Klassiek buiten de formats. Een panelgesprek
Door Virginie Platteau, op Fri Jan 31 2025 07:30:00 GMT+0000Acht jaar geleden organiseerde rekto:verso een rondetafelgesprek over het vermeend elitaire karakter van klassieke muziek en de vraag hoe een groter en meer divers publiek te bereiken. De analyse toen was streng: het aanbod miste focus en diepte, grote orkesten hielden te sterk vast aan negentiende-eeuwse uitvoeringswijzen, in het onderwijs was er een gebrek aan aandacht voor muziek. Wat is de stand van zaken vandaag?
Na acht jaar zijn de directiefuncties in de Vlaamse klassieke muzieksector nog steeds erg wit en gaat de genderbalans er maar langzaam op vooruit. Zijn er ook zaken ten goede veranderd? Vier stemmen uit het klassieke veld gingen onder begeleiding van Virginie Platteau in gesprek over verschillende domeinen binnen de sector – van beleid en subsidies tot onderwijs en publiek: Rebecca Diependaele, directeur van MATRIX – Centrum voor Nieuwe Muziek; Paul Craenen, hoofd van het lectoraat Music, Education & Society aan het Koninklijk Conservatorium Den Haag; Jelle Dierickx, directeur van Festival van Vlaanderen Mechelen/Kempen en Adèle Querinjean, zakelijk directeur bij MA Festival (Brugge).
Jullie hebben verschillende achtergronden en expertises, gaande van oude muziek in historische uitvoeringen tot hedendaagse elektronische producties. Valt dit alles onder de noemer ‘klassiek’?
Dierickx: ‘Bij het festival Lunalia kiezen we ervoor om te spreken van “tijdloze muziek”, wat ruimer gaat dan de eerste associaties die veel mensen hebben bij “klassieke muziek”. Dat die associaties stoffig zijn, ligt niet aan de muziek zelf, wel aan de aannames en het clichématige denken over die muziek, als zou die saai, ontoegankelijk of ouderwets zijn. Eender welke Marvel-film zit vol klassieke muziek, maar dat vergeten we al te gemakkelijk.’
Craenen: ‘Misschien zijn definities ook niet echt interessant voor de discussie. Tegelijkertijd hebben mensen behoefte aan herkenbaarheid, iets wat gemakkelijk te vatten is met een term. Daarbij valt mij wel op dat het referentiekader voor klassieke muziek vandaag helemaal weg is bij veel van de niet-muziekstudenten aan wie ik lesgeef. Als je hun een stuk van Palestrina, Mozart of Brahms laat horen, kunnen ze dat vaak niet situeren. Toch herkennen ze klassieke muziek nog als een bepaald type geluid, en een soort mood; het gaat vooral om een gevoel dat erbij hoort. Ik denk dat het ook voor een radiozender als Klara deels zo werkt.’
Craenen: ‘Klassieke muziek is voor veel mensen een soort mood; het gaat vooral om een gevoel dat erbij hoort.’
Querinjean: ‘Met het MA Festival in Brugge zitten we in de niche “oude muziek”. We merken inderdaad dat er een behoefte is om muziek te kunnen “plaatsen”. Het publiek dat naar ons festival komt, heeft vaak wel een duidelijk referentiekader. We denken dus zeker na over gepaste termen. Dat blijft belangrijk, want voor je het weet ben je binnen het grote muzikale aanbod de aandacht van je publiek kwijt.’
Het cruciale woord is gevallen: ‘publiek’. Hoe werken die publieksdynamieken en hoe bepalend zijn ze voor jullie werking?
Diependaele: ‘Het is vreemd dat het altijd over “het publiek” gaat, terwijl er heel veel verschillende publieken zijn. Je speelt als festival, concerthuis of ensemble niet voor één publiek. Verschillende voorstellingen trekken verschillende mensen die daar zitten vanuit verschillende motivaties. Die overlappen slechts ten dele. De manier waarop we als sector omgaan met “het publiek”, miskent die gelaagdheid en veelzijdigheid. Zeker als het over het diversiteitsvraagstuk gaat, wordt er vaak sterk ‘verdoelgroept’, wat niet aansluit bij de realiteit van wie mensen zijn.’
Dierickx: ‘Een van de vragen voor de toekomst is: zijn we in staat om het waardesysteem van onderuit te veranderen? Vandaag wordt er voor onze sector in eerste instantie naar de inkomsten gekeken. Die bepalen in grote mate wat we doen. We worden immers op onze inkomsten afgerekend door de subsidieverstrekker. Het vraagstuk hoe we mensen meer kunnen connecteren met klassieke muziek, komt in het hele waarderings- of evaluatiesysteem echter niet aan bod.’
Diependaele: ‘Publieksaantallen zeggen op zich weinig. Dat iemand een ticket heeft gekocht, zegt helemaal niks over hoe die persoon het concert heeft ervaren of wat die daarvan meeneemt. Vanuit die optiek is het belachelijk dat we ons blindstaren op de cijfers.’
Dierickx: ‘Het vraagstuk hoe we mensen meer kunnen connecteren met klassieke muziek, komt in het hele waarderings- of evaluatiesysteem niet aan bod.’
Querinjean: ‘Ik kijk inderdaad vooral naar publieksaantallen om een inschatting te kunnen maken van inkomsten. Vergelijken doet ons vaak de das om: “Dat festival heeft zoveel bezoekers getrokken, hoe doen wij het?” Ik mis lef bij mezelf en ook bij de sector om die cijfers meer los te laten. Als wij nu eens allemaal zouden afspreken dat we in onze subsidiedossiers niet op die cijfers gaan hameren, zou dat de druk al voor een groot deel verlagen.’
Bepaalt de budgettaire krapte ook inhoudelijke keuzes?
Craenen: ‘Er is volgens mij een dubbele druk die inhoudelijke keuzes bepaalt. Enerzijds is er de druk van buitenaf: goede cijfers halen, kwantiteit, budgettering enzovoort. Anderzijds is er, recenter, de druk van binnenuit die te maken heeft met vraagstukken rond representatie en diversiteit. We hechten daar als sector terecht veel belang aan, maar we zijn ook erg streng geworden voor onszelf. Bij de laatste structurele subsidieronde in Nederland kregen veel “klassieke” talentontwikkelingsorganisaties weliswaar positieve feedback, maar adviescommissies beoordeelden nieuwe sociaal-artistieke initiatieven, zoals de oprichting van een orkest voor vluchtelingen, als relevanter. Misschien wilden ze vermijden dat zulke waardevolle initiatieven uit de boot zouden vallen bij de toekenning van subsidies, en rekenden ze er tegelijk op dat de grotere organisaties en orkesten alsnog zouden worden opgevist door de subsidiënt. Die reflex kan je beschouwen als een vorm van zelfcorrectie. Maar bij een gebrek aan nieuwe budgetten leiden deze correcties helaas niet noodzakelijk tot duurzame en meer diverse uitkomsten.
Die zelfkritische houding valt mij ook op bij muziekstudenten in Den Haag. Bij de Europese studenten lijkt de interesse om zich te verdiepen in het “grote repertoire” weg te ebben. Zij mikken in hun onderzoeksprojecten veeleer op interdisciplinaire samenwerkingen en cross-overs, of gaan op zoek naar het vergeten kunstwerk of de ondergerepresenteerde componist. Daarbij zoeken ze ook vaak aansluiting met hun eigen roots, bijvoorbeeld door zich te verdiepen in muziek of tradities uit hun geboorteregio. Er lijkt bij West-Europese studenten een problematische relatie te ontstaan met het Europese muzikale erfgoed. Het valt me op dat Aziatische studenten wel nog op een meer onbevangen manier met het werk van “grote namen” als Bach of Verdi aan de slag gaan. Ik vind het fascinerend om te zien wat dat op termijn kan betekenen voor de sector en het repertoire. Maar ook voor discussies die te maken hebben met onderwerpen als dekolonisering en interculturaliteit.’
Querinjean: ‘Heeft het ermee te maken dat Europese studenten zich meer bewust zijn van het kleine speelveld en de hypercompetitieve “markt”? En zich dus automatisch de vraag stellen hoe ze zich kunnen onderscheiden van de vele andere ensembles? Misschien denken die studenten dat, als zij naar de canon teruggrijpen, ze moeten opboksen tegen ensembles die al een vaste plaats hebben, en dat met beperkte middelen.’
Craenen: ‘Dat ook, zonder twijfel. Het culturele ondernemerschap wordt in Nederland heel sterk benadrukt. Nieuwe contexten opzoeken, je eigen niche creëren, je profileren met je unieke ik, dat hangt er erg in de lucht.’
Schuilen er ook kansen in een diversifiëring van het aanbod of van de klassieke concertvormen?
Diependaele: ‘Ja, daar geloof ik in. Ik heb de indruk dat we ons in dit gesprek heel erg focussen op een specifiek type van aanbod: een klassiek-romantisch, Europees repertoire voor een zaal volwassen mensen die stilzitten op een stoel. Maar dat is een heel clichématige benadering van klassieke muziek; er gebeurt veel méér, bijvoorbeeld in het domein van de nieuwe muziek, of ‘hedendaagse klassieke muziek’.
Diependaele: ‘Het klassieke veld is breder, kleurrijker geworden, met originele formats.’
De mogelijkheden zijn daar geëxplodeerd. Het veld is breder, kleurrijker geworden, met originele formats. Nieuwe muziek is ondertussen ook sterk verweven met de reguliere programmering van concerthuizen. Toen ik studeerde, was dat volstrekt ondenkbaar.’
Hoe zit het met het aanbod aan participatieve en educatieve projecten als je het vergelijkt met dat van de ons omringende landen?
Diependaele: ‘Iedereen die vandaag familie- of schoolvoorstellingen programmeert, kan de vraag niet volgen. In 2017 is Jeugd en Muziek Vlaanderen verdwenen, maar er zijn ook een aantal sterke initiatieven bijgekomen. Bijzonder boeiend vind ik bijvoorbeeld de Eersteklasconcerten, met workshops en miniconcerten voor zesjarigen. Zulke initiatieven maken integraal deel uit van het klassieke muziekaanbod, maar worden nog te weinig gezien en gewaardeerd. Kinderen zijn niet alleen het publiek van de toekomst, ze zijn ook een publiek van vandaag.’
Dierickx: ‘Op het vlak van participatieve projecten zijn wij in België, zonder pretentieus te willen klinken, state of the art. En er zijn excellente concertzalen, goede scholen, noem maar op.’
Querinjean: ‘We vergeten soms wat voor een groot aanbod we hier hebben voor zo’n beperkte oppervlakte.’
Querinjean: ‘We vergeten soms wat voor een groot aanbod we hier hebben voor zo’n beperkte oppervlakte. Er zijn jobkansen, en de afstanden tussen de spelers in het netwerk zijn belachelijk klein, als je die vergelijkt met andere landen.’
Craenen: ‘Een belangrijke schakel is het deeltijds kunstonderwijs hier. Dat is echt een unicum. Sinds de kaalslag in 2008 zijn er in Nederland nog twaalf muziekscholen over. Twaalf voor het hele land! Muziekonderwijs is in Nederland heel duur, waardoor het enkel voor een geprivilegieerd publiek toegankelijk is. Zo krijg je een professionele praktijk en een concertcircuit zonder breed draagvlak. De toegankelijkheid van klassieke muziek, meer bepaald via het zelf bespelen van een instrument, is cruciaal. Kijk naar publieke piano’s die in stations staan en de aantrekkingskracht die daarvan uitgaat. Toonmomenten en klasconcerten in het deeltijds kunstonderwijs trekken heel wat toeschouwers, die niet noodzakelijk naar het Concertgebouw in Brugge of deSingel in Antwerpen gaan, maar die publiekscijfers worden niet gemeten. Ook fanfares, harmonieën en koren spelen op het gebied van toegankelijkheid een belangrijke rol.’
Wat wensen jullie de klassieke muzieksector toe, wat willen jullie graag anders zien?
Diependaele: ‘Meer ruimte voor experiment. Een mix van oorzaken heeft voor permanente stress binnen de sector gezorgd: het beleid, met zijn bezuinigingen, gerichtheid op kwantiteit en de hervorming van het Kunstendecreet, maar ook de COVID-19-epidemie en de inflatie. Die stress vreet energie en zet een rem op de zin voor avontuur, die zo noodzakelijk is voor de sector.’
Querinjean: ‘Het zou inderdaad fijn zijn om meer ruimte te hebben om te experimenteren en te zoeken. We missen soms leegtes in de kalender om dieper te kunnen nadenken.’
Dierickx: ‘Zoals ik eerder al aangaf: we kunnen het op cijfers gerichte beleid alleen wijzigen van onderuit. We hebben meer solidariteit nodig binnen de sector, in plaats van concurrentie.’
Diependaele: ‘Bij de evaluatie is het kwalitatieve aspect zo goed als verdwenen. Er zijn al jaren geen visitaties meer, hoewel de sector vragende partij is. Iemand die daadwerkelijk langsgaat bij een organisatie om te ervaren wat die organisatie kan teweegbrengen, kan zoveel meer zeggen dan een afgevinkte checklist.’
Querinjean: ‘Ik wil het verwijt niet zozeer bij de administratie leggen – ambtenaren en commissies zijn ook maar uitvoerders van een overkoepelend controlekader. Misschien moeten we meer collectief het lef hebben om zaken uit te zoeken, dingen anders aan te pakken en problemen aan te kaarten.’
Craenen: ‘Van cruciaal belang voor de sector lijkt me: over de grenzen heen kijken, zowel geografisch als disciplinair, en tegelijk in de marge kleinschalige dingen op zichzelf laten gebeuren en daar tijd voor uittrekken. Dat helpt om innovatief te zijn. En meer samenwerken op lokaal niveau. “Lokaliteit” is een belangrijk onderwerp in Nederland. Kijk naar het Residentieorkest in Den Haag. Dat is een orkest dat zich vandaag uitdrukkelijk profileert als een orkest “van, voor, in en vanuit” de stad Den Haag. Het klassieke repertoire blijft daarbij belangrijk, maar daarnaast is het orkest ook betrokken bij allerlei educatieve en verbindende projecten. Daar ligt misschien wel een deel van de oplossing.’
Hebben jullie nog een boodschap voor de nieuwe Vlaamse minister van Cultuur?
Querinjean: ‘Verklein de planlast.’
Diependaele: ‘Leer het veld kennen en denk na over hoe je alle spelers optimaal inzet. Focus op de diverse kwaliteiten van wat er allemaal gebeurt in het veld in plaats van op cijfers. De manier waarop er over de sector wordt gesproken, is ook heel bepalend. Het zou veel betekenen als we het gevoel krijgen meer gezien en gewaardeerd te worden als culturele én maatschappelijke speler.’
Craenen: ‘Schat de lange trajecten die aan producties voorafgaan naar waarde. Zie “muziek maken” daadwerkelijk als werkwoord, “musicking” zoals het vandaag in de academische wereld vaak genoemd wordt. Het zou mooi zijn als die waarde van langere trajecten ook in de beleidsvisie van de minister wordt opgenomen, en samenwerkingen als dusdanig worden gehonoreerd.’
Dierickx: ‘De kracht van één mens die zingt is veel sterker dan alle Excellijsten ter wereld samen.’