Hoogbouw van onderuit. Een pleidooi voor kennis van vlees en bloed
Door Simon Allemeersch, Neslihan Dogan , op Thu Jul 04 2024 12:05:00 GMT+0000Debatten over sociaal wonen zijn veelal gericht op kwantificeerbare tekorten. Terwijl er evenzeer een schrijnend symbolisch en cultureel tekort is. Volgens theatermaker en onderzoeker Simon Allemeersch en publiekshistorica Neslihan Dogan is er daarom nood aan verhalen ‘van onderuit’ die de stigmatiserende beeldvorming over sociale hoogbouw kunnen bijstellen. Met enkele good practices uit de erfgoedsector voor ogen, gaan ze in de Gentse Watersportbaan op zoek naar manieren om de unieke geschiedenissen van deze wijk te vertellen.
De Netflix-productie Athena uit 2022 (Romain Gavras) verbeeldt een opstand van jongeren in de (fictieve) gelijknamige banlieue en doet dat op een polariserende en stereotyperende manier. We putten niet veel hoop uit dit soort commerciële films. Die hoop ontstaat wél wanneer er een gedeeld auteurschap is over de eigen geschiedenis en er een collectief verhaal wordt geschreven. Zo’n verhaal vraagt werk en onderzoek van onderuit, vanuit een interesse in en een nood aan diverse stemmen. We hebben behoefte aan levendige, complexe tekeningen van klasse en migratie die verder gaan dan de wenselijkheid van normen en middenklassewaarden.
Populaire beeldvorming en media spelen een essentiële rol in de onttovering én betovering van sociale hoogbouw. Ze dragen bij tot discoursvorming en stigmatisering, net zoals ze een bron van trots en identiteit kunnen zijn voor bewoners. Het is belangrijk om deze populaire bronnen ernstig te nemen en kritisch te beschouwen. Het is daarom cruciaal om niet alleen naar academische bronnen of officiële interviews kijken, maar ook naar de schilderijen in een woonkamer, bijnamen voor personen en plekken, tattoos, oude familiefoto’s en favoriete films.
Zoals elke dynamiek van marginalisering werkt de angst voor het getto, waarbij de complexiteit van de wijken en de rijke geschiedenis van de bewoners worden veronachtzaamd, als een selffulfilling prophecy. Het onderzoek dat stedelijke etnografen als Loïc Wacquant en Mustafa Dikeç uitvoeren in de Franse voorsteden, benadrukt dat het niet alleen van belang is om te kijken naar wat er gebeurt in de wijken, maar ook naar de manier waarop de inhoud van discours en theorievorming over die fenomenen tot stand komen en als geloofwaardig worden aanvaard. Wacquant wijst in The Invention of the ‘Underclass’. A Study in the Politics of Knowledge (2022) op de sociale constructie van kennis en het historische gebruik en de morele waarde van termen als ‘getto’ of ‘onderklasse’. Het gaat niet alleen om wat we weten, maar ook om de vraag op basis van welke vooroordelen en overtuigingen we denken iets te weten.
Historicus Allessandro Portelli (2009), van zijn kant, stelt in zijn onderzoek naar mythevorming in mondelinge geschiedenis dat enkel academisch onderzoek niet sterk genoeg is om op te tornen tegen de ideologische verbeeldingskracht. Het beeld van sociale hoogbouwwijken is hardnekkig verankerd in ons cultureel referentiekader. Het is daarom belangrijk om de sociale hoogbouw historisch, van onderuit en multidisciplinair te benaderen en zo kennis op te bouwen ‘van vlees en bloed’ (Wacquant). Ver weg van populaire aannames, halve waarheden of conceptuele abstracties.
De Franse banlieues zijn een openluchtatelier voor culturele expressievormen als hiphop, graffiti en mode. In deze subculturen is de banlieue een plek waar wordt gedroomd, verbeeld en gecreëerd.
In Vlaanderen, en bij uitbreiding in België, moeten erfgoedprojecten die de geschiedenis van de sociale hoogbouw van onderuit vertellen nog van de grond komen. We hoeven niet te wachten tot sociale huisvestingsmaatschappijen en erfgoedinstellingen dit politieke en actuele veld durven te betreden; Frankrijk kan inspireren. Niet alleen voor de ‘banlieuefilm’ vormden de voorsteden van Parijs, Marseille en Lyon een inspiratiebron, maar ook voor de Franse hiphop, waarin racisme, politiegeweld, het leven in de quartiers en migratie een belangrijk onderwerp zijn. In hiphop worden de uitdagingen van de banlieues ‘bezongen’. De banlieue is ook een openluchtatelier voor andere culturele en artistieke expressievormen, zoals graffiti en mode. In deze subculturen is de banlieue, tegen alle negatieve beeldvorming in, een plek waar wordt gedroomd, verbeeld en gecreëerd. Culturele referenties zijn lenig en er is altijd een omkering als geuzennaam mogelijk. Hoe dwingend sociale structuren ook zijn, het is belangrijk de agency van en mogelijke betekenisverlening door bewoners ‘van onderuit’ niet te vergeten.
La vie HLM
De tentoonstelling La vie HLM (kort voor ‘Habitation à Loyer Modéré’, een Frans equivalent van sociale huisvesting), die liep in de Parijse banlieue Aubervilliers, heeft diezelfde hoopvolle ambitie. Het doel was simpel: tonen hoe de inwoners van de ‘logement populaire’ leefden van 1950 tot 2000. Aan de hand van egodocumenten, foto’s en persoonlijke voorwerpen werden de verhalen verteld van vier families in verschillende perioden. Daarbij wilde de expo de Franse banlieue demoniseren noch romantiseren. De initiatiefnemers van de tentoonstelling konden ook niet worden beschuldigd van particularistische of exceptionalistische geschiedschrijving, want de op het eerste gezicht heel persoonlijke verhalen werden gekoppeld aan de brede nationale, industriële en koloniale geschiedenis. De expo werd gemaakt door AMULOP of de ‘Association pour un musée du logement populaire du Grand Paris’. Dat klinkt erg chique, maar dit collectief is er allerminst een van academici die zich wentelen in vakjargon. Het is een interdisciplinair collectief bestaande uit academici, geschiedenisleerkrachten, sociologen, architecten, erfgoedwerkers, historici enz. Samen buigen ze zich over de educatie rond en de bewaring en bekendmaking van de geschiedenis en het erfgoed van sociale huisvesting. Het doel van AMULOP overstijgt trouwens de voornoemde expo. Op termijn wil het collectief uitgroeien tot een echt museum, waarin de geschiedenis van sociale hoogbouw van onderuit onderzocht, bewaard en getoond wordt.
In de tentoonstelling La vie HLM werden de verhalen van vier families uit de Parijse banlieue Aubervilliers gekoppeld aan de brede nationale, industriële en koloniale geschiedenis.
In La vie HLM gaf het collectief drie appartementen een tijdelijke invulling. In het eerste appartement werd de macrogeschiedenis van volkshuisvesting verteld, waarbij Aubervilliers werd voorgesteld als een grotendeels landelijke plek waar negentiende- en twintigste-eeuwse migranten uit onder andere ruraal Frankrijk zich vestigden in krakkemikkige huisjes, om te werken in de jonge industrie. Tijdslijnen, informatieve filmpjes en interviews wierpen een blik op deze geschiedenis van urbanisatie. In het tweede appartement was er een rondleiding over Franse arbeidersfamilies die er sinds de jaren 1960 woonden; in de living een Frans gezin uit het ruraal hinterland van Parijs, in de eerste slaapkamer een Italiaans, ‘perfect geassimileerd’ gezin uit de jaren 1960, en in de tweede slaapkamer een Senegalees gezin dat er woonde sinds de jaren 1990. De twee appartementen konden slechts worden betreden met een gids, om het geheel goed te contextualiseren en het risico op het zoo humain-gevoel of poverty porn te vermijden. Elke ruimte maakte invoelbaar wat een logement populaire in Aubervilliers heeft betekend voor vier verschillende gezinnen in de twintigste eeuw. Die gelaagdheid gaf deze ogenschijnlijk alledaagse plaats een historische betekenis en haalde het thema van sociale huisvesting uit het gepolitiseerde mijnenveld. Het gaf de inwoners van de banlieue een gezicht en maakte van hen ook historische actoren.
Pop-up aan de Gentse Watersportbaan
Geïnspireerd door dit Franse voorbeeld, en na het zien van de theatervoorstellingen Rabot 4-358 en Rabot 2 van Simon Allemeersch, werkte historica Neslihan Dogan vanuit dezelfde principes in de CIAM-wijk in Gent aan de Watersportbaan. Deze wijk bestaat uit hoogbouw en laagbouw, ontwikkeld tussen 1959 en 1965 door de destijds verzuilde woningmaatschappijen. Het cliché dat de katholieke huisvestingsmaatschappijen tuinwijken en de socialistische woonmaatschappijen appartementen bouwden, klopt in deze wijk alleszins niet. In deze complexe context landde in de periode van september tot en met november 2022 een pop-upmuseum, waar gedigitaliseerd erfgoed uit verschillende Gentse musea en het stadsarchief kon worden geraadpleegd via filmpjes en een zoekfunctie. Dat de bewoners zelf niet meteen stonden te springen voor een dergelijk cultureel initiatief is niet verwonderlijk, als je weet dat een museumbezoek vaak niet tot de prioriteiten behoort en het erfgoed in het pop-upmuseum te wit, te middenklasse en niet actueel genoeg was.
Het inzicht dat de geschiedenis van de wijk niet in het pop-upmuseum maar enkel in de buurt zelf en bij de bewoners tot haar recht kon komen, volgde al snel. Verschillende generaties bewoners werden geïnterviewd, hun foto’s werden gescand en hun verhalen verweven met een historische rondleiding in de buurt. De centrale vraag was: waarom ziet de Watersportbaan eruit zoals ze er vandaag uitziet? De rondleiding oversteeg het stedenbouwkundige en architecturale verhaal, en verbreedde ook het problematische narratief dat vaak wordt opgehangen over deze wijk. De rondleiding werd gegeven aan de kinderen van de school in de buurt, aan buurtbewoners, buurtwerkers, geschiedenis-enthousiastelingen en studenten uit het hoger onderwijs. Tijdens sommige rondleidingen namen buurtbewoners zelf het woord als de experten van dit stukje stad.
Gebrek aan symbolische erkenning
De meetbare nood aan en in sociale huisvesting is ondertussen genoegzaam bekend: er is een schrijnende onderfinanciering en een gebrek aan wooneenheden. Maar zowel de organisatie van het sociaal wonen als ook de pleidooien ten voordele van sociale woningen zijn vaak gericht op een technische invulling van het wonen, op kwantificeerbare tekorten. Terwijl er evenzeer een schrijnend symbolisch en cultureel tekort is. Om het met Nancy Fraser te stellen: de vraag naar sociale rechtvaardigheid gaat niet enkel om economische herverdeling, maar ook om symbolische erkenning en om de plaats binnen een culturele hiërarchie. In die culturele dimensie krijgen sociale woonwijken vandaag niet het verhaal dat ze verdienen. Ze zijn enkel het canvas waartegen grootstedelijke ‘problemen’ worden geschetst, het eendimensionale decor waartegen stedelijke drama’s zoals migratie, raciale spanningen, armoede, psychische kwetsbaarheid en drugsmisbruik zich voltrekken. In de media en in onze collectieve geheugens zijn sociale woonwijken geen plekken waar mensen wonen, werken, rusten, eten, kinderen opvoeden, liefhebben, vieren en rouwen. In het beste geval zijn het gemeenplaatsen van gefaalde maakbaarheid en modernisme.
Sinds de jaren 1990 heeft het Vlaamse woonbeleid afgezien van grootschalige sociale woonbouwprojecten. De onzichtbaarheid van sociale huisvesting zou stigmatisering tegengaan. Dat lijkt echter een zwaktebod.
Sinds de jaren 1990 heeft het Vlaamse woonbeleid bewust afgezien van grootschalige sociale woonbouwprojecten. De toekomst moet volgens dat model liggen in een sociale mix en kleinschalige projecten, waarbij sociale huisvesting voor het beleid idealiter ‘onzichtbaar’ moet zijn om stigmatisering tegen te gaan. Met de rijke geschiedenis van de sociale woningbouw en de trots van haar bewoners in het achterhoofd, en gezien de enorme vraag naar sociale woningen, lijkt dat een zwaktebod. De vraag is niét hoe deze plekken en deze mensen, die gevormd werden door de complexe transformatie van klasse en de geschiedenis van migratie, tot de dominante norm – de Vlaams woonnorm, maar ook normen met betrekking tot etniciteit en klasse – kunnen worden teruggebracht. Ook als deze plekken en de bewoners niet beantwoorden aan het dominante Vlaamse woonideaal verdienen ze respect en een kwaliteitsvolle woonomgeving. De ‘eigen’ norm is daarbij deel van de problematiek.
Sociale huisvesting en sociale hoogbouw verdienen de waardering van een eigen, unieke geschiedenis – en de erkenning van vele kleine geschiedenissen. Wanneer een samenleving over de toekomst moet nadenken, dreigt er altijd nostalgie naar een ideaal verleden. Maar tegelijkertijd kan het lokale verleden en het bijbehorende gevoel van nostalgie de discussie over de toekomst van een wijk voeden. We kunnen en moeten werken met het verleden, maar we zijn er niet toe gedoemd.
Deze tekst maakt deel uit van het dossier De cultuur van sociale hoogbouw, samengesteld door Simon Allemeersch en Neslihan Dogan.
This article was published in the context of Come Together, a project funded by the European Union.