In het zonnelicht

Door Marc Kregting, op Thu Jan 09 2025 14:37:00 GMT+0000

Wat vermag het essay – niet meteen het meest rechttoe-rechtaan genre – in een tijd waarin ‘zeggen waar het op staat’, bij voorkeur in een handvol tekens, als ideaal geldt? Langs omwegen en rondpunten fietst schrijver en docent Marc Kregting richting een antwoord, dat ‘bijstelt wat hij dacht te weten – razend zeker’.

Als geboren Nederlander spreek ik soms van ‘eszéé’, alsof er zout water in zit. Maar ik woon in België en weet dat dit Franse woord daar, hier dus, ook de klemtoon op de tweede lettergreep legt, zij het als ‘essèh’, alsof een geit haar melk niet lust. En om het woord in het Engels te testen, ga ik straks kuchen.

Ook sorry voor een soort parabel, want die wordt aangeraden om aandacht te trekken. De mijne is beslist al gebruikt en gaat zo. Na een vermoeiende reis zet een fietser in het donker bij een struik zijn tentje op. De volgende morgen razen auto’s om hem heen – hij heeft gekampeerd op wat in Nederland een ‘rotonde’ wordt genoemd en in België een ‘rondpunt’.

De bijbehorende sensatie is me bekend. In een van mijn vorige levens schreef ik een boek waarvan ik overtuigd was dat het zou worden genomineerd voor een essayprijs. Niet omdat het geweldig was, maar ik kende binnen de tweejaarlijkse periode domweg slechts één ander essayboek. Het mocht niet zo zijn. Ook bleken er meer dan 150 titels ingezonden.

Ik had vooral een beeld van wat een essay niet is. Dan trillen twee fenomenen die literatuur neoliberaliseren: de ‘column’ en het containerbegrip waarin het floreert, ‘non-fictie’.

Om welke collega-kandidaten het ging, is nooit opgehelderd, maar op de latere winnaar na deden de genomineerde teksten me met de beste wil van de wereld niet denken aan het essay. Blijkbaar wist ik wat dat is. Merkwaardig, omdat in het essay letterlijk het probeersel regeert. Misschien had ik dus vooral een beeld van wat een essay niet is. Dan trillen twee fenomenen die literatuur neoliberaliseren: de column en het containerbegrip waarin het floreert, ‘non-fictie’. Zelf meen ik naar het essay toegegroeid te zijn. Opa vertelt.

Smart-industrie

Midden jaren 1990 probeerde ik op de universiteit een proefschrift te schrijven. Ik ging als een speer. Voor de efficiëntie tikte ik uittreksels in op 3,5 inch floppy disks, arbeidde aan meer hoofdstukken tegelijk en printte de ene versie na de andere waarin ik wijzigingen aanbracht. Mijn promotor stelde me gerust dat mijn teksten potentieel hadden. Het werd alleen geblokkeerd door twee dingetjes: mijn stijl en mijn systematiek. Daarom stelde ze steeds vaker een duizelingwekkende vraag: ‘Wat is nou eigenlijk je probleemstelling?’ Het werd een fiasco.

In 2022 publiceerde ik De encyclopedieën van de val. Tussen de lemma’s door valt af te leiden hoe ik het idee jaren tevoren bij mijn werkgever had aangeboden om een zogeheten doctoraat in de kunsten te maken. Teruggeworpen op mezelf zocht ik mijn toevlucht tot het essay, een experiment, een speeltuin van vrijheid, slechts begrensd door ethiek. Ik heb het voorrecht om die overtuiging, bluffend vanuit Montaigne, te duiden aan studenten. Ze zijn opgegroeid met een klimaatonvriendelijk wapen dat smartphone heet. Onder hen tracht ik via het principieel strijdbare essay een beetje vrede te brengen.

Via het principieel strijdbare essay tracht ik onder mijn studenten een beetje vrede te brengen.

Tegenover een smart-industrie resteren twee reacties: meelopen of achterlopen. Veel studenten hebben echter geen tijd om die bewegingen te bepeinzen. Al was het omdat ik soms rare woorden en geschiedenissen opdis. Dan gaan ze, zoals ze zeggen, opzoekwerk doen: op hun telefoon surfen naar ondubbelzinnige resultaten. Dat kost wederom tijd. Dus lopen ze alsnog achter. Gelukkig lenen essays zich ertoe om vóór de industrie uit te lopen. Bieden ze ook onderdak aan voorlopige definities en omwegen?

Streepjesoverhemd

Met de smartphone kunnen studenten ook goed beoordelen. Of het nu ratings zijn of likes, ze weten wat hun in welke mate bevalt. Daarmee lijken ze op auteurs met een mening-op-maat, die ik in mijn studie De ware marsrichting uit 2017 ‘opinisten’ heb gedoopt. Zij leveren columns van 750 woorden aan een bijlagenwinkel. Naast literatoren herbergt dit netwerk journalisten en geëngageerde academici, de een nog slimmer dan de ander. Ze vullen het gat dat literaire kritiek liet vallen en voldoen aan de vraag naar gepersonaliseerd nieuws. Voor eventuele herpublicaties daarvan is Vlaanderen weer eens een afzetgebied van Nederland.

Opinisten zijn de one percent van het schrijversgeheel. Van hun overmacht analyseerde De ware marsrichting een dubbel gevolg. Economisch veroorzaken ze een mattheuseffect, doordat collega’s, talrijker in aantal, niet aan de bak komen. Democratisch veroorzaakt het netwerk een tekort, omdat steeds hetzelfde type mening wordt vertolkt (deze diagnose overlapt op gênante wijze de horreur van Wilders en Van Grieken).

Het begrip ‘visie’ is het gesteven neoliberale streepjesoverhemd, waarover in de ergste gevallen een stropdas hangt die bedrijven hun ‘filosofie’ noemen.

Toen mijn studie verscheen had De Standaard, de Vlaamse evenknie van NRC Handelsblad, nog niet de rubriek ‘De mening’. Daar geven, in 400 woorden, ‘gastauteurs een week lang hun visie op de actualiteit’. Het begrip ‘visie’ is het gesteven neoliberale streepjesoverhemd, waarover in de ergste gevallen een stropdas hangt die bedrijven hun ‘filosofie’ noemen. De bijlagenwinkel verkoopt dan ook lifestylische confectie die pontificaal als essay wordt gepresenteerd. Dan essentialiseert een opinist recente voorvallen uit zijn persoonlijk leven, op smaak gebracht met een snufje Hegel.

Bewijsmateriaal

De experimentele Franse oorsprong van het genre (essais) is verdrongen door de Engelstalige, uit te spreken met een kuchje en klemtoonverleggend. Dan betekent ‘éssay’ zoiets als paper, opstel of nota. In de praktijk is het een artikel van enige lengte, dat over de actualiteit informatie overdraagt en een analyse paart aan een fiks standpunt. Zijn tweewekelijkse column à 1500 woorden in De Morgen, de Vlaamse evenknie van de Volkskrant, noemt Jonathan Holslag een essay. Net zoals zijn opdrachtgevers dat doen, inclusief keurmerk dat deze medewerker professor is. Zo is het genre zelf handelswaar met tot slaaf gemaakte meningen. De reactie daarop kan alleen zijn: eens of oneens?

Essayisten van de Franse school zijn echter bezig om het met zichzelf eens te worden. Redenaties ontstaan à l’improviste, niet de grootste garantie op rendement. Met secundaire literatuur voeren essayisten bovendien een open gesprek, dat kan verwarren. Gelukkig helpt, zoals in poëzie, formuleren richting te wijzen.

Opinisten doen daarentegen verslag van wat klaarlag en secundaire literatuur wordt het zwijgen opgelegd als bewijsmateriaal. Hun betoog kunnen ze met verwante stukken opnemen in een bundel en die desgewenst samenvatten in 1, 2½ of 5 minuten. Zoiets gebeurt in interviews, hun gretig afgenomen. Deze mensen hebben immers wat te vertellen! Wel tonen ze dan talige beperkingen; spreekstijl en schrijfstijl vallen samen. Daarbij frappeert één techniek. Terwijl het essay vlottende zinnen vergt die denkmanoeuvres opladen, bedienen opinisten zich van het aforisme. Misschien bevalt hun de sellingpointachtige of diepzinnige aard daarvan.

Paardenmiddel

Het zegt iets over de performatieve kracht van dit klimaat dat vele opinisten te vinden zijn in De wereld in jezelf. Deze bloemlezing uit 2018 zou de beste 21ste-eeuwse essayistiek uit Nederland en Vlaanderen bevatten, maar brengt hulde aan het vrije ondernemerschap van het, kuch, éssay, niet aan de essayistische rücksichtslosheid waarin het bohémientype zich kan spiegelen. Elders heb ik uitgelegd hoe de bloemlezers tekortschoten door markt en machtsverhoudingen te reproduceren. Ze voldeden wel aan het cliché van de Randstedeling voor wie België in de buurt van Patagonië ligt.

Toch heb ik ontzag voor deze beoordelaars, doordat ik als docent word geacht aan studenten punten te geven tussen 0 en 20. Daar heb je rubrics voor, met criteria en niveaus. Dit raster wijst de consument, die studenten in neoliberale tijden nu eenmaal zijn, exact op kwaliteiten en verbeterpuntjes voor winnaars-in-de-dop. Verfijning ontbreekt dan weer bij ‘sterk onvoldoende’, lopend van 0 tot 6. Dit is allicht een put voor losers, af te dekken tegen onverhoopte advocaten van hun ouders.

Het essaygenre corrigeert de markt, bijvoorbeeld wat nog altijd dapper of brutaal ‘de literaire kritiek’ heet.

Het kost mij moeite zulke punten te geven. Waarschijnlijk rijmt dat met een essayist-volgens-het-boekje. Alles schreeuwt om het oordeel uit te stellen, of ruimte te scheppen om het te herzien. Maar zo makkelijk kom ik niet bij mezelf weg. Het essaygenre corrigeert de markt, bijvoorbeeld wat nog altijd dapper of brutaal ‘de literaire kritiek’ heet. En het essaygenre streeft naar genezing. Dus mag er, desnoods na tien omwegen, een polemisch paardenmiddel worden voorgeschreven.

Als oordelend docent vind ik echter dat ik niet moreel mag verwerpen. Hooguit kan ik een sneue overmacht van argumenten optuigen. Ze stammen uit heterogene bronnen, die wel passen bij essays als open genre. Ook maken ze zich druk over een ander, wat tegemoetkomt aan het polemische.

Consultantsenthousiasme

Persoonlijk, in de zin van ontboezemend, zijn mijn commentaren dan weer niet. Als scheppend auteur ervaar ik evengoed afstand. Bij mijn intiemste boek De encyclopedieën van de val stelde ik een schaduwlijst op van gebeurtenissen en ideetjes die ik te intiem vond om te delen. Een essay behoort mijns inziens namelijk toe aan het publieke domein.

Bij bovenpersoonlijk zoeken in een eigen stijl, dat essays volgens mij doen, hoort in mijn ervaring tot nu toe een leeg scherm. Het is op mijn hogeschool met consultantsenthousiasme uitgebannen ten gunste van generatieve AI, omdat die hulpvaardig schijnt voor probleemstellingen. In de opinie-industrie liggen vragen echter al klaar en moeten hun belichamers er alleen hun aanbodanekdote aan toevoegen. Of overdrijf ik?

Voor welomschreven onderwerpen bestaat er non-fictie, voor egomanie bestaat er autofictie, voor obsessies bestaan er pamflettenreeksen. En voor essays bestaan er prijzen.

Misschien zien mijn ogen niet goed meer, zelfs niet met multifocale glazen, maar waar zijn ondertussen de essayisten gebleven? Joris Note, de Vlaamse evenknie van Jacques Vogelaar, heeft bij mijn weten zelfs geen uitgever meer. En over het fijnste essaydebuut van de laatste jaren, door Melani Reumers, heb ik amper iets vernomen. Misschien forceert nu haar plek op een zogeheten longlist van een essayoverstijgende prijs alsnog iets, een interview of zo.

Columnfabriekje

Zelf wil ik als essayist steeds opnieuw beginnen. Zou dit compensatie zijn? Ooit was ik jazzpianist en speelde een carnavalskraker van provinciegenoot Wim Kersten, uit Oost-Noordbrabant, over hoe het is een bloemetjesgordijn te zijn. Door enige eigenschappen slaagde ik niet als improviserend pianist. Ik raakte uit de impasse door contraire jazzmuziek, als was ze bedacht door het bohémientype, te vervangen door taal. Ook dat had Kersten me als een oude oom geleerd. Hij zong niet ‘alle dagen lekker hangen in het zonnelicht’, maar ‘alle dagen hangen lekker in het zonnelicht’.

Zelf wil ik als essayist steeds opnieuw beginnen. Zou dit compensatie zijn?

Mijn gedichten combineren tegenritme met lullige melodietjes. Mijn proza huisvest zoveel stemmen dat het op te vatten is als symfonie zonder dirigent. Maar het liefst maak ik essays, om alsnog te leren improviseren. Eerst lukte dat amper, omdat ik van alles vastspijkerde en metamorfoses stuikte. Mijn eyeopener waren weblogs. Ik startte een columnfabriekje dat ik De Honingpot noemde. Het gaf me 1000 woorden over een aanleiding, uit te vogelen in zo kort mogelijke tijd. Zo kon ik eindeloos oefenen een stijl te perfectioneren. Een training voor het essay, waarvan ik inderdaad kon profiteren bij de topsport die het schrijven aan De encyclopedieën van de val bleek.

Deze paradox: door eindeloos oefenen de techniek van de authenticiteit leren. Aan studenten vertel ik dat Montaigne voor die ambitie een uitdrukking gebruikte die hij in tweede druk van zijn_Essais_ aanpaste. Zelf houd ik het bloggen nu zo’n vijftien jaar vol, ik heb steeds meer woorden nodig en helaas verras ik me zelden nog. Voor een publiek debat blijkt De Honingpot ook ongeschikt; alle kritische comments komen per mail.

Casino

In mijn ontwikkeling hebben taalomgevingen allicht ook een rol gespeeld. Ik woonde in Nederland zowel boven als onder de grote rivieren, en verblijf nu meer dan twintig jaar in België. Hier ervoer ik iets wat het narcisme van de kleine verschillen heet – betekenisnuances die ik moest leren. Kennelijk begon de grond onder me dusdanig te bewegen, dat dit leren pathetisch werd. Een zorgvuldige lezer vertrouwde me toe dat in mijn essayroman Koffie uit 2013 stijl een persiflage op zichzelf geworden was. Dus zette ik toen na elf boeken mijn oeuvre te koop. Voor zover daarop werd gereageerd was dat lacherig. Maar voor mij was het een serieus aanbod. Ik wou ruilen met een willekeurige collega. Om dan maar helemaal opnieuw te beginnen. Zoeken naar stijl, denkwijze, verhaalopzet, biografie – alles wat een essayist volgens mij betaamt.

Na elf boeken zette ik mijn oeuvre te koop. Ik wou ruilen met een willekeurige collega. Om dan helemaal opnieuw te beginnen.

Datzelfde jaar werd ik leraar op een School of Arts. Met het regime van communicatiespecialisten voor wie taal een zogeheten passie is, rijmde de stijl van studenten mooi. Wat een zelfvertrouwen! Hun papers zijn in een decennium tijd wel veranderd. Formule 1 door registers! Menigeen gaat er nu toe over om digitaal vertaalde fragmenten te monteren. Enkelingen laten zelfs persoonlijke mails verzorgen door ChatGPT. Constant blijft wel hun mening, ook bij samenvattingen. Tegelijk etaleren ze een voor hen vanzelfsprekend en een mij verlegen stemmend vertrouwen om in hun creatieve teksten privégebeurtenissen op te delven. En waar ik zelf als docent ooit begon te vergaderen met collega’s op basis van één A4’tje, zijn we nu omkaderd en heerst een staafdiagrammatica. Taal is er lava, gespuid door administratief personeel dat bestuurt vanuit een groeiconcept. Op allerlei zaken en mensen zegt het – als in een casino – ‘in te zetten’. Dat komt op mij zo agressief over dat ik in 2018 een Omzeillexicon startte, met woorden en metaforen die hun betekenis hebben verloren. Na mijn pensioen wil ik er een lemmatisch monsteressay uit brouwen.

Bruiloften

Voor dat lexicon vind ik overal munitie. Soms lijken veeleer machines dan mensen te oreren. Maar wat is dan mijn taal? Alles wat aan mijn oog en oor voorbijkomt – en dus: alles wat verandert. Zelf schakel ik voor de Nederlandse televisie inmiddels de ondertiteling in. Met terugwerkende kracht sprak mijn vader, opgegroeid buiten de landsgrenzen en zonder veel opleiding, als een hoogleraar uit het interbellum. En wat ik nu van mijn kinderen en studenten hoor, vult mijn taal- én muziekkennis aan. Wijzigt die. Zonder hen besta ik niet.

Soms lijken veeleer machines dan mensen te oreren.

Daarom besloot ik twee jaar geleden kamikaze te plegen. Onder de titel De appelmoestuin werk ik sindsdien aan essays voor kinderen. Ik noem die teksten ‘speeches’, zoals bij bruiloften en partijen. Ze denken niet alleen hardop, ze formuleren en reageren ook waar je bij staat. Melig en venijnig improviseren ze. Om de aandacht van kinderen vast te houden, moet ik wel vaker vragen stellen. ‘Verstade?’, zegt men dan in België terwijl men in Nederland zegt: ‘Snap je?’ Hopelijk kan dat publiek me ooit uitleggen wat een essay is en waarom het het mooiste genre denkbaar is.

Schouwburgtournee

Nu nog mijn resultaatrekening. Voor deze lezing opende ik op 15 augustus een document met trefwoorden die geen van alle de finish haalden. De totale bewerkingstijd bleek 43 uur en 24 minuten, om tot de bestelde 20 minuten spreektijd te komen à 2500 woorden – op mijn School of Arts exact de omvang van een bachelorscriptie. Afgezet tegen het honorarium heb ik per uur ongeveer 6,91 euro verdiend. Hopelijk exclusief reiskosten.

Ware ik een opinist! Dan kon ik de puberale elementen van mijn lezing slijten aan de opiniepagina van de ene krant, en een samenvatting aan een cultuurbijlage van een andere krant. De integrale tekst kon naar een literair-cultureel tijdschrift en ik begon de podcast Het echte essay. Niet te verwarren met Echte essays, het programma voor vakoverstijgend onderwijs. Tot slot was er de schouwburgtournee Weet je wat ik wel zou willen zijn, met The Uncle Wim Postjazz Experience.

Wat doet ondertussen de fietser die zijn tentje had opgezet op een verkeersplein? Hij kan achteraf vertellen wat er door hem heen ging. Van mij mag hij, maar ik ben benieuwder naar wat zo’n verkeersplein behelst, het ritme van de mobiliteit en de schade die het aanricht. Om voorop te kunnen lopen met een voorstel tot verandering van een prachtige maar bedreigde en onrechtvaardige wereld. Dat voorstel dient zelfs een persoonlijk belang, omdat het bijstelt wat de fietser dacht te weten – razend zeker.

Deze tekst is de integrale versie van een lezing die Marc Kregting gaf op 13 december 2024 in de Vooruit, Gent, tijdens de Avond van het Essay, een samenwerking tussen rekto:verso en deBuren.