Je mag ook niets meer zeggen
Door Vivien Waszink, op Mon Nov 28 2022 23:00:00 GMT+0000Taalverandering kan eng zijn, erkent Vivien Waszink, taalkundige en auteur van Dat mag je óók (al niet meer) zeggen. Ze geeft taalgebruikers het gevoel de controle te verliezen over iets wat lange tijd als een comfortabele broek zat. Nochtans vragen inclusieve suggesties geen censuur, stelt ze, maar net een uitbreiding van onze taal.
Een jongetje twittert blij dat hij een heel goede score had voor een belangrijke toets. Sterker nog, hij was zelfs ‘de enigste’ met nul fouten. Allerlei tweeps feliciteren hem onmiddellijk, maar wijzen hem er ook schamper op dat hij vast ‘de enige’ bedoelde. Als er iemand een fout maakt, springt de taalpolitie daar vaak direct gretig bovenop. Het Nederlands wordt nu eenmaal graag met een rode pen in de hand gecontroleerd.
In 2021 werd een bekende Nederlandse grammatica, de ANS, geüpdatet. Diverse media kondigden daarna met veel bombarie aan dat het volgens de ANS voortaan ook goed is om, naast ‘groter dan’, ‘groter als’ te gebruiken. Er stond niet eens in de nieuwe ANS dat ‘groter als’ ook mocht. Er stond alleen in dat het niet gek is dat je het in het dagelijks leven wel eens voorbij hoort komen. De update van het ANS beloofde feitelijk geen vernieuwing. Maar toch stonden heel wat taalgebruikers gelijk op hun achterste poten: de als-gate was een feit.
Taalverandering is eng. Taalgebruikers zijn bang de controle te verliezen: wat zij geleerd hebben, die regels die ze ooit op school kregen, dat is toch hoe het zit en hoort.
Toen ik in een lezing ‘een aantal dingen zijn belangrijk’ zei, kwam er na afloop een glunderende man op me af. ‘Juffrouw toch, weet u wel dat het “een aantal dingen is” moet zijn?’, mansplainde hij. Maar dat meervoud bij een aantal, dat is nou juist wél iets wat inmiddels goed is.
Verandering is eng, en taalverandering is dat ook. Taalgebruikers zijn bang de controle te verliezen: wat zij geleerd hebben, die regels die ze ooit op school kregen, dat is toch hoe het zit en hoort. Behalve over goed en fout, gaat het in taal vaak over wat je mag en wat je niet meer mag. Woorden die je al heel lang gebruikt, mag je ineens niet meer zeggen. Terwijl die woorden voor jou heel gewoon zijn.
Veel inclusieve suggesties houden helemaal geen voorstel in om woorden te vervangen, maar wel om soms andere woorden te gebruiken naast de woorden die je al kent.
Taal moet tegenwoordig inclusief zijn, maar dat zou te ver doorslaan: veel mensen voelen zich niet meer vrij om te zeggen wat ze willen. Inclusief taalgebruik is taal die niemand uitsluit en die ervoor moet zorgen dat iedereen zich vertegenwoordigd voelt. En dus ook ‘genoemd’ wordt. ‘Beste reizigers’ omroepen in de trein is inclusiever dan ‘beste dames en heren’, omdat je daarmee ook mensen aanspreekt die niet passen binnen de tweedeling man-vrouw. Bij ‘beste bewoners’ en ‘beste aanwezigen’ doe je net zoiets. Je benoemt mensen door in te gaan op wat hen op dat moment als groep bindt: ze zijn bijvoorbeeld allemaal aan het reizen of een huis aan het bewonen. Ook ‘meisjesnaam’ op formulieren vervangen door ‘geboortenaam’ is inclusief: je denkt zo niet meer default aan een huwelijk tussen man en vrouw. En de ‘verantwoordelijke en redelijke persoon’ vervangt tegenwoordig de ‘goede huisvader’ in het Belgisch Burgerlijk Wetboek. Allemaal voorbeelden van inclusief taalgebruik waarin het ene woord vervangen wordt door het andere, in vrij officiële contexten ook nog. Dat is anders dan je gewend bent, maar het is tegelijkertijd geen dwingend gebod. Als een conducteur toch over dames en heren praat, krijgt hij geen boete. Er springt geen taalpolitieagent tevoorschijn om je op de bon te slingeren als je naar iemands meisjesnaam vraagt. En die goede huisvader hoor je waarschijnlijk in het dagelijks leven nog vaak voorbijkomen.
Veel mensen die vinden dat je niets meer mag zeggen, maken zich drukker om de vrijheid die hen zou worden afgenomen dan om de vrijheid die inclusieve taal anderen kan geven.
Veel inclusieve suggesties houden bovendien helemaal geen voorstel in om woorden te vervangen, maar wel om soms andere woorden te gebruiken naast de woorden die je al kent. De genderneutrale persoonlijke voornaamwoorden hen en die zijn erbij gekomen om te verwijzen naar mensen die zich geen man en geen vrouw voelen. Maar je mag nog steeds zeggen dat je je mannelijk voelt, dat je een vrouw bent en praten over ‘zijn spullen’ en ‘haar boeken’. En hij en zij gebruiken. Je gebruikt alleen af en toe ook hen en die (en hun en diens), als de situatie erom vraagt. De zwangere vrouw bestaat gewoon nog en mag benoemd worden (alleen duikt er soms ook een zwangere man op). En mens met een baarmoeder is geen vervanging van vrouw met een baarmoeder: ook alleen een alternatief dat je desgewenst kunt gebruiken. Ook met het voortdurend nadrukkelijk benoemen en talig naar voren schuiven van vrouwen en het wegpoetsen van mannen valt het best mee. Als je specifiek op zoek bent naar een vrouw om jouw bedrijf te leiden, zet dan directrice boven je vacature. Dat maakt dan heel zichtbaar naar wie je vooral op zoek bent. Maar in andere contexten kun je prima directeur gebruiken, wie je baas (x/v/m) ook is. Natuurlijk zijn er allerlei nieuwe woorden die ingaan op wat toxisch mannelijk machogedrag zou zijn, maar mannoloog, manspreaden en hepeating zijn geen woorden voor aandoeningen die in medische handboeken staan. Ze duiken vooral op in blogs en hippe bladen, maar ook helemaal niet zo vaak. Ook de christelijke feestdagen worden je niet afgenomen. Sommige bedrijven bieden wel ruilfeestdagen aan. Een ruilfeestdag is een dag die je kunt ruilen voor een andere feestdag, bijvoorbeeld omdat een voorgestelde feestdag niet past bij jouw levensovertuiging en de feestdag waarvoor geruild wordt wél. Als je graag vrij wil zijn met Eid al-Fitr, dan kun je bijvoorbeeld je vrije Goede Vrijdag inruilen. Maar dat hoeft allemaal niet.
‘Ik mag geen blank meer zeggen’, wordt er ook volop gemopperd. Blank heeft inderdaad positieve betekenissen, maar wit heeft die eveneens. Wat dat betreft is de keuze tussen de twee een lastige, maar omdat de woorden – zeker als het om de huidskleurbetekenis gaat – eigenlijk zo hetzelfde zijn kun je in plaats van ‘ik mag geen blank meer zeggen’ ook denken ‘er is eigenlijk niets op tegen om wit te zeggen’. Veel kranten kozen al nadrukkelijk voor wit, en als jij in jouw krant voortaan ook wit leest en niet meer blank, wordt dat vanzelf gewoner en ga je wit misschien zelf ook wel meer gebruiken.
Inclusieve taal heeft niet zoveel te maken met niets meer mogen zeggen.
Veel mensen die vinden dat je niets meer mag zeggen, maken zich drukker om de vrijheid die hen zou worden afgenomen dan om de vrijheid die inclusieve taal anderen kan geven. Omdat die ‘anderen’ niet langer onbenoemd blijven, of beledigende, achterhaalde of generaliserende labels opgeplakt krijgen. Inclusieve taal heeft dus niet zoveel te maken met niets meer mogen zeggen. We zijn allen nog steeds vrij om onze eigen woorden te kiezen, maar worden vooral uitgenodigd om eens van perspectief te veranderen en te kijken naar wat je óók mag of kunt zeggen.