‘Ik ben geen maatschappij in het klein’

Door Tessel Veneboer, op Wed Dec 22 2021 23:00:00 GMT+0000

De kern van het essay, de spanning tussen de persoonlijke ervaring van de auteur en de intellectuele oefening van het schrijven, beheerste Joan Didion als geen ander. De Amerikaanse journalist, essayist, romanschrijver, chroniqueur van de Amerikaanse samenleving, van wie recent een nieuwe bundeling essays getiteld De verhalen die we onszelf vertellen verscheen, vormde in haar teksten onderzoeksjournalistiek om tot een literair genre.

De essaybundel De verhalen die we onszelf vertellen (De Arbeiderspers, 2020), vertaald door Koos Mebius en samengesteld en ingeleid door Joost de Vries is een brede verzameling van Didions belangrijkste essays, waarvan het merendeel uit haar bekendste bundels Slouching Towards Bethlehem (1968) en The White Album (1979). Haar iconische essays over de hippiebeweging zijn natuurlijk opgenomen, net als teksten die ze in haar beginjaren schreef voor Vogue, en haar journalistieke analyses van controversiële Amerikaanse rechtszaken.

Didion wordt geroemd om haar scherpe analyses, literaire schrijfstijl, en de manier waarop ze autobiografische aspecten deel maakt van haar werk. De essayistiek die ze in de jaren 60 begon te schrijven was baanbrekend. Didion is een pionier in wat vandaag “persoonlijke” essayistiek wordt genoemd. Maar waarom zou een essay eigenlijk persoonlijk moeten zijn? En hoe persoonlijk wordt Didion met haar lezer?

Een essay kan talloze vormen aannemen; het kan een argument uitwerken, een close reading zijn van een tekst, een analyse van een gebeurtenis, of simpelweg een beschrijving van het denkproces van de auteur. Hoe dan ook, het essay is per definitie een onderzoek, een probeersel, ‘l’essai’. Maar wie is de essayist? En welke plek mag de auteur innemen in haar tekst?

In zijn invloedrijke tekst ‘Der Essay als Form’ (1958), probeert filosoof Theodor W. Adorno de vinger te leggen op de subtiliteiten van de essayvorm. Volgens Adorno zweeft het genre tussen de kunst en de wetenschap in. Het essay draait om het uitwerken van ideeën, en het denkproces van de auteur is daar deel van. Maar het essay is geen theorie of filosofie. De ervaringen van de auteur zijn deel van de essaytekst, maar de essayvorm kan geen vorm van memoires genoemd worden, ondanks de aanwezigheid van de auteur in de tekst. Welke ervaringen kunnen deel uitmaken van een tekst? Hoe persoonlijk mag de auteur worden?

De verslaggever is onvermijdelijk deel van het verhaal dat hij of zij schrijft.

Waar ligt met andere woorden de grens tussen journalistiek en literatuur? Ze worden doorgaans gezien als verschillende schrijfpraktijken. Literatuur is individueel, persoonlijk en subjectief, terwijl journalistiek draait om het vastleggen van de wereld zoals die (schijnbaar) is. Uit deze opvatting spreekt een naïef geloof in objectiviteit, want de verslaggever is onvermijdelijk deel van het verhaal dat hij of zij schrijft en vertelt. Maar om de verteller expliciet deel uit te laten maken van het verhaal gaat, zeker in het geval van de journalistieke verslaggeving een stap verder.

Intieme afstandelijkheid

In de Verenigde Staten besloot een groepje schrijvers in de jaren 1960 net dat te doen. Denk bijvoorbeeld aan In Cold Blood (1965), waarin Truman Capote een waargebeurde moordzaak beschreef alsof die een literaire thriller was en daarmee de eerste non-fictieroman schreef. Ook andere New Journalism schrijvers als Tom Wolfe en Norman Mailer staken journalistieke reportages in een literair jasje door hun reportage te beschrijven met behulp van interne dialogen, verschillende perspectieven, en door gebruik te maken van de literaire vertelstem van de journalist.

Tot deze stroming van auteurs behoort ook de Californische Joan Didion (1934). Nadat ze als jonge vrouw een schrijfwedstrijd van het magazine Vogue won, ruilde ze het landelijke Sacramento in voor New York. Ze werkte zich op binnen Vogue en publiceerde algauw een bestsellende essaybundel over Californië: Slouching Towards Bethlehem (1968). Doorbreken in de literaire wereld met een essaybundel is uitzonderlijk – maar dat is Didion zelf ook. Van de jaren 60 tot vandaag blijft Didion essays neerpennen waarin ze met haar typische scherpe, zakelijke, en soms ook cynische toon het moderne Amerikaanse leven beschrijft.

Met persoonlijke details maakt Didion haar positie als verteller zichtbaar, en daarmee het subjectieve aspect van de vertelling.

Joan Didions essays zijn meer dan scherpe journalistiek, haar literaire schrijfstijl zorgt ervoor dat haar vertellingen soms lezen als passages uit een roman. Haar stijl is intiem en tegelijkertijd afstandelijk. Vaak vermeldt ze tussendoor een persoonlijk detail, zoals een ruzie met haar echtgenoot of een herinnering aan haar jeugd. Zo maakt ze haar eigen positie als verslaggever en verteller zichtbaar, en daarmee het subjectieve aspect van de vertelling. Alhoewel Didion vaak wordt bestempeld als een van de grondleggers van het persoonlijke essay, valt haar essayistiek niet meteen persoonlijk te noemen. Dat zou impliceren dat er een intieme relatie tussen schrijver en lezer tot stand wordt gebracht.

Didion maakt zorgvuldig gekozen autobiografische details deel van haar essays, maar uiteindelijk leren we niet veel over haar eigen gevoelsleven. De Vries noemt dit in zijn inleiding een ‘leeg silhouet.’ De autobiografische details dienen eerder om de lezer zich te laten inleven in de situatie, en zo een gemeenschappelijk gevoel te creëren. Ze maakt van de ervaring van haar 'ik' een 'wij'.

Joan Didion, ©Quintana Roo Dunne

Didion trekt haar lezer de tekst in door een persoonlijk detail prijs te geven, maar wijst het intieme ook meteen weer af in haar cynische beschrijvingen van de deprimerende toestand van de Amerikaanse samenleving. Didions afstandelijkheid komt meteen naar voren in het eerste essay van de bundel.

In ‘Kruipend naar Bethlehem’, het essay waarmee ze doorbrak in 1968, onderzoekt Didion de donkere kanten van de 'vrije' jaren 60 in Californië, met name het zogenaamde bevrijdende drugsgebruik dat in sommige gevallen zorgde voor de verwaarlozing van de liefdesbaby’s van de stonede hippies. Om dit fenomeen te onderzoeken trok Didion naar een buurt in San Francisco waar veel drugs werden gebruikt en verkrachtingen dagelijkse kost waren. Wat ze daar aantreft lijkt haar niet raken:

Een mooi 16-jarig burgerchickie komt naar de Haight om te zien hoe het daar is & wordt opgepikt door een 17-jarige straatdealer die haar eerst dagenlang vol speed spuit en haar dan 3000 micro’s lsd voert & haar tijdelijk beschikbare lichaam verloot voor de grootste Haight Street gangbang sinds mensenheugenis. Het beleid en de ethiek van de extase. Verkrachtingen zijn doodgewoon op Haight Street. Kinderen sterven er van de honger. Geestelijk en lichamelijk gaan ze naar de kloten. We staan erbij en kijken ernaar, Vietnam in het klein.

Deze zakelijke samenvatting van een gruwelijke situatie is typisch Didion. In haar teksten is ze voortdurend op zoek naar de innerlijke tegenstrijdigheden en de verrotte binnenkant van de Amerikaanse samenleving. Ze observeert die lastige wereld niet enkel, maar maakt er als jonge Californiër zelf ook deel van uit. In De verhalen die we onszelf vertellen valt uitgebreid te lezen hoe Didion zich wist te mengen in de omgeving die ze wilde onderzoeken. Als jonge witte vrouw lukte het haar makkelijk om op te gaan in de hippiegemeenschap en het vertrouwen te winnen van de meisjes die ze vervolgens ondervraagt over hun drugsgebruik en hun ambities voor de toekomst.

De zakelijke samenvatting van een gruwelijke situatie is typisch Didion.

Didions tactiek is indrukwekkend omdat ze veel analytisch- en inlevingsvermogen vergt. Als een soort undercover verslaggever stapt ze verschillende werelden in en uit, terwijl haar onderzoeksobjecten argeloos hun gang gaan en haar over hun dagelijkse leven vertellen. Door zich niet als journalist voor te doen maar als 'een van hen' komt ze erg dicht bij haar onderzoeksobjecten, en wordt ze door haar relatie met hen ook zelf deel van het verhaal dat ze probeert te vertellen.

In ‘Kruipend naar Bethlehem’ beschrijft ze bijvoorbeeld een groepje hippies die ze regelmatig opzoekt en die bijna constant high zijn terwijl zij nuchter op de bank zit en meekletst. Vervolgens neemt Didion met een grote sprong afstand van het wereldje waar ze tijdelijk deel van uitmaakte door een cynische uitspraak te doen als ‘het beleid en de ethiek van de extase.’

Het verhaal van het verhaal

Didions onderzoek kan het best omschreven worden als een zoektocht naar het verhaal van het verhaal: een analyse van de manier waarop verhalen verteld worden, door wie, maar ook hoe bijna iedereen narratieven gebruikt om het eigen gedrag en dat van anderen te verklaren. Didion laat zien dat ook de media die neiging hebben: kranten en andere nieuwsinstituten proberen door middel van narratieven de wereld te verklaren. In het meest schrijnende essay uit de bundel, en meteen ook het langste, ontleedt Didion de mediatisering van de rechtszaak rond de ‘Central-Park-jogger’: een jonge vrouw die op een avond in 1989 in het park door een groep jongens werd verkracht.

Didion laat zien hoe de identiteit van het slachtoffer van de ‘Central Park Five’ gefictionaliseerd wordt in de media.

Het essay dat ze daarover schreef, ‘Sentiment en duiding’, is een analyse van een grote verzameling artikelen, radio-interviews en andere nieuwsfeitjes. Didion laat zien hoe de identiteit van het slachtoffer gefictionaliseerd wordt in de media. Het beeld dat geschetst werd door New Yorkse en nationale kranten stond niet langer voor ‘het concrete slachtoffer van een concrete misdaad, maar voor een fictief personage uit ietwat vroegere tijden, de welopgevoede maagd die de stad even met haar aanwezigheid verwaardigt en als dank een staaltje van het “echte leven” te verduren krijgt.’ Daartegenover stonden de verdachten, die werden gedemoniseerd, en zoals Didion overtuigend laat zien, op een racistische manier veroordeeld.

Wat Didion met haar essay probeert aan te tonen, is hoe een gebeurtenis door de media en het publiek tot verhaal gemaakt kan worden, gefictionaliseerd, inclusief gladde bijvoeglijke naamworden om het personage sterker te maken: ‘De Jogster was iemand die, volgens Newsday, “een gouden kettinkje om haar slanke hals” droeg, en ook, volgens de News, een “bescheiden” gouden ring en “een hint van” lippenstift.’

In het geval van de Central-Park-jogger werd het slachtoffer dus voorgesteld als de puurheid zelve, een onschuldige jonge vrouw met haar mooie blonde haar, tegenover een groep boosaardige mannen, als groep ook wel de ‘Central Park Five’ genoemd, die op een racistische manier werden gestereotypeerd. Dit fictionaliseren van een gebeurtenis leidt tot een versimpeling, de complexiteiten van het verhaal worden genegeerd.

Het fictionaliseren van een gebeurtenis leidt tot een versimpeling, de complexiteiten van het verhaal worden genegeerd.

Het onderzoeken van het verhalende aspect van journalistieke verslaggeving maakt het voor Didion mogelijk om zo’n gebeurtenis te doorgronden. Toch, zoals duidelijk wordt in deze essaybundel, verliest Didion met de tijd haar geloof in de kracht van het gemeenschappelijke verhaal. Didion bewijst zich wederom als doorgewinterde cynicus: ‘als ik kon geloven dat op de barricades klimmen het lot van de mens ook maar een piepklein beetje zou verbeteren, zou ik dat doen, en het gebeurt vaak dat ik wilde dat ik dat kon, maar ik zou liegen als ik zou beweren dat ik denk dat iedereen dan nog lang en gelukkig zou leven.’

Een van de grootste verdiensten van Didions werk is dat ze niet enkel de denkpatronen van de anderen in de samenleving onderzoekt, maar dat ze ook zichzelf, en haar eigen ontwikkeling als schrijver, bespreekt. In een van de laatste essays van de bundel beschrijft Didion een scène op een strand op Hawaii waar ze met haar echtgenoot, de Amerikaanse schrijver en scenarist John Gregory Dunne, ruziënd wacht op een voorspelde vloedgolf. Ze vraagt zich af wat de grotere betekenis is van haar penibele situatie, en of die er überhaupt is. Volgens mij is dit het enige moment in de bundel waarop Didion wél intiem wordt met haar lezer. Ze schrijft:

Ik zou me hier nu kunnen overgeven aan wat gratuite generalisaties, ik zou mijn zware emotionele crisis met een breder cultureel failliet in verband kunnen brengen, ik zou praatjes kunnen ophangen over wat er mis is in de maatschappij, over vervreemding en wetteloosheid, en misschien zelfs over moord, maar dat zou louter stilistische oplichterij zijn. Ik ben geen maatschappij in het klein. Ik ben een vrouw van vierendertig met lang, sluik haar en met een oude bikini aan, die geestelijk behoorlijk in de knoop zit en op een eiland midden in de Pacific wacht op een vloedgolf die niet komt.

De techniek waar Didion haar pioniersrol aan te danken heeft, van een persoonlijke ervaring een groter verhaal maken, van haar ik een wij, heeft dit soort dagelijkse ervaringen als oorsprong. Met haar essayistiek laat Didion zien dat autobiografische elementen een journalistieke, maar ook een literaire functie kunnen hebben. Als we Adorno’s probeersel volgen maakt dat haar essays niet per se tot persoonlijke memoires, maar zijn ze juist essays bij uitstek: balancerend tussen persoonlijke ervaring en intellectueel onderzoek.

De verhalen die we onszelf vertellen laat goed zien hoe Didion haar directe omgeving, en bij uitbreiding de hele samenleving, haarfijn wist te ontleden maar ook hoe ze altijd bezig was zichzelf te onderzoeken en haar schrijfpraktijk vorm te geven. Met haar baanbrekende essayistiek schept ze een nieuwe ruimte voor de essayist en haar ervaring van de wereld. Didion leert ons dat de essayist ook de piekerende vrouw in een oude bikini op het strand kan zijn.