Mid-careers tussen de mazen

Door Gaea Schoeters, op Wed Aug 28 2019 22:00:00 GMT+0000

Mid-career auteurs vallen steeds vaker tussen wal en schip. Uitgevers en media hebben nu eenmaal een uitgesproken voorkeur voor debutanten en grote namen, net als de literaire actoren. En doorgroeien blijft moeilijk, want net op het kantelpunt tussen een beginnend schrijverschap en een professionele carrière schiet de omkadering te kort.

Het regent debuten, maar hoeveel procent van dat aanstormend talent stroomt door naar het profcircuit? Een en ander laat zich in de letteren moeilijker meten dan in de sport, maar het moet mogelijk zijn het carrièretraject van auteurs in kaart te brengen. Onderzoeker Corina Koolen hanteert in haar onderzoek naar het glazen plafond in de letteren (uit 2018) vijf ijkpunten: debuteren bij een professionele uitgeverij, gerecenseerd worden, vertaald worden, geshortlist worden en bekroond worden.

Om het ‘literaire gewicht’ van een auteur nog preciezer te bepalen zou je daarnaast nog wat erkenningsparameters kunnen toevoegen, zoals werkbeurzen of residenties, optredens in binnen- en buitenland, prestigieuze lezingen, visibiliteit op televisie, de vergoeding per opdracht en het boekvoorschot.

Deze criteria zou je kunnen afzetten tegen de ‘ervaring’ of ‘carrièrelengte’ van een auteur: het aantal jaren dat hij/zij al schrijft en het aantal publicaties dat hij/zij op zijn/haar naam heeft staan. Gemakkelijkheidshalve zou je die as kunnen indelen in drie categorieën: debutanten, auteurs-met-ervaring en anciens, waarbij je de middengroep nog zou kunnen opsplitsen in post-debutanten en auteurs die meer dan vijf titels op hun naam hebben staan.

De resulterende grafiek zou een aardig beeld geven van het verloop van een schrijverscarrière. Hoeveel ‘uitval’ is er, en op welk punt? Spreiden de ankerpunten zich gelijkmatig uit in de tijd of niet? Waar vlakt de ‘carrièrecurve’ af? Is er een flessenhals of een plafond? Welke factoren faciliteren een steile carrière? Zijn er verschillen naar leeftijd, gender, etniciteit, genre en ‘instroomachtergrond’? Hoe groot is het belang van een goed netwerk of van ondersteuning in het begin van een carrière?

Een gestaag stijgende curve zou wijzen op een gezond carrièreperspectief, maar ik durf er mijn kop op te verwedden dat de realiteit er voor veel auteurs totaal anders uitziet. Aangezien een dergelijk grootschalig onderzoek niet bestaat, moet ik daarvoor afgaan op mijn intuïtie, maar een aantal tendensen lijken me onmiskenbaar duidelijk. (*)

Op naar de top

Dat lang niet iedereen die instroomt ook doorstroomt, is logisch. Een grote uitval na het eerste boek is normaal: wellicht een mix van gelegenheidsschrijvers, mensen die één persoonlijk verhaal kwijt moesten en teleurgestelde debutanten.

Ook nadien blijkt de artistieke werkelijkheid veel grilliger: de literaire groeicurve van een auteur klimt meestal traag, maar een shortlistnominatie, een onverwacht grote oplage of een verfilming kan dit proces aanzienlijk versnellen. Debutanten kunnen na een nominatie of een gunstig mediaparcours meteen tussen de grote namen belanden (Spit), waarbij het interessant zou zijn na te gaan of ze tien jaar later nog een gevestigde waarde zijn, dan wel of het overslaan van groeistappen tot een minder stabiele carrière leidt.

Ook auteurs die met een literair agent werken, leggen een versneld parcours af. Andere auteurs blijven vaak (onterecht) jarenlang onzichtbaar om vervolgens plots onwrikbaar tot de top te gaan behoren als ze ‘dat ene boek te pakken hebben’ dat niet per se beter is dan hun andere werk, maar ‘het juiste boek op het juiste moment is’ en dus aanslaat en een carrièresprong faciliteert (Hertmans, Olyslaegers). Verkoopscijfers en prijzen blijken daarbij bepalender dan nominaties (Theunissen).

Mid-careers zijn auteurs met minimaal drie gepubliceerde boeken die niet of nauwelijks vertaald, geshortlist of bekroond zijn.

Maar laat ons deze fenomenen even buiten beschouwing laten, want daar gaat het me hier niet om. Wat mij interesseert, is het vlakke stuk in het midden van de curve: de stagnatie waar veel auteurs vanaf hun derde boek mee worstelen. Laten we deze groep de mid-careers noemen: auteurs met minimaal drie gepubliceerde boeken die niet of nauwelijks vertaald, geshortlist of bekroond zijn.

Flessenhals

Dit carrièreplateau heeft diverse oorzaken. Allereerst commercieel: uitgeverijen hebben een voorkeur voor een mix van debutanten en grote namen. Iedere uitgever wil graag de nieuwe succesauteur ontdekken en niet geschoten is altijd mis: veel ballonnetjes oplaten is dus de boodschap. Voldoende gevestigde namen in de portefeuille zorgen dan weer voor credibiliteit en stabiliteit. Mid-careers met een trage carrière zijn weinig aantrekkelijk: ze kosten in verhouding veel en renderen lange tijd niet.

De media houden van dezelfde twee extremen. Een potentieel succesvolle debutant breed lanceren heeft iets heroïsch en speelt in op ons zero to hero verlangen; lukt het, profiteren zij mee van de ‘ontdekking’. Grote namen passen dan weer perfect in de heersende personencultus. Bovendien maken ze het mogelijk elke ‘meningenpositie’ van het spectrum in te vullen met een herkenbaar ‘typetje’: de bohémien, de rebel, de intellectueel, de vrouw, de allochtoon.

Mid-careers belanden in een vicieuze cirkel van onzichtbaarheid: hun carrière stagneert.

Sander Bax schetst dit fenomeen zeer treffend in zijn laatste boek De literatuur draait door. Mid-careers passen moeilijker in dit BV-model en worden meestal wel gerecenseerd, maar krijgen minder schrijfopdrachten en columns, worden minder geïnterviewd en duiken zelden op buiten de letterenbijlagen.

Dit fenomeen trekt zich ook door in het literaire prijzenlandschap, waar de shortlistmix steeds meer bestaat uit een jonge underdog, een ‘diversiteitsauteur’ en een handvol grote namen. Idem dito bij festivals en podia, want beginners zijn goedkoop, grote namen trekken volk, en de subsidiërende overheid eist vernieuwing en diversiteit in de line-up.

Het talent dat zich al grotendeels bewezen heeft, wordt veel minder structureel ondersteund dan dat van de jonge honden.

Ook overheidsinitiatieven volgen dit patroon: kijk er de programmatie van ons gastlandschap op de Frankfurter Buchmesse of van het Vlaams-Waalse festival Flirt Flamand maar eens op na. Deze beurzen dienen een economische logica, dus ook hier wordt een mix van jonge honden en grote namen gepromoot, aangevuld met een etnisch-culturele diversiteitscorrectie. Voor de mid-careers, voor wie zo’n deelname met de juiste omkadering een sprong vooruit zou kunnen betekenen, is er geen plaats meer over. Zij belanden in een vicieuze cirkel van onzichtbaarheid: hun carrière stagneert.

Doodgeknepen

Waarom hebben mid-careers het zo moeilijk om door te breken? Ja, de markt krimpt, maar dat verklaart niet (volledig) waarom de stap naar professionalisering zo moeilijk is. Ook beleidsmatig is er een probleem. Het letterenbeleid – en in het verlengde daarvan ook dat van de literaire organisaties en andere actoren – zet zwaar in op talentontwikkeling.

Kijk maar naar de – zeer succesvolle – Das Mag-zomerkampen of de Parijs-residenties van deBuren. Dergelijke debutantenworkshops hanteren (net als debuutprijzen) vaak een leeftijdsgrens, wat ervoor zorgt dat de auteursinstroom een eenzijdig profiel heeft. (Veel uitgeverijen nemen intussen zelfs geen spontaan ingezonden manuscripten meer aan, maar scouten hun potentiële auteurs enkel nog via het ‘voorcircuit’.) Wie via het ‘officiële’ (en vooral zeer goed genetwerkte) debutantencircuit binnenkomt, is zichtbaarder en beter genetwerkt en krijgt daardoor ook nadien, als mid-career, meer airplay. Op de workshops volgen podiumkansen, residenties of groepsperformances, die op hun beurt weer resulteren in vertalingen, publicatiemogelijkheden en media-aandacht, want deze auteurs zijn deel van het systeem.

© Santiago Pérez

Het zijn allemaal voordelen die oudere debutanten en outsiders die — against the odds— toch op eigen kracht een uitgever gevonden hebben, moeten ontberen. En die hen stremmen in het vergroten van hun lezerspubliek, het opbouwen van een inkomen of het uitbouwen van hun carrière. Zo zijn vertalingen een voorwaarde om te worden ‘meegenomen’ naar beurzen en internationale evenementen; onvertaalde auteurs vallen uit de boot. Deze lacune zou het beleid kunnen opvangen door (deel)vertalingen te voorzien van interessante mid-careers, net zoals dat gebeurt voor beloftevolle debutanten.

Naast talentontwikkeling zet het beleid ook sterk in op diversiteit, met als gevolg dat een aantal auteurscarrières gefasttrackt wordt via positieve discriminatie. Dat is, net als inzetten op jong talent, een goede zaak, maar we moeten wel erkennen dat deze beide beleidskeuzes druk zetten op de poule van mid-careers. Want de beschikbare middelen groeien nauwelijks mee, terwijl de instroom steeds groter wordt en de uitstroom richting echte professionalisering niet structureel wordt gefaciliteerd. In mensentaal: de kraan staat open, maar het bad is te klein.

Middelmatigheid

De crux van het probleem zit hem in de definitie van talentontwikkeling: dat aandachtspunt wordt helaas eenzijdig ingevuld als het ontdekken van en inzetten op jong talent. Maar is talentontwikkeling niet het ontwikkelen van alle talent? Los van leeftijd, gender, etniciteit, anciënniteit en ervaring? Het talent dat zich al grotendeels bewezen heeft, wordt veel minder structureel ondersteund dan dat van de jonge honden: niet door het beleid, niet door het veld, niet door de uitgeverijen en niet door de media. En dat heeft grote gevolgen voor de kwaliteit van de Vlaamse letteren. Meer nog, dat is een van de redenen dat – vergeef mij mijn eerlijkheid – de literatuur in Vlaanderen middelmatig blijft.

Er verschijnen weliswaar regelmatig goede boeken, maar veel te weinig exceptioneel goede, laat staan toppers van internationaal niveau. Laat me hier meteen aan toevoegen dat dit niet aan de auteurs ligt: het talent is wel degelijk voorhanden. Maar een land dat niet in voetbal investeert, zal nooit een grote voetbalnatie worden: zonder behoorlijke ondersteuning moeten we er ook niet op hopen dat we ooit literair tot de wereldtop gaan behoren. Een middelmatig letterenbudget resulteert in middelmatige omkadering en dus in middelmatige resultaten.

Het Vlaamse cultuurbeleid in het algemeen, en het letterenbeleid in het bijzonder, is niet afgestemd op excelleren. Er is wel occasionele ondersteuning, maar een echt kader ontbreekt, zowel financieel als logistiek. Dat ligt overigens niet aan het VFL, het letterenbudget in Vlaanderen is gewoon om mee te lachen.

Laat ons even naar de economische omstandigheden kijken. Debutanten verwachten nog niet te kunnen leven van hun werk, de toppers doen het – tenminste, als ze verkopen. Want alleen dat biedt financieel houvast. De rest (top of subtop) spartelt. Sprokkelt. Klust bij. Combineert. Drie jobs moeten doen om rond te komen draagt niet bij aan verdieping en professionalisering. Ruimte voor onderzoek, experiment en persoonlijke ontwikkeling ontbreekt. De werkbeurzen van het Vlaams Fonds voor de Letteren vangen dit probleem wel ten dele op, maar zijn veel te laag om echte professionalisering mogelijk te maken.

Auteurs zijn gedwongen tot veredeld hobbyisme, maar we verwachten wel professionele topprestaties.

Uit het sectoronderzoek ‘Passie Loont’ (2016) blijkt dan ook dat auteurs meer dan welke andere categorie kunstenaars moeten krabben om rond te komen: twee derde moet zijn inkomen aanvullen met niet-vakgerelateerd werk, en minder dan de helft van het gemiddelde auteursinkomen komt uit de kunsten. Kortom: auteurs zijn gedwongen tot veredeld hobbyisme, maar we verwachten wel professionele topprestaties. Het is geen toeval dat zelfs de grote toppers pas echt scoren als ze door hun pensioen, een prijs of een gelukkig toeval eindelijk financieel vrij zijn om voltijds te schrijven (Hertmans, Buwalda, Wieringa).

Toch is het niet alleen een kwestie van geld. Ook de ondersteuning ontbreekt. Er gaat weinig of geen aandacht naar het ondersteunen van professionalisering of het faciliteren van de stap naar een internationale carrière. Het weinige budget dat is er is, gaat naar promotie (het enthousiast verkopen van onze beste middelmatige biefstuk) en niet naar verdieping (het kweken van betere koeien door vrije uitloop en beter voer).

Waar auteurs in het buitenland hun inkomen vaak kunnen aanvullen met het geven van masterclasses of academische posities, is het aantal auteurs in ons land dat op universitair niveau doceert zeer beperkt. Ook het aantal auteurs met een doctoraat in de kunsten is vrijwel nul. Verdiepingsmogelijkheden voor mid-career-auteurs, bijvoorbeeld in de vorm van internationale masterclasses of uitwisselingen, bestaan bij mijn weten niet. Buitenlandse residentiewerkingen blijven veelal beperkt tot schrijfverblijven; er wordt zelden ingezet op het actief versterken van een internationaal netwerk, het verwerven van schrijfopdrachten, het vinden van een buitenlandse uitgever, vertaler of agent.

Dergelijke ondersteuning wordt overgelaten aan de uitgeverij, die haar beperkte middelen liever inzet op, u raadt het al, het promoten van grote namen. En zelfs bij de grote auteurs beperken ook zij zich tot het verkopen van boeken, niet tot het ondersteunen van hun carrière. En de markt biedt helaas weinig uitwijkmogelijkheden: ook het ontbreken van voldoende literaire agenten met ervaring en slagkracht blijft een probleem.

Nochtans is het duidelijk dat een goede omkadering en ondersteuning rendeert. Auteurs die, dankzij de ondersteuning van overheid en uitgeverij, de kans krijgen zich volledig toe te leggen op hun schrijverschap en dus hun talent ten volle kunnen ontplooien en een sterk netwerk kunnen uitbouwen, ook in een internationale omgeving, presteren beter en worden daar ook voor beloond: kijk maar naar de recente bekroning van Bart Moeyaert met de Astrid Lindgren Memorial Award. Excelleren als auteur uit een klein taalgebied is dus wel degelijk mogelijk.

Helpende handen

Daar is natuurlijk geld voor nodig. ‘Kunst moet renderen’, klonk het tijdens het politieke panelgesprek op de Staat van het Boek; opnieuw werden de vele vertalingen die voortvloeiden uit ons succesvolle gastlandschap in Frankfurt als voorbeeld aangehaald. Renderen impliceert investeren. In Frankfurt deden we dat: laat ons deze tendens dan ook verderzetten. Een substantieel groter letterenbudget zal de literatuur zeker ten goede komen.

Maar laat ons wel wezen: niet elke investering hoeft financieel te renderen. Er is ook zoiets als artistiek rendement: inzetten op betere kunst. Het beleid mag zich niet beperken tot het versterken van het marktmechanisme: ‘ondersteun debutanten en toppers, en de kassa zal rinkelen’. Integendeel, het blijft bovenal de taak van de subsidiërende overheid om marktcorrigerend op te treden.

Zolang de politiek enkel bereid is te subsidiëren wat meteen rendeert, zullen we blijven steken in middelmatigheid.

Net daarom mag ze al dat gerijpte mid-career-talent, dat niet economisch rendeert op korte termijn, niet verloren laten gaan ten voordele van wat instant succesvol is. Een dergelijke logica zou niet leiden tot verbreding, maar net tot verarming van het literaire landschap: alle stijlen en genres die niet media- of marktgericht zijn, zouden verdwijnen.

Dit korte-termijn-rendabiliteitsdenken is nefast voor de literatuur. Een cultuurbeleid dat zichzelf werkelijk ernstig neemt, moet net inzetten op verdieping. En investeren in lange carrières, die kunnen leiden tot topkwaliteit. Mikken op excelleren en niet op produceren. Streven naar het mogelijk maken van werkelijke zelfredzaamheid, in plaats van auteurs te dwingen tot bijklusserij en hobbyisme. Auteurs mogelijkheden bieden om academische carrières uit te bouwen, onderzoek te doen, zich bij te scholen. Ondersteund te worden door volwassen agenturen. Een fatsoenlijk letterenbeleid moet internationaal denken, maar ook kunnen rekenen op de budgetten om dat te doen; zolang de politiek enkel bereid is te subsidiëren wat meteen rendeert, zullen we blijven steken in middelmatigheid. Want excelleren begint met investeren. Ook, nee, zeker, in een klein taalgebied.


(*) Alle stellingen in dit stuk zijn gebaseerd op onwetenschappelijke observaties van het literaire landschap in combinatie met het zeer beperkte cijfermateriaal dat er over het carrièreverloop van Nederlandstalige auteurs voorhanden is. Niets zou mij een groter plezier doen dan een degelijk wetenschappelijk onderzoek dat deze vermoedens bevestigt of ontkracht, zodat het beleid op basis van feiten kan worden bijgesteld om de carrièreontwikkeling van auteurs maximaal te faciliteren.