft. Ze verruimt de eigen comfortzone misschien, maar doorbreekt die nooit. Dat kan per definitie niet: je bepaalt altijd zelf welke grens je wil doorbreken en welke onaantastbaar blijft. Ook de meest originele filosoof stelt zichzelf zelden radicaal in vraag. Voor anderen kunnen we daarentegen ongemeen (of gemeen) kritisch zijn. Hier kan de scherpe geest van de filosoof zich wel helemaal uitleven. De klauwen in maatschappelijke taboes en heilige huisjes! Geen waarde of waarheid die niet als een laagje vernis kan worden afgeschraapt van een onderliggend machtsspel!

Ook hier geldt weer dat het krabben aan de wereld rondom ons een pad aanreikt om onszelf op ongekende plaatsen te kunnen prikkelen. Door aan te tonen hoeveel maatschappelijk ingebakken overtuigingen en gewoontes gekleurd worden door een westers, wit, patriarchaal of validistisch perspectief, hebben filosofen ook hun eigen ideeën en praktijken op een fundamentelere manier in vraag kunnen stellen. Maar dat lijkt me niet de belangrijkste beweegreden van publieksfilosofen. Zij willen toch vooral niet-filosofen krabben zodat het ook bij hen gaat jeuken en ze in beweging komen.

Relevante filosofie ziet niet zichzelf, maar de samenleving als een verleidelijke krabpaal.

Met welk recht krabt de filosoof de burger? Laten we er al van uitgaan dat die filosoof goed aanvoelt waar precies mensen jeuk hebben. Erg moeilijk is dat niet. Sociale media en verkiezingsuitslagen tonen dat men zowat overal de kriebels van krijgt. Het klimaat, asielzoekers, grensoverschrijdend gedrag, de Vlaamse zaak, klassenjustitie, woke, het openbaar vervoer, de mainstream media, degrowth, Rik Torfs, genderneutrale toiletten, enz. Overal waar ze krabben, zullen filosofen een bron van irritatie aantreffen in onze samenleving. En zoniet, wekken ze die zelf wel op met hun betweterigheid, moeilijke woorden of wereldvreemde nuance.

Vervolgens zou de publieksfilosoof ook nog moeten kunnen inschatten hoe hard en vanuit welke hoek ie moet krabben. Dat is al veel moeilijker. Het strategische verschil tussen de zachtjes krabbende ecomodernist en het wanhopige scharten van de klimaatalarmist, of tussen de marxistische feminist die met een sikkel prikt en de intersectionalist die een grove wokeborstel gebruikt, is zélf al de inzet van heftige publieke debatten. Maar als we nu aannemen dat meerdere krabmethodes elk hun nut hebben, dan nog blijft de vraag: is de burger er wel mee gediend dat een filosoof hen ongevraagd begint te krabben? Een filosoof, godbetert!

Het is niet omdat onze maatschappij last heeft van uitslag, dat elk individu daardoor jeuk ondervindt. Hoe onbeleefd en ongepast is het dan niet om in het wilde weg mensen te gaan krabben? En zelfs wie jeuk heeft, wil daarom nog niet door een ander gekrabd worden. Trouwens, mogelijks motiveert de irritatie hen net om te gaan werken, een sociaal engagement op te nemen, zich in te zetten voor een betere wereld voor hun kinderen. De filosoof riskeert om hun engagement kapot te krabben, door de zin ervan te relativeren of net door te dramatiseren en zo mensen te ontmoedigen.

Als ik er niet aan zou denken om iemand ongevraagd fysiek te krabben, waarom dan wel intellectueel of existentieel? Ofwel houd ik mezelf voor dat ik iets beter begrepen heb dan anderen, en hen moet helpen bij hun worsteling. Ofwel heb ik besloten dat wat mij irriteert, ook anderen de kriebels zou moeten bezorgen. Ben ik in beide gevallen niet nog veel arroganter dan die ivoren torendenker die enkel op zichzelf is gericht?

Het is niet omdat onze maatschappij last heeft van uitslag, dat elk individu daardoor jeuk ondervindt.

Ik zou mezelf kunnen troosten met het idee dat het publiek dat naar mij luistert, wel al gekozen heeft om uitgedaagd te worden. Maar dan moet ik erkennen dat mijn filosoferen weinig meer inhoudt dan preaching to the choir. Het alternatief is dat ik mezelf ga beschouwen als iemand die het publiek een geweten moet schoppen. Dat lijkt de enige vol te houden attitude van de publieksfilosoof. Ik ga dus wel blijven krabben, zéker de mensen met een dik machtsvel die liever hun ego laten strelen. Met welk recht? Ik weet het niet. Blijkbaar moet ik toch anderen krabben omdat ik zelf jeuk heb.

Maar wacht! Las ik de vraag niet verkeerd? Misschien was het niet 'Moet men krabben waar het jeukt?', maar 'Moet men krabben waar het jeukt?' Want is krabben wel de enige, laat staan de beste manier om onbehagen aan te pakken?

Als kind grapten we dat je de muggenbeet op je linkerknie kan vergeten door je rechterknie te bezeren. Een dreigement dat we nooit uitvoerden, en dat ik dus ook maar niet zal proberen te vertalen naar de publieksfilosofie. Een zachtaardiger idee is om krabben te vervangen door strelen, of het af te wisselen met zachtjes kietelen.

Laat me meteen duidelijk stellen dat ik nóg minder snel een vreemde zou kietelen of strelen dan dat ik hen zou krabben. Ieuw. Maar als ik als filosoof dan toch besluit om andere mensen lastig te vallen met mijn vermeende prikkelende ideeën, dan kan dat misschien ook eens met de vingertoppen in plaats van mijn nagels. Op een manier die geen rode striemen nalaat, maar wel een glimlach van verstandhouding. Strelen en kietelen hebben helemaal geen praktisch nut, maar verschaffen minstens evenveel nazinderend genot als krabben. Als ik die professionele betweterigheid van me enigszins aanvaardbaar wil houden, is het slim om niet altijd de les te spellen. Niet alle inzichten moeten jeuk opwekken. Even belangrijk is geesten masseren. Spieren losmaken. Een warme rilling veroorzaken. Kippenvel geven. Huidhonger stillen. Filosofie moet niets, behalve zich laten voelen.

Met deze tekst won Simon Truwant de schrijfwedstrijd Hooray for the Essay, die rekto:verso samen met deBuren organiseerde. De tekst ‘Moet men krabben waar het jeukt?’ van Patricia De Martelaere vormde hiervoor het uitgangspunt. De prijs werd uitgereikt op 13 december 2024 in VIERNULVIER, tijdens ‘De avond van het essay’ op het Festival van de Gelijkheid.