Luc Mishalle: ‘De gesubsidieerde kunsten zijn hun eigen graf aan het delven’
Door Gilles Michiels, Wouter Hillaert, op Mon May 08 2017 14:04:39 GMT+0000Op 9 mei gaat de Princess Margriet Award, de belangrijkste Europese cultuurprijs, voor het eerst naar een Belg. Niet naar Jan Fabre of de broers Dardenne, maar naar… Luc Mishalle. U kent hem niet? Als saxofonist en bezieler van de Brusselse club MET-X zoekt hij al ruim dertig jaar naar een nieuwe stedelijke muziekcultuur. De jury prijst Mishalle voor zijn artistieke betrokkenheid bij politieke en sociale verandering. ‘Maar zelf heb ik nog nooit gezien dat cultuur écht iets kan veranderen op politiek vlak.’
Mishalle had nog nooit van de Princess Margriet Award for Culture gehoord, moet hij bekennen. Dat ligt deels aan de prijs zelf, die nog maar tien jaar bestaat en elk jaar door de European Culture Foundation (ECF) wordt uitgereikt aan culturele persoonlijkheden ‘die een belangrijke rol spelen in het versterken van de democratie in Europa’. Eerdere laureaten waren onder meer cultuurfilosoof Stuart Hall, curator Charles Esche, theatermaker Stefan Kaegi van Rimini Protokoll, het Italiaanse Teatro Valle Occupato en de Atheense Biënnale. Niet de grote ronkende namen dus, wel de betrokken vernieuwers. Naast Mishalle vallen vanavond in de Amsterdamse Paradiso ook schrijfster Aslı Erdoğan (Istanbul), schrijver-wetenschapper Navid Kermani (Keulen) en kunstenaar Marina Naprushkina (Berlijn) in de prijzen.
Tegelijk zegt het ook iets over Mishalle zelf dat hij een onderscheiding krijgt die hij niet kent. Van de officiële cultuur heeft hij nooit echt wakker gelegen. Sinds hij in zijn late jeugd saxofoon leerde spelen, bouwde hij vanuit de marges van het theater aan een veelzijdig muzikaal parcours, variërend van freejazz tot Marokkaanse trouwfeestmuziek en met uitlopers tot in Sub Sahara Afrika, waar hij op zoek ging naar de wortels van de Marokkaanse genres gnawa en shaâbi. Als er al een artistieke comfortzone bestaat, kiest de Brusselaar er steevast voor om die te ontwijken. Vernieuwing en kruisbestuiving, daar gaat het hem om. ‘We mogen niet elk op ons eiland terugvallen, met naast de klassieke muziek of een dominante Angelsaksische cultuur ook nog een aantal volksmuziekvormen die tot folklore verworden. Ik wil liever een vorm creëren die dat alles overschrijdt.’
Die missie tekende een parcours uit dat moeilijk in één lijn te vatten is. In de jaren 1970 leidde Mishalle de Engelse theatergroep Welfare State International en was hij muzikaal directeur van Tie3 (Theater van de Derde Wereld in Europa). Begin de jaren 1980 startte hij in Antwerpen Belçikal op, een trio met Jean Demey en de Marokkaanse multi-instrumentalist Hassan Erraji. Het werd de eerste van een hele reeks muziekgroepen die zwoeren bij de vermenging met Afrikaanse genres: van de bigband Marakbar tot het opleidingsproject Al Harmoniah, dat uiteindelijk uitgroeide tot een aanstekelijke volksfanfare op de kruising tussen de Marokkaanse traditie, funk en jazz.
Het is niet omdat je met Marokkanen samenspeelt, dat je aan sociaal-artistiek werk doet
Zijn pioniersrol in ‘multiculturele muziek’ (sinds 1982 met vzw De Krijtkring) leverde Mishalle het co-curatorschap op voor het muziekprogramma van Antwerpen ’93, culturele hoofdstad van Europa. Maar niet veel later verkaste hij naar Brussel, waar De Krijtkring in 2007 van naam veranderde tot MET-X. Deze Brusselse muziekclub herbergt vandaag fanfares, brassbands en een kinderkoor, en wil de ruwe geluiden uit de buik van de stad naar boven halen en omtoveren tot een uniek klankuniversum.
Wat de jury van de Princess Margriet Award daar vooral in aansprak, was de verbondenheid en het begrip die deze interculturele projecten creëren tussen diverse groepen in de samenleving: ‘Mishalle has the ability to tap into feelings of belonging and inclusion. By doing so, he gives shape to the new social composition of Europe in a musical way.’ Maar zelf heeft de laureaat een wat dubbel gevoel bij die laudatio, geeft hij toe. ‘Ik ben geen nationalist, en dus wel Europees getint, maar “social inclusion in Europe” zal mijn werk niet bewerkstelligen. Ik gebruik die term zelf nooit.’
Waar gaat het jou dan wel om in je werk?
‘Wat ik in de eerste plaats probeer, is nieuwe artistieke vormen te verbinden tot een nieuwe cultuur die ook relevant is voor een brede stedelijke bevolking. Sociale inclusie is daar soms een neveneffect van, maar niet de primaire gedachte. Eigenlijk ben ik gewoon altijd op zoek gegaan naar muziek waarin ik mijn eigen ding kon doen: saxofoon spelen en improviseren, zonder al te veel jazz- en bluesschema’s te volgen of dingen te pikken uit de mainstream. Alleen kreeg ik al in de jaren 1970 sterk het gevoel dat jazz een kunstvorm voor een kleine elite dreigde te worden. Laten we het meer proberen open te trekken, dacht ik. En dat is wat wij vandaag doen: gewoon een vorm van jazz, maar dan dichter bij de Brusselse realiteit. Het is niet omdat je met Marokkanen samenspeelt, dat je aan sociaal-artistiek werk doet.’
Hoe verklaar je die voortdurende sociale kijk op je muziek? Waar komt die vandaan?
‘Dat viel me al op bij Antwerpen ’93. Toen vroeg men zich expliciet af: hoe kunnen we ruimer gaan dan alleen een cultuurprogramma, en ook sociale inclusie bevorderen? Die vraag kwam van Bob Cools, de socialistische burgemeester, die gek werd van de opkomst van het Vlaams Blok en dacht dat hij die golf kon keren met cultuur. Voor je het wist, werd je voor de kar gespannen van politici, terwijl je als artiest natuurlijk in de eerste plaats goede muziek probeert te maken. Ook mijn collega curator André Hebbelinck zag dat heel anders dan ik. Hij vond dat er een hogere cultuur bestond, en dat we mensen die aan lagere cultuur deden, hogerop moest brengen: een manier van denken die zelfs in 1993 al niet meer á point was. Hij organiseerde dan een programma met de beste Marokkaanse klassieke muziek – wat in feite Andalusische muziek was – maar daar kwamen alleen Marokkanen op af die op de ambassade en op het consulaat werkten. Het heeft me doen inzien hoezeer cultuur gelinkt is aan status. De rest van de Marokkaanse gemeenschap – en in Antwerpen zijn dat vooral berbers – beschouwt die muziek zelfs als vijandig. Wat bereik je dan? Ik heb kunst of cultuur nooit écht iets zien veranderen op politiek vlak.’
Zag je een groot verschil tussen Antwerpen en Brussel, toen je verhuisde?
‘Mijn verhuis naar Brussel had verschillende redenen, waaronder een midlifecrisis en de drang om elders incognito opnieuw te beginnen. In Antwerpen had ik het wel gezien. Eens je in de publiciteit komt met wat je doet – zoals ons project Reisduiven en Kleurpotloden tijdens Antwerpen ’93, en de bigband die eruit voortkwam –word je steeds meer getypcast voor hetzelfde. Dat is ook de dood geworden van de band Think of One, denk ik. Zij toerden eerst met Marokkaanse en daarna met Braziliaanse vrouwen en kregen plots opdrachten van cultuurcentra om dat ook met Groenlandse vrouwen te doen. Op den duur ben je gewoon culturen aan het shoppen. Zo had je in Antwerpen ook lang het goedbedoelde ‘Festival van de Immigrant’ (1978-1996). Pas in Brussel merk je dat de term “minderheden” eigenlijk totaal voorbijgestreefd is. Die wordt hier gewoon niet meer gebruikt, of het is eens in een of ander subsidiedossier. Waarom blijven we er dan toch zo naar kijken? Mensen komen mij soms vragen: “wij willen ook iets met Marokkanen doen, hoe begin je daaraan?” Wel, dat komt gewoon organisch. Als je op zoek gaat naar de roots van gnawa-muziek, kom je vanzelf in contact met mensen van Marokkaanse origine. Die kring breidt dan uit en na een tijd denk je niet meer in termen van meerderheden of minderheden, maar alleen nog in muzikale termen.’
Zegt die vraag naar minderheden iets over een bepaald verlangen in het cultuurveld, dat men dan op jou projecteert?
Veel meer dan in Nederland laten we hier in Vlaanderen hele bevolkingsgroepen links liggen
**‘**Ja, en dat is niet veranderd. In de jaren 1970, toen het woord “multiculturaliteit” begon op te komen, vroeg men: “Je speelt nu met een paar Marokkaanse muzikanten. Kunnen we niet iets doen met Marokkaanse én Turkse muzikanten samen, om iets multicultureels te maken?” Nee dus, dat zijn totaal verschillende dingen. Vandaag krijg je zulke vragen nog altijd, maar dan rond vluchtelingen. Zo biedt het European Cultural Foundation mij naast die prijs ook de kans om een productie te maken in Amsterdam, en opperde men meteen om een project te doen met Syrische vluchtelingen. Zeg dames, wat denken jullie nu? (lacht) Als ik in al die jaren iets geleerd heb, is het toch vooral om mezelf te blijven en te vertrekken van de bagage die ik heb, niet om de sociale integratie te bevorderen of om vluchtelingen te helpen. Pas op, dat is geen waardeoordeel. Chapeau voor de mensen die daarmee bezig zijn. Maar _artistiek _werken met “minderheden” is iets totaal anders dan werken met een plejade aan vluchtelingen.’ Dat wordt snel een truc: kijk eens wat wij kunnen met vluchtelingen! Een paar uur volstaan om een groep mensen van verschillende culturen de indruk te geven dat ze samen iets kunnen doen. Van dat stigma wil ik af. Daarom ben ik ook gestopt met workshops geven.’
Heb je dan het gevoel dat je nog altijd alleen staat in je zoektocht naar nieuwe artistieke vormen met andere culturen? Er moet toch wel iets veranderd zijn?
‘Ik vraag me dat echt af. Ik zei het laatst nog tegen mijn collega: soms denk ik dat het op zijn laatste benen loopt, waar wij mee bezig zijn. Ons werk is nog lang niet passé, maar soms vrees ik echt dat we geen zoden aan de dijk brengen. Nobody gives a shit, of je wordt in de hoek van het sociaal werk gezet. Dat gevoel heb ik. Soms. Mijn passage zal zeker niet totaal nutteloos geweest zijn: in de niet-gesubsidieerde cultuur verloopt die vermenging nu juist heel organisch en veel gemakkelijker dan vroeger. Maar zoals ik het onlangs uitsprak in mijn afscheidslezing bij oKo (overleg kunstenorganisaties, red.): in de gesubsidieerde cultuur is er echt een probleem. Het is heel vriendelijk om mij een lezing te laten geven, maar misschien moeten we ook echt iets dóén! En als dan iemand opmerkt dat we ook nog veel moeten doen voor de integratie van onze eigen bevolking, kan ik mijn oren niet geloven. Wat bedoel je met “eigen bevolking”? We zijn toch allemaal “eigen bevolking”? Dat dat nog leeft!’
Ligt die belegen visie op interculturaliteit aan Vlaanderen of aan onze subsidiepolitiek?
‘Aan allebei, vrees ik. Ik speelde een paar jaar geleden nog met Marockin’ Brass op het North Sea Jazz Festival in Rotterdam: daar zie je een heel gemengd publiek. Daarna ga je naar Jazz Middelheim in Antwerpen en blijken de enige gekleurde mensen de artiesten zelf. Hoe komt dat? Misschien ligt dat aan de verschillende migratiegeschiedenis in België en Nederland, maar toch ook heel hard aan hoe we hier hele bevolkingsgroepen links laten liggen, veel meer dan in Nederland. Er is in Vlaanderen nooit echt een poging geweest om een groep intellectuelen te vormen uit de ex-kolonies. In Nederland hebben ze altijd meer het Angelsaksische model gevolgd, terwijl Vlaanderen misschien meer aansloot bij het meer centralistische Franse model. Dat verschil zie je in West-Afrika bijvoorbeeld tussen Ghana en Burkina Faso, respectievelijk een Engelstalig en een Franstalig land. Ghana is een pak rijker, omdat de Engelsen tijdens de kolonisatie ook de lokale structuren hebben bemand met lokaal volk. De Fransen deden dat niet. En de Belgen zaten meer in de Franse traditie.’
Waaraan merk je dat vandaag, dat we hele bevolkingsgroepen links laten liggen?
‘Kijk bijvoorbeeld naar praatshows als Van Gils & Gasten, die steeds afsluiten met dezelfde muziek. Is het zo moeilijk om ons met Marockin’ Brass één nummer te laten spelen? VTM benaderde onze fanfare Remork & Karkaba al twee keer om in een programma op te treden. Maar in plaats van ons een eigen nummer te laten brengen, vroegen ze of we geen cover konden spelen van een bekend Vlaams nummer, met allemaal Marokkanen. Fuck.(lacht) Nee, daar wil ik niet aan meedoen. Ik kan het niet verkroppen dat bij die zenders mensen zitten die menen te weten wat goed is voor “de gemeenschap”. Voor welke gemeenschap dan? Nu zitten ze met de gebakken peren, want er kijkt geen enkele Marokkaan naar de VRT. Punt. Zo ver is het gekomen, met hun kennis over wat de mensen graag willen.’
Maar het ligt dus ook aan onze subsidiepolitiek, zei je?
Moet je echt zes verschillende barokensembles subsidiëren, zodat zij elk hun rondje kunnen doen?
‘Ja, of toch aan de starre manier waarop er vastgehouden wordt aan de klassieke criteria van “artistieke kwaliteit”. Toen we ooit met Al Harmoniah benoemd werden tot Cultureel Ambassadeur van Vlaanderen, vonden sommige mensen uit het hafabra-mileu (harmonie, fanfare en brassband, red.) dat schandalig. Onze manier van spelen voldeed niet aan de criteria van artistieke kwaliteit die zij hanteerden bij wedstrijden en dossiers. Dat merk je ook in beoordelingscommissies voor subsidies. Onder Bert Anciaux kwamen er tien punten waarop we artiesten konden beoordelen, waaronder diversiteit. Maar in elke commissie zorgde dat voor discussie: woog “diversiteit” wel even zwaar als “artistieke kwaliteit”? Eigenlijk is dat heel triestig: dat er een culturele elite is die verandering tegenhoudt, terwijl die vermenging juist heel vanzelfsprekend aan het worden is in wat zij smalend “de commerciële muziek” noemen. Als dat niet verandert, zijn de gesubsidieerde kunsten hun eigen graf aan het delven. Op die manier hou je binnen tien jaar alleen nog twee klassieke orkesten en een barokorkest over.’
Als je minister van Cultuur zou worden, wat moet er dan gebeuren?
‘Ik heb geleerd dat een absolute tabula rasa niet verantwoord is. Maar ik zou als cultuurminister wel tegen schenen durven te stampen. Zo heb je nu in Vlaanderen een kliek van een vijftigtal goede barokmusici. Moet je daarvoor echt zes verschillende barokensembles subsidiëren, zodat zij elk hun rondje kunnen doen, waarbij ze deze of gene komma net een beetje anders gaan interpreteren dan een ander orkest? Er kan minstens één orkest of opera afgeschaft worden. Tegelijk zou ik voor een meer diverse ondersteuning gaan, met meer aandacht voor de relevantie van sommige culturele uitingen, en niet alleen of het goed gespeeld is. Eén criterium voor subsidiëring zou zijn: wordt er meer dan één gemeenschap betrokken? Zelf hebben we bij MET-X een tiental adagiums in ons dossier neergeschreven. Eén ervan luidt: geen enkele productie is mono-cultureel. All white, all male is verboden.’
En het muziekonderwijs, wat zou je daaraan veranderen?
‘Onderwijs blijft een heel logge poot. Zo heeft het járen geduurd voor er ook jazz kwam in muziekscholen. Het blijft ook waanzinnig dat we ons in Vlaanderen en Nederland pas in de late jaren 1980 en de jaren 1990 zijn beginnen af te vragen: wat moeten we nu met die Marokkanen in muzieklessen? In Noord-Engeland hadden ze daar al in de jaren 1970 een oplossing voor. Ik woonde daar toen. In Bradford en Leeds had je heel gemengde klassen, met ook Pakistani’s en Indiërs en veel mensen van Caraïbische oorsprong. En omdat ze met hun lessen Indian music of Irish folk music altijd maar een klein segment in de klas konden aanspreken, zijn ze toen overgeschakeld op gamelan music. Omdat je voor een xylofoon of gamelan veel minder technische kennis nodig hebt dan voor een viool of een trompet, voelde ineens de hele klas zich betrokken. Dat is het probleem met muziekonderwijs: het blijft vaak heel erg vastzitten aan boeken en artikels, ver van de organische connectie met wat er echt leeft. Pas vandaag gaan ze in het onderwijs stilaan beseffen dat de alternatieve kunsteducatie misschien ook een markt is waar hun leerlingen terecht kunnen. Ik zou die uitwisseling veel meer bevorderen.’
Op de site van MET-X noemen jullie jezelf ‘muziekmakers’. Waarom?
‘Dat doen we om niet van componisten te moeten spreken. Rond componisten hangt een aura: ze zitten op hun zolderkamer, schrijven muziek in het ijle en die wordt dan uitgevoerd. Componeren is het summum van niet geconnecteerd zijn met een maatschappelijke realiteit. Wij denken liever samen in groep wanneer we muziek maken. Het is een gezamenlijk maakproces. Een muzikant kan zeggen: hier zou ik liever dit spelen of daar wil ik dat twee keer spelen. Dat vind ik veel interessanter dan partituren afgeven. Ik heb geen geduld om over haakjes en boogjes te schrijven. Ik geef liever een ruwe schets die ik voorspeel, dan er uren over te praten. Met die erg intellectualistische Westerse muziek wil ik niets te maken hebben.’
Je bent dan ook niet bezig met je muziek te bewaren?
Componeren is het summum van niet geconnecteerd zijn met een maatschappelijke realiteit
‘Nee, absoluut niet. Ik kijk naar het achterliggende plaatje: de functionaliteit van muziek, de maatschappelijke achtergrond, of je ideeën zo kan herwerken dat ze ook hier relevant zijn. Ik hoef geen melodie te bewaren. Zowat 95% van de muziek die we spelen, is muziek die ik zelf maak, maar die wel geïnspireerd is op iets, zoals een jazzcomponist of een klassiek componist zich ook inspireert op een bepaald systeem of een gedachte van een ander. Ook nagenoeg alle cd’s die we maken, zijn live-opnames. Het is altijd een momentopname van waarmee we op dat moment bezig zijn. Eén en hetzelfde nummer kan dan wel twintig jaar op het repertoire staan, maar het zal altijd anders gespeeld worden. Dat is ook de filosofie van gnawa-muziek: het is een set ‘songs’ die door al die muzikanten gekend is, maar als de ene speelt is het soms onherkenbaar voor de andere. En toch blijft het dezelfde muziek.’
Wat opvalt, is dat jullie met MET-X alleen vrolijke en feestelijke muziek spelen. Is dat een bewuste keuze? Zit daar een filosofie achter?
‘Dat is gewoon langzaam zo gegroeid. Vroeger deed ik nog wel eens aan moeilijkdoenerij, met geïmproviseerde muziek die zelden vrolijk was. Maar in de loop der jaren leer je om het gezellig te houden. Zeker als je de West-Afrikaanse muziekbeleving leert kennen. Daar hebben ze zelden een podium, en is muziek puur functioneel: community building. Ook onze ervaring met Al Harmoniah in berberdorpen in Marokko vond ik bijzonder fascinerend. Als ze daar hun muziekstijl Ahouash speelden, was het hele dorp aanwezig, zo’n 300 man, en iedereen dééd iets. Zo zijn ook wij dan stilaan meer contact gaan maken met het publiek, door samen iets te doen. En dat lukt nu eenmaal het best met vrolijke muziek, niet met intellectualistische dingen. Het is een vraag die me blijft bezighouden: in hoeverre evolueer je naar een soort functionele muziek die helemaal gedragen is in de maatschappij waarin je leeft, en die nut heeft?’
Gilles Michiels is schrijver en cultuurjournalist. Wouter Hillaert is cultuurjournalist en kernredacteur van rekto:verso.