Hoe ongezien te blijven
Door Kris Pint, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000Stripmaker Dick Matena verwerkte de integrale tekst van Gerard Reves De Avonden in een reeks stripverhalen. Kris Pint las, keek, en schreef. De definitie die Slavoj Zizek aan het begrip 'kitsch' gegeven heeft is zijn uitgangspunt.
In zijn boek The plague of phantasies (1997) definieert de invloedrijke cultuuranalyticus Slavoj Zizek kitsch als het dichtplamuren van een open plek in een kunstwerk die dat werk juist zijn grond geeft. Kitsch legt het er te dik op, zegt en toont alles zodat er geen plaats meer overblijft voor de lezer of kijker om aangezogen te worden door iets dat opdoemt als wat de filosoof Heidegger een "Lichtung" noemde. "Lichtung" is de naam voor een opengespaarde plek in een woud, een plek die ons juist door de afwezigheid van bomen een zicht biedt op het woud.
Toch is het dualisme van Zizek niet helemaal terecht. Kitsch kan immers net gebruikt worden als een artistiek procédé, als een vervreemdingstechniek: omdat kitsch alles dichtplamuurt wordt des te duidelijker dat er wel degelijk iets geplamuurd werd. Door het feit dat kitsch niet in staat is het ontbreken een plaats te geven — en het zo ook reeds te neutraliseren — blijft die leegte het kunstwerk van buitenaf belagen omdat het niet ergens in het kunstwerk terechtkan.
Een mooi voorbeeld van een dergelijke opzettelijke verkitsching in de Nederlandse literatuur biedt het latere werk van Gerard Reve, dat grootmeesterlijk het geduld van de lezer en de grenzen van de goede smaak uitdaagt door een zorgvuldig gedoseerde overdosis clichés, ontleend aan stationsromannetjes en de meest overdadige vorm van het christendom, het katholicisme. Het vervreemdingseffect dat Reve zo opwekt ontstaat niet zozeer door een Brechtiaans doorbreken van de vierde wand, maar integendeel door die wand ondoordringbaar te maken, een gesloten wereld te presenteren die de participatie, de identificatie van de toeschouwer niet langer nodig heeft. Het universum van de kitsch blijft zo voor de toeschouwer onbereikbaar — omdat er geen plaats voor hem is, wordt hij verbannen, is hij een vreemde die van buitenaf toekijkt, van op een afstand. En net in die afstand vindt hij de open plek terug, het tekort dat hem, samen met andere lezers, aantrekt in dat Reviaanse theater. Reve laat zich in Zelf Schrijver Worden dan ook lovend uit over het cliché, als stijlmiddel van de kitsch: "Proza dat geheel in clichés is geschreven moge de intellectueel eczeem of astma bezorgen, het bespaart de lezer veel energie, die hij geheel kan gebruiken voor het scheppen van zijn eigen voorstelling."
Fascinerend hierbij is dat die kitsch in het vroege werk van Reve relatief afwezig blijft, meer zelfs, dat de kracht van dat vroege werk net schuilt in het impliciet laten van de eigenlijke kern van het verhaal. Het is een techniek die Reve toepast in De ondergang van de familie Boslowits (1950), waar het centrale thema van de jodendeportatie tijdens W.O. II door de lezer zelf moet aangevuld worden — die zo, door zijn eigen leesarbeid, des te sterker het verzwegen drama ervaart. Hetzelfde geldt voor de briljante novelle Werther Nieland (1949), waar de jonge Elmer geconfronteerd wordt met dingen die hij niet kan plaatsen, zoals het rare gedrag van Werthers moeder. Juist het feit dat Elmer er geen vat op krijgt, maakt haar waanzin zo beklemmend voor de lezer die gedwongen is om alles vanuit Elmers perspectief te bekijken. Ook De avonden (1947), Reves beroemde debuutroman, draait volledig rond iets wat gedurende het hele werk ongezegd blijft, al onderneemt het hoofdpersonage Frits van Egters verwoede pogingen om het uit te spreken: "'Vader,' zei hij, 'alleen mensen kunnen zingen. Dat is wonderlijk. Zingen is iets, dat alleen mensen kunnen.' [ ] 'Verloren, alles is verloren', dacht hij, 'ik heb het niet durven zeggen. Ik heb iets anders gezegd. Wat heb ik gezegd?' Hij voelde zijn hoofd heet worden. 'Heel iets anders,' dacht hij, 'en onzin.'" Dit falen van Frits om een verklaring te formuleren, maakt van De avonden een magistraal uitzichtloos boek, een aaneenschakeling van groteske, onbegrijpelijke nachtmerries die moeiteloos aansluiten bij de al even beklemmende sfeer van de werkelijkheid: overdag heeft hij een saai baantje op kantoor, 's avonds observeert Frits, "de mislukte", zijn ruziemakende ouders of bezoekt hij vrienden met wie hij sarcastische conversaties voert over ziekten en ongelukken, met als rode draad zijn obsessie met kaalhoofdigheid. Omdat Frits' particuliere geschiedenis niet wordt geduid, bood en biedt het boek een wereldbeeld dat generaties van lezers onthutst hebben herkend als het hunne. Dat De avonden nu meer dan vijftig jaar en evenveel herdrukken later nog steeds gelezen wordt, bewijst dan ook dat Reve gelijk had toen hij aan een beginnende auteur als raad gaf niet te denken "dat U het onderwerp buiten Uw eigen leven en gezichtskring zoudt moeten zoeken. [ ] U moet niet wat Uzelf hebt meegemaakt, te gering achten om neer te schrijven, maar U moet ook niet denken, dat wat U doorleefd hebt, uniek is. Alles is reeds, ontelbare malen, eerder geweest en gebeurd. [ ] Alles zo eksakt mogelijk: hoe meer vastgelegd in de tijd Uw gegevens zijn — eventueel zelfs met precieze data — hoe tijdlozer Uw geschrift wordt, merkwaardigerwijs." Vandaar ook de onsterfelijkheid van de bekende openingszin van De avonden: "Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de twee en twintigste december 1946 in onze stad op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66 de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte" Juist in de afstand, in het verschil (het is niet mijn adres, niet mijn tijd, niet mijn naam, niet mijn ontwaken ) kan mijn verbeelding aan het werk gaan. Het beklemmende gevoel van herkenning dat me bij het lezen van De avonden telkens weer overvalt, heeft niets te maken met het feit dat ik net als Frits deel uitmaak van een generatie die net een gruwelijke oorlog achter de rug heeft, of dat ik homoseksueel was in een tijd waarin dat nog een taboe was of een mislukkeling op het gymnasium de herkenning heeft juist te maken met het feit dat een dergelijke analyse van Frits (hij voelt zich zo want etc ) door Reve niet wordt gemaakt: de complexen die Frits voortdrijven, blijven onder de woorden zwijgen en net daardoor kan ik de mijne erin projecteren, net als talloze andere lezers die elk weer evenveel van mij verschillen als ikzelf van Frits van Egters verschil.
Het probleem begint pas als andere mensen het werk voor mij gaan interpreteren: zo werd Frits' neurose onder meer geïnterpreteerd als de "psychische keerzijde van de emancipatie van de arbeidersklasse", een "schreeuw om godsdienst" of als een onvermogen het homoseksuele verlangen te uiten. Hoewel die interpretaties ongetwijfeld allen valabel zijn, ontnemen ze aan het personage net die noodzakelijke ruimte die ervoor zorgt dat hij de lezer aanspreekt. Vanuit die interpretaties wordt Frits slechts een interessante case study — interpretaties die echter op geen enkel punt het mysterie van het boek — Frits van Egters, c'est moi! — weten te bereiken. In die zin zouden we die interpreterende theorieën over kunstwerken kunnen beschouwen als verkitsching, het sluiten van de opening waarin Frits' geheim versmelt met het geheim van de lezer.
Door de verleiding te veel te willen zeggen zijn ook de transformaties van een dergelijk werk altijd een hachelijke zaak. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de verfilming van De avonden in 1989. De onderhuidse religieuze erotiek van het boek wordt wel voldoende suggestief gehouden en zelfs letterlijk wat onderbelicht: het aan- en uitflitsen van een lamp in de film beschijnt schaars een bas relief op Frits' kamer van Isis die Horus (haar zoon) zoogt, als een soort prefiguratie van de Mariacultus die in het latere werk van Reve zo belangrijk wordt. Verder blijft het religieuze in de film, net als in het boek en in de leefwereld van de jonge Reve — die in een communistisch milieu opgroeide — taboe. Jammer genoeg besloot de regisseur daarentegen om het verdrongen seksuele aspect wat duidelijker in de verf te zetten en daardoor vervalt de film onherroepelijk in Freudiaanse camp. Zo zijn er de fallische breinaalden die Frits ostentatief in de breiwol van zijn moeder steekt, naalden die later nog terugkomen in een droom waarbij er melk (of is het sperma?) lekt uit vrouwenborsten, en is er de halve aanranding van Bep Spanjaard die de kijker duidelijk moet maken hoe Frits' contacten met vrouwen gedoemd zijn om te falen. Het resultaat is hetzelfde als dat van de theoretische analyses van De avonden: ze zorgen ervoor dat Frits' ondraaglijke zwijgen zijn geheim verliest, want wat niet werd uitgesproken, is toch niet ongezien gebleven; de regisseur heeft genadeloos de seksuele waarheid aan het licht gebracht en hierdoor is er geen plek meer waar ik, als kijker, betrokken wordt: de film en het boek lichten elkaar wederzijds toe als een perpetuum mobile.
Vandaar dat ik wat huiverig stond tegen de nieuwe poging om De avonden te verbeelden door de stripauteur Dirk Matena: een vierdelige stripversie, waarvan ook het tweede deel onlangs verscheen. Een geluk is wel dat de strip beschouwd wordt als een officiële druk van De avonden en dus had Matena, in tegenstelling tot de film, geen kans om zijn eigen aanvullingen te maken — al betekent dat natuurlijk niet dat interpretatie volledig is uitgesloten. Zo koos Matena ervoor om Frits van Egters de trekken te geven van zijn geestelijke vader, hierbij dus impliciet de lezing volgend die De avonden ziet als een sleutelroman over de jonge Gerard (toen nog Van het) Reve. De vraag blijft of ook hier niet een kitscherig dubbelop optreedt, aangezien getoond wordt wat reeds in de tekstvakken te lezen staat. Hoewel het natuurlijk niet eerlijk is om Matena hierop aan te vallen — hij is immers gedwongen de hele tekst te gebruiken, en brengt het er alles in acht genomen nog redelijk goed van af — neemt het toch niet weg dat de strip daardoor wat gelijkt op Reves latere werk. Het dubbelop heeft immers een effect waar de latere Reve zo graag gebruik van maakt omdat het bij uitstek een vorm van kitsch is: het pleonasme. "Ik ken geen auteur behalve mijzelf die het doodleuk heeft over een internationaal wereldgedicht, of over het internationale wereldproletariaat, desnoods ook nog van alle landen. Maar het pleonasme kan ook verduidelijkend, versterkend en de graad van stelligheid verhogend werken, zoals in mijn (uit mijn eigen achterste gebakken) drol van stront, want door het dubbelop in de laatste drie woorden wordt de betekenis de lezer terdege ingewreven. In het opzettelijke pleonasme zit ook iets van een de lezer niet voor vol aanzien, en hem voor de gek houden, waar deze overigens dol op is." Waarschijnlijk was het echter niet Matena's bedoeling om de lezer voor de gek te houden en het is dan ook de vraag of die lezer na enkele bladzijden niet dol wordt van die redundantie. Sterker is dan ook Matena's ingenieuze gebruik van de striptechnische mogelijkheden. Zo is er de grijsbruine kleur waarmee de hele strip getekend is: uiteraard is er geen betere kleur denkbaar voor de grauwe stemming van het boek, maar daarnaast verleent ze het werk ook een fictief documentair karakter, door de gelijkenis met de zwartwitfotografie uit die tijd. Het geeft het werk een zeer gedateerd karakter, en maakt het zo, als we Reves al eerder geciteerde aanwijzing mogen geloven, tijdloos.
Ook Matena's keuze om de personages van zeer dichtbij te tekenen, geven de platen een even claustrofobische sfeer als in het boek. Dit wordt bovendien versterkt door subtiele visuele echo's. Zo lijkt het walgelijke, misvormde hoofd van een heer in maatpak uit een nachtmerrie van Frits op het al even afstotelijke hoofd van de rektor van zijn vroegere gymnasium, die op zijn beurt weer gelijkenis vertoont met een ex-klasgenoot waarmee Frits op de receptie praat en die door de speekseldraadjes die verschijnen als hij lacht, een abjecte, bijna monsterlijke indruk geeft. Het resultaat van die technieken is dat de grens tussen de nachtmerries van Frits en de dagelijkse werkelijkheid lijkt te verdwijnen: "nergens is redding". Hier vult het tekenpotlood van Matena dus wel degelijk de reviaanse kroontjespen aan, maar die aanvulling is nergens echt noodzakelijk.
Waar het stripboek wél een interessante aanvulling op lijkt te vormen, is het statuut van het stripgenre. Er is de laatste tijd een golf van publicaties, vooral dan in Frankrijk, waarbij literatuur verstript wordt. De bewerking van Proust is waarschijnlijk het bekendste voorbeeld, maar ook gedichten van Baudelaire en Verlaine werden recent in (strip)beeld gebracht. Opvallend hierbij is de aandacht van het literaire establishment. Het lijkt of de strip zich door zijn toevlucht tot de literatuur wil bewijzen als een hoogstaand cultureel medium. Misschien moeten we de bekroning van De avonden met de Bronzen Adhemar dan ook — uiteraard naast andere motivitaties — zien als een s timulans om de strip wat sociale promotie te bezorgen. Het lijkt wat op de neiging die de filmindustrie had om zich via de verfilming van boeken te profileren als een volwaardig artistiek medium. Het voorbeeld van de film maakt echter meteen ook duidelijk dat enkel het ontwikkelen van een eigen taal een medium echt onafhankelijk maakt.
Aan de andere kant lijkt ook de literatuur te azen op de street credibility van strips als hip medium. Op zichzelf kan de confrontatie tussen literatuur en strip interessante resultaten opleveren — zoals Heart of Darkness, de Congonovelle van Conrad een geniale renaissance kende in Apocalypse Now, Coppolla's beruchte Vietnamfilm — maar dan moet de bewerking wel de durf hebben om de autonomie van zijn genre en zijn creativiteit op z'n minst op dezelfde hoogte te plaatsen als die van het origineel. De bewerking van De avonden lijkt daarin niet zo ver te durven gaan en is daarom wat ontgoochelend voor sommige stripliefhebbers: het boek is bewonderenswaardig, gedegen vakmanschap van een oude rot in het vak, maar het brengt niets ongeziens en blijft daarom wat in de schaduw staan bij het origineel. Het is een geslaagde illustratie, maar voor een geslaagde adaptie heeft de tekenaar door het verplichte gebruik van de integrale tekst te weinig vrijheid gekregen én door het experiment te schuwen in zijn stijl ook te weinig vrijheid genomen. Het resultaat is dat de luxueuze stripmet zijn harde kaft in mijn Reve-bibliotheek op een wat pronkerige manier een plek opvult, die eigenlijk misschien wel open had mogen blijven — op zinloze, vergooide zondagnamiddagen kan ik het voor het eten even ter hand nemen om er een blik in te werpen, genieten van een Reviaans gesprek en de close-up tekening van Frits die een pruillip trekt, en om te denken aan de verzuchting van Alice: "and what is the use of a book without pictures or conversations?" Het antwoord op die vraag hangt ongetwijfeld af van of u het al dan niet eens bent met Zizeks definitie van kitsch.
Dick Matena (& Gerard Reve), De avonden (Deel 1 en 2), Amsterdam: De Bezige Bij.