Lieve lockdown-lotgenoten

Door Nadia Sels, op Fri Apr 03 2020 02:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag pent een van onze vijf vaste online correspondenten een brief. Deze week doorbreekt Nadia Sels haar lockdown met een brief aan haar lotgenoten. ‘Wat als het echte probleem juist is dat we nu met onszelf alleen zijn en luid en duidelijk horen wie we willen zijn en wat we zouden moeten doen?’

Het klinkt bijna ongepast om het te zeggen: de eerste, onwerkelijke dagen van de lockdown bemerkte ik tot mijn verbazing in mijn stemming, onder alle zorgen, een onderstroom van euforie: er was iets gebeurd. Natuurlijk was er niets, maar dan ook niets aan het uitbreken van de ziekte zelf dat tot vreugde strekte.

En toch: in de laatste wandelingen door volle straten, de laatste gedeelde treinritten was het me al opgevallen: de gesprekken rondom mij schenen niet alleen luchtig maar zelfs opgelucht van toon.

Er was iets gebeurd. Het leven moest een radicale wending nemen, en voor één keer bleef het niet bij vrome voornemens – we handelden er ook naar. Een pandemie is natuurlijk op zichzelf een gegronde reden voor drastische maatregelen – maar ergens leek het bijna alsof het slechts een aanleiding was, een katalysator van een algemener verlangen naar een kentering, een stok in de wielen van een doldraaiend raderwerk.

De pandemie leek slechts een katalysator van een algemener verlangen naar een kentering, een stok in de wielen van een doldraaiend raderwerk.

In zijn boek Hands (2016) spreekt de psychoanalyticus Darian Leader over onze aantrekking tot al dan niet fictionele rampen. Rampen, zo stelt hij, smaken naar een vrijheid die we zelf niet durven nemen: ze beslissen in onze plaats. Hij vertelt hoe de beurscrash van 2008 voor vele van zijn patiënten, die van de ene dag op de andere dag afgedankt werden, een zegen was. Eindelijk werd de beslissing om hun geestdodende jobs vaarwel te zeggen in hun plaats genomen, en konden ze zich toeleggen op dingen die ze wel betekenisvol vonden.

Leader haalt de anekdote aan om te illustreren hoe we ons vaak laten verlammen door een angst om zelf een nieuwe wending aan ons leven te geven. De vrijheid en verantwoordelijkheid schrikt ons af: we verzinnen externe barrières om het nog niet te doen, en net zo wachten we op een externe reden om het uiteindelijk wel te doen. En zo mengt er zich bij de vrees voor de crisis die eraan zit te komen ook een soort van gespannen verwachting.

De vrees voor de crisis die eraan zit te komen is ook vermengt met een soort van gespannen verwachting.

In die zin is de vergelijking met de klimaatcrisis ontzettend interessant. Meer dan terecht merken verontwaardigde stemmen, bijvoorbeeld Vincent Focquet onlangs nog in rekto:verso, op dat de drastische maatregelen rond COVID-19 in triest contrast staan met de inertie ten opzichte van de klimaatopwarming. Maar de eerste link die ik spontaan legde, was juist hoopvol: misschien ligt TINA – de tijdsgeest die there is no alternative fluistert – straks ook even met corona te bed. Misschien herinnert dit ons allen eraan dat we wel degelijk zelf nog aan het stuur zitten.

Maar dat venster zal zich snel sluiten. Aanvankelijk hoorde je veel stemmen in de media zeggen dat dit voor elk van ons een moment van bezinning en vernieuwing zou kunnen zijn. Die verstommen stilaan wat: iedereen is stilaan murw geslagen door de sombere tijdingen, de werkdruk, en het isolement. In plaats van aan het stuur voelen velen van ons zich juist vastgezet, gevangen. Daarom wil ik jullie een term aan de hand doen die voor mij alleszins een nieuw licht op de zaak werpt: de vergeten zonde van de acedie.

‘Acedia’ – ook wel de demon van het middaguur genoemd, want dan sloeg ze het ongenadigst toe – is het Latijnse woord voor een kwaal die vooral monniken trof in de afzondering van hun klooster. In zijn Stanzas (1977) noemt Giorgio Agamben het een plaag die de middeleeuwen erger teisterde dan de pest. De beschrijving ervan die hij uit middeleeuwse bronnen citeert, klinkt verbluffend eigentijds:

“Zodra deze demon de geest van een ongelukkige begint te beheersen, bezielt die hem met een afschuw van de plaats waar hij zich bevindt, een ongeduld met zijn eigen cel, en een minachting voor de broeders die zijn leven delen, en die hij nu ziet als nonchalant en vulgair. Het maakt hem inert in elke activiteit die zich ontplooit tussen de muren van zijn cel, verhindert hem daar in vrede te blijven en op zijn lectuur in acht te nemen. En zie, de ongelukkige begint te klagen dat hij geen baat heeft aan het kloosterleven, en hij zucht en weeklaagt dat zijn geest geen vrucht zal dragen zolang hij blijft waar hij is. […]

Hij geeft zich over aan overdreven ophemeling van verre en onbereikbare kloosters, en roept de plaatsen in gedachten waar hij gelukkig zou kunnen zijn; hij beschrijft aangename gemeenschappen van broeders, vlammend van spirituele conversatie; en aan de andere kant is alles wat hij binnen handbereik heeft hard en moeilijk. … hij slentert in en uit zijn cel en richt zijn ogen op de zon, als kon hij het ondergaan ervan vertragen; en tenslotte komt een zinloze verwarring over zijn geest, gelijkaardig aan de mist die de aarde omgeeft, en inert en leeg blijft zijn geest achter.”

Waar komt die onvrede en wanhoop over het hier en nu, die zich voordoet als de schaduwen op hun kortst zijn en het licht op zijn felst, vandaan? Verrassend zegt Agamben met de kerkvaders dat acedie geen luiheid is, maar een bijzonder soort verdriet dat er juist uit voortkomt oog in oog te staan met het goede: het is de ziel die, nu zij het spirituele leven binnen handbereik heeft, terugdeinst voor de taak om werkelijk te doen wat zij zich heeft voorgenomen, uit angst te falen, tekort te schieten.

Volgens Agamben is acedie de ziel die terugdeinst om werkelijk te doen wat zij zich heeft voorgenomen, uit angst te falen

In die zin werd acedie vreemd genoeg behalve als zonde ook juist als een spirituele deugd beschouwd: het is immers het moment waarop je niet meer van jezelf weg kan vluchten, onder ogen moet komen wie je je voorgenomen hebt te zijn.

Het lijkt me een interessant idee om te onderzoeken. Wat als het probleem van ons isolement iets gelijkaardigs zou zijn? Wat als het echte probleem juist is dat we nu met onszelf alleen zijn, niet meer kunnen wegvluchten in externe verplichtingen of afleidingen, en luid en duidelijk horen wie we willen zijn en wat we zouden moeten doen?

Ik zal niet de enige zijn die dit moment, ondanks alles, ook als bijzonder en kostbaar ervaart. Als een geluk bij een groot ongeluk hebben we, collectief en individueel, even een unieke combinatie van twee zeldzame zaken: de tijd om te reflecteren over onze prioriteiten, en het momentum om misschien ook naar die reflectie te handelen, zelfs tussen de muren van onze woonkamer. Want – dat prent ik mezelf alleszins in – barrières zijn niet altijd de barrières die ze lijken.

Goede moed
Nadia