Mei ‘68 in West-Afrika: een onvoltooide onafhankelijkheidstrijd
Door Omar Ba, op Thu May 31 2018 22:00:00 GMT+0000Het verhaal over Mei ‘68 past in een eurocentrische geschiedschrijving: Afrika komt er zelden in voor. Nochtans kende ook West-Afrika in 1968 zijn studentenrevolte. Alleen ging het hier niet om een plotse opstoot, wel om de voortzetting van een antikoloniale strijd tegen de blijvend imperialistische houding van Frankrijk, zelfs na de onafhankelijkheid. Vooral in Senegal streden studenten en vakbonden voor politieke onafhankelijkheid, waardige levensomstandigheden en individuele vrijheden... Waarom blijft dat in de viering van Mei ‘68 buiten beeld?
In West-Afrika en in andere delen van Afrika waren de late jaren 1950 en de jaren 1960 een erg heftige periode, met ingrijpende transformaties, zowel sociaal als cultureel. De protesten vanaf februari ‘68 in Senegal kwamen er dan ook niet zomaar, maar hebben een lange ontstaansgeschiedenis - die in essentie nog steeds voortduurt.
Omdat de West-Europese koloniale machten verzwakt uit de Tweede Wereldoorlog waren gekomen, moesten ze in de jaren daarop zware toegevingen doen op hun geopolitieke invloed in de wereld. Een nieuwe wereldorde drong zich op, met de VS als economische en militaire supermacht en de USSR die militaire en politiek een deel van invloed uitoefende. De Koude Oorlog was geboren.
De impact ervan op de verdere politieke ontwikkelingen op het hele Afrikaanse continent zou heel groot worden. Alleen ‘niet-gealigneerde’ staten, waarvan in Afrika Kwame Nkrumah (Ghana) en Gamal Abdel Nasser (Egypte) de voortrekkers waren, wilden noch onder Amerikaanse noch onder Russische voogdij.
De protesten vanaf februari ‘68 in Senegal hebben een lange ontstaansgeschiedenis - die in essentie nog steeds voortduurt.
Maar zeker de VS drong zich als wereldmacht op en trachtte de geopolitieke wereldkaart te hertekenen. Samen met de Verenigde Naties eisten de Amerikanen dat alle koloniale machten hun overzeese gebieden in Afrika hun recht tot zelfbeschikking toekenden. Dat ging vanzelf gepaard met de nodige antikolonialistische claims en opstanden.
Zo kende Algerije een bloedige burgeroorlog voor onafhankelijkheid. Vanaf 1954 kwamen de Algerijnen in opstand tegen de apartheid en de gesegregeerde wantoestanden die samenhingen met hun minderwaardige en vernederende statuut van ‘indigénat’ tegenover het geprivilegieerde Franse burgerschap.
Onafhankelijk, maar niet autonoom
in Sub-Sahara Afrika leefden verschillende visies over de weg naar onafhankelijkheid. De Guinese vakbondsleider Sekou Touré, later eerste president van de republiek van Guinee Conakry, wilde af van elke vorm van Franse koloniale invloed en inmenging. Hij werd daarin bijgetreden door de Malinese president Modibo Keïta, (die in 1968 werd afgezet door Moussa Traore): resoluut eisten beiden onafhankelijkheid. Andere Afrikaanse leiders, zoals Leopold Sedhar Senghor (Senegal) en Felix Houphouet-Boigny (Ivoorkust) waren eerder voorstander van een pacifistisch onderhandeld proces van transitie en machtsoverdracht.
Sommige activisten, intellectuelen en syndicalisten in Afrika vonden dat zo’n onderhandelingsproces nooit zou leiden tot totale onafhankelijkheid. Gezien alle historische vernedering, onderdrukking en het hoge aantal slachtoffers van het kolonialisme pleitten ze ervoor om zich los te rukken van elke invloed.
Maakte onafhankelijkheid het verwachte verschil? Sommigen zagen er eerder een overdracht van competenties in, van een witte administratie naar een administratie van een zwarte elite die net hetzelfde deed, zonder structurele wijzigingen in de bestaande economische ongelijkheden. Zo dwong de Franse staat vele nieuwe ‘onafhankelijke’ landen tot een apart samenwerkingsakkoord, om bepaalde aspecten van haar historische invloed en belangen te blijven verzekeren op cultureel, economisch of militair vlak.
In de jaren1950 waren veel Afrikaanse leiders en boegbeelden begaan met hoe Afrika zich sociaal en economisch verder kon emanciperen van de kolonisatie. Voor de charismatische Ghanese leider Kwame Nkrumah, ‘peetvader van het politieke panafrikanisme’, was het duidelijk: Afrikaanse landen zouden zich nooit kunnen ontwikkelen zonder onderlinge solidariteit. Daarvoor moesten de krachten gebundeld worden in een Afrikaanse federale staat, vanuit economische en militaire eenheid. Voor Senghor en Houphouet Boigny daarentegen was zo’n federale staat al te voorbarig. Zij pleitten veeleer voor een geregionaliseerd model en een stapsgewijze overgang.
Op sociaal, politiek en economisch vlak zou een federale Afrikaanse staat de afzonderlijke landen veel verder gebracht hebben.
Zo ontstonden er bij Afrikaanse leiders twee verschillende visies voor de toekomst, verdeeld over twee groepen. De Monrovia-groep werd beschreven als de gematigde, terwijl de Casablanca-groep als de revolutionaire groep gold, met charismatische leiders als Nkwame Nkrumah (Ghana), Gamel Abdel Nasser (Egypte), Ben Bella (Algerije) en Sekou Touré (Guinée-Conakry).
Twintig jaar later verklaarde Mwalimu Julius Nyerer, president van Tanzania, dat Afrikaanse leiders de Casablanca-groep hadden moeten volgen. Op sociaal, politiek en economisch vlak zou een federale Afrikaanse staat de afzonderlijke landen veel verder gebracht hebben en veiliger hebben gemaakt, aldus Nyerer.
Mei ’68: sociaal én antikoloniaal
Zowel voor de generatie die Mei ‘68 in beweging bracht, als alle verschillende groepen die er om allerlei redenen bij betrokken waren, is het een iconisch momentum geweest in de recente geschiedenis van individuele en collectieve emancipaties. Mei ‘68 was een sociale beweging die de gevestigde familiale, politieke en economische orde heeft doen wankelen. Ook door latere generaties, zowel voor- als tegenstanders, wordt er nog steeds op mythische wijze naar verwezen. Velen zouden diezelfde sociale dynamiek graag nu nog eens herhaald zien.
Destijds namen ook de Afrikaanse studenten van de diaspora in Parijs eraan deel. Sommigen om gelijklopende redenen, sommigen om specifiek Afrikaanse of globale burgerrechten op te eisen of uit solidariteit met de situatie van de Afro-Amerikanen.
Reeds in de jaren 1950 was er in Parijs een zeer invloedrijke en geëngageerde studentenbeweging van de Afrikaanse diaspora: la Federation des étudiants d’Afrique noire. Vele leden ervan zouden later een cruciale politieke rol gaan spelen in hun land van herkomst - als president, minister of internationale functionarissen.
De studentenbeweging was resoluut antikoloniaal: ze kaartte de onderdrukking en de misdaden in de Franse kolonies aan. In haar acties betuigde ze haar solidariteit met bekende Afrikaanse antikoloniale syndicalisten en politieke leiders die onafhankelijkheid eisten of politieke eisen stelden aan hun koloniale machten - gaande van steun aan Kwame Nkrumahs politieke panafrikanistische visie tot deelname aan de conferentie van Bandung en de Algerijnse revolutie, alsook Mei ‘68 zelf.
In West-Afrika lag Mei ‘68 voor vele studen-tenbewegingen en vakbonden gewoon in het verlengde van een al veel langere en gevaarlijke strijd: het antikoloniale verzet.
Daarom hield de Franse regering de bestuursleden nauwlettend in de gaten. Elk jaar moest de organisatie ook haar ledenlijst overmaken aan de staatsdienst voor verenigingszaken. Wie betrokken was bij protesten en andere ‘subversieve activiteiten’riskeerde om geïntimideerd te worden met een verhoogde huurprijs voor zijn studentenkot, een lagere studiebeurs of zelfs een eventuele repatriëring.
Studenten en arbeiders, één front tegen sociaal onrecht
In West-Afrika lag Mei ‘68 voor vele studentenbewegingen en vakbonden gewoon in het verlengde van een al veel langere en gevaarlijke strijd met grote geopolitieke implicaties: de antikoloniale strijd. Ondanks de schijnbare onafhankelijkheid van vele Afrikaanse staten, bevochten ze nog steeds de inmenging van Frankrijk. Hun eisen draaiden om een menselijke behandeling, gelijkwaardigheid, dekolonisering en ware politieke en economische onafhankelijkheid.
Senegal was het politieke, culturele en intellectuele epicentrum van Franstalig West-Afrika: het trok vele studenten aan uit buurlanden Mali, Niger, Benin, Togo en Burkina Faso (toen Haute Volta). De angst dat hun protesten zich zouden verspreiden over de hele West-Afrikaanse regio was groot. Om de Franse belangen niet in het gedrang te brengen, moesten ze onderdrukt worden.
Bovendien vreesde het Westen de eventuele opmars van marxistische en leninistische bewegingen die al in Guinee en Mali gevestigd waren. In het licht van de Koude Oorlog en de dualiteit tussen Oost en West wilde het Westen zijn invloedssferen behouden, want de USSR was er snel bij om nieuwe territoria te veroveren.
De studentenprotesten die in februari 1968 in Senegal een aanvang namen, richtten zich vooral tegen lokale institutionele ongelijkheden, de halvering van de studiebeurzen en de politieke toestand van het land in onvoltooide onafhankelijkheid. Meer concreet: de verlaging van de beurzen viel niet te rijmen met de hoge levenskosten in de kersverse Senegalese staat, toen acht jaar oud. De universiteit, die onder Franse invloed stond, betaalde haar Senegalees personeel ook niet evenveel als hun Franse collega’s.
De grootste vakbond van het land, de UNTS (Nationale Unie Van Senegalese Arbeiders), kwam de studenten te hulp en versterkte de protesten met eisen over werkomstandigheden, infrastructuur en landbouw. Ze eisten ook de ontbinding van de Franse samenwerkingsakkoorden die de koloniale machtsgreep in stand hield, ondanks de ‘onafhankelijkheid van het land’. Vanuit de universiteit breidden de protesten zich dus uit naar verschillende andere sectoren.
De omvang van de repressie was even drastisch als in Frankrijk: om de protesten stil te krij-gen, zette men ook in Senegal de grote middelen in.
Het was de eerste keer dat de regering geconfronteerd werd met zo’n breed protest, dat ook het regime dreigde te doen vallen. Bovendien maakte de politieke oppositie er maar wat graag gebruik van om het ontslag van de president Leopold Sedar Senghor en zijn regering te eisen.
Dit was misschien nog wel de grootste gelijkenis met de Franse Mei ‘68, die de regering De Gaulle aan het wankelen bracht en bijna tot ontslag dwong. Ook de omvang van de repressie was even drastisch als in Frankrijk: om de protesten stil te krijgen, zette men ook in Senegal de grote middelen in. Aangezien Senghor gold als een goede partner van Frankrijk, werd zijn dringende noodkreet aan het Franse leger om de situatie mee onder controle te helpen krijgen, graag ingewilligd.
Dakar, mei ‘68
Om een idee te geven van het politieke klimaat en de tijdsgeest rond 1968, volgt hier een chronologie van de belangrijkste feiten in Senegal:
- 1959: Voor velen onbekend is dat Senegal en Mali tijdens de beginjaren van hun onafhankelijkheid één land probeerden te worden, gezien hun gedeelde prekoloniale culturele sfeer. Dit mislukte door de politieke en ideologische kloof tussen Leopold Sedar Senghor en Modibo Kaïta.
- 26 februari 1966: Steunprotest voor Kwame Nkrumah, de eerste Ghanese president, na zijn beslissing om de universiteit te sluiten en zo ‘nationalistische en marxistische’ acties monddood te maken en te ontraden.
- 1-24 april 1966: Eerste ‘Festival Mondial des Arts Negres’ in Dakar, het grote cultuurfestival dat alle zwarte kunsten wil verenigen. Als dichter en liefhebber van het Frans wist president Senghor zonder moeite veel grote culturele namen naar Dakar te verleiden: de Ethiopische keizer Haile Selassie, Frans cultuurminister André Malraux, schrijver Aimé Césaire, de toen al 90-jarige Haïtiaanse schrijver en ex-president Jean Price-Mars, jazzmuzikant Duke Ellington, zangeres-actrices Joséphine Baker en Aminata Fall, dichter Langston Hughes...
- 6 juli 1967: begin van de Biafra Oorlog in Nigeria, die zou duren tot 15 januari 1970.
- 19 oktober 1967: Zonder overleg met de studenten wordt van hogerhand beslist om de studiebeurzen te halveren, wat voor vele studenten in en rond Senegal een grote impact heeft.
- 17 november 1967: Actiedag en steunbetoging voor het Vietnamese volk, tegen oorlog en voor vrede.
- 18 maart 1968: Eerste mobilisatie door de studentenvakbond (UDES) tegen de halvering van de beurzen - beschouwd als de start van de Senegalese Mei ‘68.
- 21 april 1968: Rapport van de vakbond UNTS (Union Nationale des Travailleurs du Sénégal, de grootste vakbond van het land) over fiscale autonomie.
- 21 april 1968: Rapport van de UNTS over de zelfstandigheid en autonomie van vakbonden in Senegal.
- 1 mei 1968: Als teken van protest weigert de UNTS de dialoog met de Senegalese regering.
- 8 Mei 1968: Na veel onderhandelingen levert de UNTS de gevraagde aanbevelingen en het stappenplan aan de regering.
- 12 mei 1968: De studentenbeweging besluit op zijn denkdag dat er komaf gemaakt moet worden met de huidige regering en er protesten moeten komen tot Senghors ontslag.
- 18 mei 1968: Algemene staking, met als eis de intrekking van de halvering van de studiebeurzen.
- 21 mei 1968: Onderhandelingen tussen studenten, vakbonden en regering lopen uit op totaal fiasco, de protesten worden verdergezet.
- 24 mei 1968: Studentenvakbond UDES roept een algemene staking van onbepaalde duur uit.
- 26 mei 1968: UDES publiceert een eisenpakket als memorandum.
- 27 mei 1968: Studenten besluiten om de universiteit van Dakar te bezetten.
- 28 mei 1968: Ook scholieren sluiten zich bij de protesten aan, waarop besloten wordt alle scholen te sluiten. Er komt een gemeenschappelijk communiqué van onderwijsvakbond SUEL, de medische vakbonden SPAS en SITS en de nationale federatie van ouderverenigingen. De laatste federatie vraagt de regering om zo snel mogelijk een oplossing te vinden voor de crisis.
- 29 mei 1968: De regering roept de noodtoestand uit, waarop de ordediensten de universiteit binnenvallen, Senegalese studenten opsluit in militaire kampen en de buitenlandse studenten op het vliegtuig zet. Onderwijsvakbond SUEL gaat tot staking over. Na een crisisvergadering bij UNTS en de Regionale Unie van Kaap-Verdie wordt opgeroepen tot een algemene staking van alle functionarissen en arbeiders, voor onbepaalde duur.
- 30 mei 1968: In een nationale toespraak roept president Senghor op om de gemoederen te bedaren, terwijl hij het Franse leger om hulp verzoekt. Ook het eigen Senegalese leger opgeroepen wordt om de orde te handhaven.
- 31 mei 1968: Nationale staking in alle regio’s, syndicalisten worden gearresteerd, betogingen beginnen ongeziene proporties aan te nemen.
- 1 juni 1968: De president en zijn regering besluiten om toch te onderhandelen.
- 9 juni 1968: Alle gearresteerde studenten en syndicalisten worden weer vrijgelaten.
- 13 juni 1968: Ondertekening van de zogenaamde ‘tripartite-akkoorden’, om de orde te herstellen.
- 6 september 1968: Start van de officiële onderhandelingen met de studenten.
La lutte continue
Al deze evenementen illustreren het brede draagvlak en het diepe democratische bewustzijn van de toenmalige studentenbeweging en vakbonden. Zij maakten gebruik van alle beschikbare democratische instrumenten om de onafhankelijkheid van de jonge West-Afrikaanse natiestaten haar volle betekenis te geven en de bevolking bewuster te maken van alle mechanismen die hun ontplooiing belemmerden.
Mei ‘68 was geen mijlpaal in Franstalig West-Afrika, wel een episode in een lange rij van interessante momenten in de geschiedenis van de Afrikaanse ontvoogdingsstrijd.
Deze beweging valt niet los te zien van alle transformaties die de Afrikaanse samenlevingen gedurende eeuwen hebben getroffen: slavernij, kolonisatie, uitbuiting van grondstoffen, de beide wereldoorlogen, de Koude Oorlog en zijn geopolitieke implicaties... Ook in de jaren 1960 bleef de economische greep van de voormalige koloniale macht op West-Afrika groot, net als zijn politieke inmenging via de duistere netwerken van ‘La Francafrique’. Georganiseerde staatsgrepen en heimelijke bescherming van dictators moesten de Franse belangen en privileges in stand houden.
Is het vandaag heel anders? Van de Trans-Atlantische slavenhandel, over de afschaffing van de slavenhandel en de anti-apartheidsstrijd, loopt er een directe lijn tot de Europese handelsakkoorden van vandaag: zij rechtvaardigen vaak nog altijd de koloniale verhoudingen van toen. Ook de strijd daartegen duurt voort. De talrijke revoluties en protestbewegingen door de eeuwen, in Afrika én in de diaspora (Caraïben, USA...), vinden vandaag nog altijd hun relevantie in Black Lives Matter, de internationale top voor People of African Descent (IDPAD) of de acties voor een Lumumbaplein in Brussel en Antwerpen.
Mei ‘68 was dan ook geen mijlpaal in Franstalig West-Afrika. Het zorgde niet voor een aardverschuiving. Het was een episode in een lange rij van interessante momenten in de geschiedenis van de Afrikaanse ontvoogdingsstrijd, van kleinere acties tot grootschalig verzet voor het recht op zelfbeschikking.
Naar een andere mondiale erfenis
Daarom blijft het vreemd dat dit zo’n onbekende episode blijft in het Europese collectieve geheugen. Als ooit de echte universele geschiedenis van de mensheid geschreven zal worden, hoop ik dat men al die verschillende feiten een evenwaardige plek zal geven. Het zal onze blik op mens en wereld veranderen en ons bepaalde vooroordelen helpen overstijgen, door wetenschappelijk op zoek te gaan naar wat er van elkaar geleerd kan worden.
Dat onderzoek is nodig, om de gevolgen van het koloniale narratief zowel geestelijk, emotioneel als institutioneel te deconstrueren. En om met de geschiedenis die wij nu aan het schrijven zijn, een andere mondiale erfenis na te laten aan de mensheid, door op de wereld een nieuw licht en een nieuwe verlichting te doen schijnen. Geen verlichting die zich opdringt, maar een verlichting die zich overal kan nestelen, die ieders eigenheid versterkt zonder te moeten inboeten aan verbondenheid.
De luxe van de fragmentering kunnen wij ons niet permitteren.
Rassen bestaan niet, wel de daden die zich op deze leugens gestoeld hebben zoals segregatie, apartheid, discriminatie, racistische maatregelen, verhalen en daden. Ze hebben serieuze gevolgen gehad op de ontwikkeling van landen, samenlevingen en individuen. Om die leugen teniet te doen moeten wij het bijhorende onrecht en de veroorzaakte pijn op alle gebieden erkennen en samen bestrijden: van wetenschap tot culturele overdracht. Zowel lokaal, contextueel als mondiaal: overal waar dit zich institutioneel en systemisch blijft manifesteren. Daarvoor is een stevige coalitie van diverse mensen nodig. De luxe van de fragmentering kunnen wij ons niet permitteren.
‘Er is een verschil tussen de Vrije en de Bevrijde. De bevrijde denkt constant aan zijn meesters, die zijn hele referentiekader vormen. Alles wat hij doet, verhoudt zich tot zijn meesters. De Vrije heeft geen meesters en neemt zijn besluiten in functie van de situaties die zich voortdoen en van zijn eigen doelen en aspiraties. Hij is vrij van elke oordeel, omdat hij daar geen enkele behoefte aan heeft.’ (Ibrahim Thioub, de huidige rector van de Université Cheikh Anta Diop (UCAD) in Dakar)
- Deze tekst is een eerbetoon aan Joe Ouakam, de meeste iconische kunstenaar van de ’68-beweging, die destijds wereldwijd bekend was in het alternatieve artistieke circuit. Hij speelde mee in de film Hyenas van Djibril Mambety Diop, in 1992 genomineerd voor een Gouden Palm in Cannes. In 2010 deed hij samen met kunstenaar Jean-Michel Bruyere een performance in deSingel in Antwerpen. Ik heb hem twee keer ontmoet. Door zijn engagement was hij zelf zijn grootste kunstwerk.