Knippen in cultuur in vier kneepjes
Door Wouter Hillaert, op Thu Dec 12 2019 23:00:00 GMT+0000Besparen op cultuur wordt vaak verkocht als een acute ingreep ‘die we niet willen, maar nu eenmaal moeten doen’. In werkelijkheid blijkt er een vast recept, zo leert ons reisje rond de wereld langs allerlei landen waar de politiek zijn greep op de kunsten probeert te versterken. Hier vier terugkerende ingrediënten. Stuk voor stuk vallen ze te lezen als waarschuwingstekens voor Vlaanderen.
In ons online dossier ‘Cultuurbesparingen wereldwijd’ trokken we de jongste twee weken van Australië naar Hongarije en van Turkije tot Latijns-Amerika. Overal ter wereld vallen signalen op te vangen van een sluipende of net schaamteloze cultuurstrijd. Telkens gaan rechts georiënteerde politieke krachten openlijk de confrontatie aan met de gesubsidieerde kunsten.
Het decor van hun krachtmeting wisselt natuurlijk van land tot land. Postcommunistisch Oost-Europa valt in weinig te vergelijken met het vrijgevochten Nederland of het angelsaksisch georiënteerde Australië. Maar net daarom vallen juist de overeenkomsten in al die nationale verhalen over cultuurbesparingen en nieuwe politieke bemoeienissen zo op. In het licht van de recente beleidskeuzes in Vlaanderen ontwaren we vier rode draden.
1. Spaar de groten, knip de kleintjes
De keuze van Jan Jambon om bij de grote Vlaamse kunstinstellingen slechts 3% subsidies af te schrapen, terwijl andere werkingen 6% moeten inboeten en kunstenaars en projectorganisaties zelfs 60% zien vervliegen, is zeker geen unicum.
In Australië besliste toenmalig cultuurminister George Brandis in 2015 om 105 miljoen dollar uit de Australia Council te plukken (één derde van het totale subsidiebudget) voor een eigen slush fund waarmee hij de grote instellingen meer geld wou geven. _‘They are the people who provide the performances that the great audiences of Australia enjoy.’ _
Groot = goed, klein = kut = cut
In Vlaanderen luidt de motivering dat grote instellingen de vuurtorens zijn van onze internationale uitstraling, maar wellicht gelden hier vergelijkbare cijfers als in Australië: het zijn de Australische small-to-medium gezelschappen die voor 82% van de internationale tournees zorgen - niet de grote podiuminstellingen. Met slechts één derde van de middelen trokken die kleinere en middelgrote spelers in 2014 ook dubbel zoveel publiek: 6,87 miljoen bezoekers tegenover 3,37 miljoen bij de grote huizen. Ook per toeschouwer blijken kleinere podiumorganisaties in Australië tien keer kostenefficiënter. Zij doen het per bezoeker met gemiddeld 3 dollar subsidie, tegenover 31 dollar per bezoeker bij de ‘majors’.
Toch staat ‘groot’ voor besparende beleidsmakers gelijk aan ‘goed’. Ook bij Halbe Zijlstra’s stevige bezuinigingsronde in Nederland in 2011 werden de grote instellingen meer ontzien dan alle andere kunstorganisaties, die hun middelen krijgen via de zes Cultuurfondsen. Zo kreeg het Fonds Podiumkunsten toen een bezuiniging van 40% op zijn bord.
En onder de huidige regering Rutte III zal dat Fonds alweer 8,6 miljoen (op 62 miljoen) moeten afstaan voor een uitbreiding van de ‘Basisinfrastructuur’: het kransje van vaste instellingen die in Nederland gelden als essentieel. Zo vreest het Fonds Podiumkunsten dat het vanaf 2021 nog maar 60 onafhankelijke gezelschappen zal kunnen ondersteunen, tegenover nu 113.
Vergelijkbare cijfers in Australië: begin december maakte de Australia Council bekend dat er binnen de lopende projectsubsidieronde slechts geld zal zijn voor 55% à 60% van de 162 gezelschappen (op 400 aanvragers) die door de voorronde zijn geraakt. Dat worden dus nog een 90-tal gelukkigen, tegenover 124 gelukkigen vier jaar geleden (-25%).
Mondiaal minimaliseren beleidsmakers de kleinschalige en experimentele onderbouw van het kunstenveld.
In Vlaanderen zien we precies dezelfde succesratio voor de nakende projectsubsidieronde: slecht 6 op 10 projecten met de beste score mogen op 15 januari daadwerkelijk subsidie verwachten. Waarom? Zo luidt nu eenmaal het vaste recept: klein = kut = cut. Ook in Turkije hebben vooral de kleinere theaters en kunstencentra de jongste jaren massaal de deuren moeten sluiten.
Krijgen grote instellingen de wind mee omdat ze (in de meeste gevallen) de traditie beter bewaken? Omdat hun vaak glorieuze infrastructuur meer appelleert aan het culturele herkenningsgevoel van nationale politici? Omdat ze de (klein)burgerij vertegenwoordigen? Of gewoon omdat ze meer politiek gewicht in de schaal kunnen leggen?
In elk geval minimaliseren beleidsmakers mondiaal de kleinschalige en experimentele onderbouw van het kunstenveld. Maar de effecten daarvan zouden ze beter wat minder onderschatten. Want zelfs al is in Australië een deel van de besparing uit 2015 intussen teruggedraaid, toch heeft dat niets veranderd aan het braakland dat die knip toen geslagen heeft. ‘Sterk besparen op kleinere spelers in het kunstenveld’, zo leerde Ahilan Ratnamohan, ‘is niet iets is wat je achteraf zomaar kan terugdraaien. Het is een onomkeerbare beslissing over de toekomst.’
Acht jaar na de kaalslag in Nederland komt Robbert van Heuven tot een vergelijkbare conclusie over het Nederlandse veld. Door die grote nadruk op ‘groot’ zijn meer uitdagende artistieke benaderingen steeds onzichtbaarder geworden. En ook het publiek raakt van creatief experiment ontwend. Minder klassieke kunstuitingen blijven steeds meer beperkt tot de grote steden, wat de groeiende maatschappelijke kloof tussen stad en platteland nog verder doet polariseren.
Zo zie je maar. Het is als nieuwe cultuurminister wellicht een kleine beslissing om het kleine te kortwieken, maar de maatschappelijke gevolgen zouden wel eens veel groter kunnen zijn dan ze vandaag worden ingeschat. ‘Excellentie’ creëer je niet zomaar ineens bovenaan de ladder op het grote podium van grote instellingen. Ze begint op de onderste sporten.
2. Cultuur centraal, erfgoed boven
Tegelijk moeten we dat besparingsverhaal genoeg blijven nuanceren, leren de analyses over verschillende landen. In tijden van economische recessie is het wel duidelijk dat die meteen doorgerekend wordt op de cultuursector. Na de bankencrisis van 2008 werden de subsidies in Spanje nagenoeg gehalveerd en verdween er 80% van het budget voor promotie en culturele samenwerking. In Chili wordt momenteel betoogd tegen een aangekondigde besparing van 20%. Zulke budgettaire ingrepen zijn heel reëel.
Natievorming is het nieuwe theater.
Maar even vaak gaat het vooral om besparingen op de kunsten, en niet zozeer op cultuur in brede zin. Ook in Vlaanderen gaat er netto amper iets af van dat globale cultuurbudget. Je zou zelfs kunnen zeggen dat cultuur ideologisch net wordt opgewaardeerd. Lees de startnota van informateur Bart De Wever: prompt wordt cultuur het basisbeslag van het nieuwe nationale project dat (centrum)rechtse machtshebbers willen uitzetten.
In Spanje is het de extreemrechtse partij VOX die cultuur opnieuw centraal op de agenda heeft gezet. Bij de verkiezingen van 10 november behaalde ze 15% en werd ze in één klap de derde partij van het land. Alsof het voortbestaan van de Spaanse identiteit ervan afhangt, ijvert ze voor wat ze typisch Spaanse cultuuruitingen vindt: een mythisch beeld van het platteland, de wettelijke bescherming van het nationale culturele patrimonium (in het bijzonder de jacht en het stierenvechten), en de actieve bevordering van folklore en lokale feesten in het kader van de Hispanidad. Overal wil VOX de Spaanse taal zien domineren.
Klinkt dat bekend in de oren? ‘Cultuur zit in het DNA van de Vlaming’, zo opent Jambons Beleidsnota Cultuur. ‘We hebben van vorige generaties een rijke cultuur geërfd die ons vandaag inspireert en een venster op de wereld biedt. We maken van Vlaanderen een sterke en zelfzekere natie waar Vlamingen en bezoekers fier op zijn, met aandacht voor een rijke waaier aan culturele beleving.’ Vóór alles moet cultuur de natie dienen.
In Hongarije is daar juist heel veel geld voor. Het was lezer Catherine Van Holder die er ons op wees dat het Hongarije van Viktor Orbán met bijna 3,5% van zijn BNP voor cultuur en media koploper is in Europa. Het besteedt 2,5 keer meer aan cultuur dan het Europese gemiddelde (België zit aan 1% voor cultuur en aan 1,4% voor cultuur en media). Tussen 2012 en 2017 zou dat Hongaarse cultuurbudget zelfs verdubbeld zijn.
Orbán en zijn Fidesz-partij grondvesten met cultuur een trotse nationale identiteit op het verleden. En daarvoor zetten ze zelfs de geschiedschrijving naar hun hand.
Toch werd afgelopen woensdag in het Hongaarse parlement gestemd over besparingen op de structurele subsidies van zowat alle onafhankelijke kunstencentra, productiehuizen, dans- en theatergezelschappen, en viel de facto het doek over het Nationale Cultuurfonds, dat tot nog toe de meeste projectsubsidies voorzag en ook de Hongaarse aanvragen bij Creative Europe mee ondersteunde.
Dat is geen paradox, maar net een bewuste keuze. En die komt neer op het beslissende verschil tussen kunst en erfgoed. Sinds Orbán en zijn Fidesz-partij in 2014 de absolute meerderheid verwierven in het parlement, halen ze alles uit de kast om met cultuur een trotse nationale identiteit te grondvesten op het verleden. En daarvoor zetten ze zelfs de geschiedschrijving naar hun hand: met eigen musea, een sterk gestuurde literaire canon in het onderwijs, het weghalen van standbeelden (zoals van George Lukács), het sluiten van gerenommeerde historische onderzoeksinstituten en het openen van andere...
Natuurlijk valt de nieuwe Vlaamse regering niet gelijk te stellen aan de regering Orbán, en is Vlaanderen (nog?) ver verwijderd van het totalitaire Hongarije, maar als Jambon extra investeert in het VAF ‘om het publiek van de toekomst warm te maken voor kwaliteitsvolle Vlaamse creaties, door het ontwikkelen van een eigen filmcultuur’ en ‘om de productie en distributie van lokale kwaliteitsvolle content te versterken’, dan lijkt dat minstens toch een béétje op hoe ook Hongarije altijd royaal geïnvesteerd heeft in precies de filmindustrie - weliswaar onder strikte nationalistische voorwaarden.
Voor het ontwikkelen van een nationale identiteit zijn (populaire) cultuur en erfgoed nu eenmaal cruciaal: bind de stieren de Spaanse vlag om, investeer in Turkse tv-soaps over het Ottomaanse verleden, ensceneer een urenlang luxueus ceremonieel om de Hongaarse koninklijke kroon per boot van het Nationale Museum over te brengen naar het parlement. Natievorming is het nieuwe theater.
3. Verketter de kunstenaars
Met de echte kunstenaars ga je tegelijk frontaal in confrontatie, zo gebiedt het recept. In Brazilië gebeurde dat door Roberto Alvim, de cultuurminister van president Bolsonaro. Voor de internationale delegaties van UNESCO oreerde hij dat de kunstenaars de geest van het volk vergiftigd hadden met linkse ideeën. Als minister beloofde hij een nieuwe lichting van kunstenaars te helpen creëren, die schoonheid als motor van hun praktijk hebben.
Ziedaar de essentie van een cultuurstrijd: machtsverwerving door polarisering.
Schoonheid, tiens… Wie nam dat woord onlangs weer in de mond op onze nationale televisie, om te zeggen dat de kunstenaars van tegenwoordig niet meer weten wat het is? Terwijl Vlaamse politieke partijen voor 90% afhankelijk zijn van subsidies (voor kunstorganisaties geldt een minimum van 12% eigen middelen) en N-VA tot 26 mei meer gemeenschapsgeld kreeg dan alle Nederlandse partijen samen, verweet Peter De Roover de kunsten aan de subsidieslurf te hangen. In Nederland bouwde Geert Wilders daarop de helft van zijn electorale imago.
Ziedaar de essentie van een cultuurstrijd: machtsverwerving door polarisering. In Hongarije is het de eigenlijke motor van Orbáns ‘totaaloffensief op cultuur’ geworden. In zijn grootschalige aanval op het culturele establishment liet hij critici belasteren, artistieke directeurs afzetten en zijn vertrouweling Andy G. Vanya als ‘regeringscommissaris voor de vernieuwing van de Hongaarse cinema’ verklaren dat alles aan de Hongaarse film verschrikkelijk was geweest, ‘maar nu bouwen we aan een nieuwe wereld’. Het verleidde de Hongaarse socioloog András Bozóki tot de observatie dat Orbáns handelswijze 'niet langer een cultuuroorlog is, maar een oorlog tegen de cultuur'.
De laatste stap van het recept is het van binnenuit overnemen van de hele culturele structuur.
In Turkije wordt die oorlog intussen gevoerd met de reële wapens van de dictatuur, door Koerdische en andere kunstenaars gewoon in de cel te gooien. En ook in Latijns-Amerika stijgt de spanning: alles wat naar al te politieke of obscene expressies ruikt, of van de LGBT-gemeenschap komt, wordt in Brazilië gemarginaliseerd of zelfs verboden.
Ver van ons bed? Zelfs in Spanje zijn twee poppenspelers tot effectieve gevangenisstraffen veroordeeld omdat hun marionetten in hun performance een bordje opstaken met ‘Leve ETA’. De reden: ‘verheerlijking van het terrorisme’. Overal ter wereld neemt de repressie en dus ook de zelfcensuur toe. In Turkije moet elke kritiek op Erdogan intussen ondergronds gebeuren, of heel subtiel tussen de lijnen op scène, als Hamlet of Gogols inspecteur-generaal. Ook dat is knippen in cultuur.
4. Infiltreer de kaders, word zelf regisseur
De laatste stap van het recept is het van binnenuit overnemen van de hele culturele structuur. Op de juiste plekken je eigen mannetjes posteren. Publieke sollicitatieprocedures naar je hand zetten. Hele commissies onbevoegd verklaren en opnieuw bemannen. Heksenjachten organiseren tegen mogelijke tegenstanders. Instellingen droogleggen en er andere voor oprichten.
Zeker in Hongarije en Turkije lijkt het dagelijkse praktijk geworden: de strategie om het systeem niet alleen van bovenaf aan te sturen of financieel te hervormen, maar het ook van zichzelf zo te laten draaien dat het niet tegensputtert.
Daarnaast is Orbán ook eigenhandig het cultuurveld gaan dirigeren en regisseren. In 1997 onderbrak hij de bouw van het nieuwe Nationale Theater in Boedapest om het buiten het stadscentrum te laten neerplanten volgens een nieuw architecturaal ontwerp. In 2000 koos hij zelf zijn cineast en hoofdrol voor een historische film die hij royaler financierde dan elke eerdere Hongaarse film. Halve dictators herken je aan hun onverholen neiging om eigen artistieke verlangens in praktijk te brengen.
Het recept is helder, maar het uitgevoerd krijgen is een werk van vele jaren. Wait and see.
Vlaanderen is daar natuurlijk nog ver vanaf. Hier loopt alles, voor zover we weten, nog via democratische weg. En je kan het N-VA of Vlaams Belang ook moeilijk ontzeggen dat ze de besturen van publieke instellingen mee gaan bezetten: dat is zo voorzien in het Cultuurpact. Wel kan je je vragen stellen bij de inhoudelijke expertise van bijvoorbeeld Mia Doornaert als voorzitster van Literatuur Vlaanderen: zit ze daar zonder veel kennis van het literaire veld wel op haar plek? Maar zulke vragen kan je bij wel meer politieke mandaten stellen, ook van andere partijen.
Niet dat de huidige cultuurminister niet probeert om meer grip te krijgen op de culturele praktijk. Als Vlaams minister-president cultuur mee onder je vleugels nemen is alvast vrij uniek. En nog snel voor de deadline een splinternieuw (socio-cultureel) decreet proberen aanpassen om zelf meer zeggenschap te krijgen over het finale verdict, is dat ook. Het primaat van de politiek is duidelijk in opmars, en ook dat is een vorm van regisseren. Wacht tot straks de lijnen van het Kunstendecreet herschreven worden: zal de artistieke autonomie van organisaties sowieso onaangeroerd blijven?
Het recept is helder, maar het uitgevoerd krijgen is een werk van vele jaren. Wait and see. Slechts één grote verdienste hebben al die populistische, conservatieve, nationalistische of ronduit dictatoriale aanvallen op de kunstensector: als geen ander leren ze dat het belang van kunst en cultuur in de 21e-eeuwse samenleving blijkbaar nog altijd heel groot is. Dat belang verkondigen ze bijna beter dan het kunstenveld zelf.