Het najagen van een terugtrekkende horizon
Door Eline Verstegen, op Thu Sep 12 2019 22:00:00 GMT+0000'We erkennen dat er geen groot uiteindelijk doel is in de menselijke geschiedenis, maar doen toch alsof. Het gevolg hiervan is dat we schijnbaar zelfzeker toewerken naar een ongekend eindpunt, terwijl we beseffen hier nooit in te kunnen slagen. ' Met dit essay kroonde Eline Verstegen zich tot een van de vijf laureaten van onze essaywedstrijd met Het zoekend hert en Historische Uitgeverij.
Mei 2017. Ik zit ongezond lang op een Londense kamer waarvan de prijs per vierkante meter volstrekt onverantwoord te noemen valt. Deels uit een vreemde heimwee en deels uit prille verliefdheid op een televisieredacteur die meewerkt aan de jaarlijkse special, kijk ik als studeerpauze naar de livestream van de finale van het Eurovisiesongfestival. Jawel.
Voor menigeen is dat geen schaamtelijk feit, maar een trotse viering van ‘s werelds kitsch; voor sommigen is het een schuldig pleziertje; voor nog anderen een tijdverspilling meer woorden niet waard. Deze laatsten zullen in mijn specifieke situatie ook de bevestiging lezen dat liefde niet alleen blind maakt, maar ook toondoof en stijlloos.
Vanaf de jaren ’70 verdween het grenzeloze geloof in de rede, in rechtlijnige vooruitgang, in grote verhalen en utopische sociaal-politieke programma’s
Je weet zelf wel tot welke categorie je (al dan niet stiekem) behoort, maar eigenlijk doen jouw en mijn mogelijks discutabele voorkeuren er niet toe. Want in dit glitterende, vuurspuwende, allesbehalve muzikale circus meende ik een nieuw referentiekader te herkennen waarin we ons tijdsgewricht zouden kunnen begrijpen.
Het jaar 1976. De Amerikaanse kunstenaar Bruce Conner toont het werk “Crossroads”. De film, die bestaat uit een montage van archiefbeelden van nucleaire testen in de Bikini atol in 1946, kan gezien worden als een esthetische vertaling van een dreigend noodlot. Zeker in het licht van de turbulente politieke gebeurtenissen op dat ogenblik, is het werk een sterke herinnering aan het toen heersende gevoel dat het einde van de geschiedenis nabij was.
Vanaf de jaren ’70 verdween het grenzeloze geloof in de rede, in rechtlijnige vooruitgang, in grote verhalen en sociaal-politieke programma’s die utopische beelden van de samenleving verspreidden. Het postmodernisme volgde zo het modernisme op in de serie van culturele kaders. De nihilistische attitude die hieruit voortvloeide, was ook te merken in de kunsten: er werd niet langer een onderscheid gemaakt tussen hoge en populaire cultuur, intertekstualiteit (in de vorm van pastiche en appropriatie) heerste, en de autoriteit van een bepaalde stijl of definitie van wat kunst moest zijn werd volledig onderuitgehaald. Hirsts haaien in formaldehyde en Koons’ gouden excessen vierden hoogtij.
Het jaar 2010. Waar mijn dagen bestonden uit grote beproevingen zoals academische essays en plaats vinden op een Ossenmarkts terras, leek het voor de mensheid bezwaarlijk een jaar zoals een ander. Apple lanceerde de iPad, de Eyjafjallajökull vulkanisch materiaal en BP tonnen olie in de Golf van Mexico. Van diep onder de grond werden drieëndertig mijnwerkers bevrijd in Chili, en hoog in de lucht verrees in Dubai de Burj Khalifa. Er vonden letterlijke en figuurlijke aardbevingen plaats, respectievelijk in Haïti en in Vlaanderen waar de N-VA voor het eerst alleen naar de federale verkiezingen trok (en met succes). Alberto Contador won de Tour de France (met minder succes bleek later).
"Alors on sort pour oublier tous les problèmes, alors on danse”, zo orakelde een maestro in 2010.
Er moest afscheid genomen worden van geen geringe culturele grootheden, waaronder Eric Röhmer, J.D. Salinger, Alexander McQueen, Louise Bourgeois, Sigmar Polke, José Saramago en Harry Mulisch. Tegelijk werden de reunion tour tickets van Take That, “Dos Cervezas” van Tom Waes, “Despicable Me” en “Toy Story 3” warm verwelkomd. Heet werd het onder Amerikaanse voeten toen Wikileaks 250.000 vertrouwelijke diplomatieke documenten openbaar maakte, maar ook in de Arabische wereld waar een opstandige lente door de straten trok.
Niet onbelangrijk: Duitsland won het Eurovisiesongfestival met het aanstekelijke “Satellite” van Lena en Tom Dice mocht met zijn gitaar zesde tekenen (ik denk altijd dat hij beter deed). Het was een witte kerst. Kortom, ups and downs. “Alors on sort pour oublier tous les problèmes, alors on danse”, zo orakelde een maestro.
Het was een tijd waarin, achteraf zo blijkt, reeds verschillende maatschappelijke en culturele tendensen besloten lagen en aangekondigd werden. Intussen werd in academische en intellectuele kringen het postmodernisme al enige tijd als passé beschouwd.
Reflecterend op deze neergang, stelden Nederlandse filosofen Robin Van den Akker en Timotheus Vermeulen in een publicatie uit dit zelfde jaar dan ook dat een nieuwe “structure of feeling” onderscheiden kon worden. Het gaat hen om een sensibiliteit die wijdverspreid genoeg is om structureel te worden genoemd, maar die niet herleid kan worden tot één expressievorm.
Wat zij voorleggen, is dus noch een programmatisch manifest, noch een normatieve filosofie, geen sociale of stilistische beweging. Het is een oefening in het omschrijven en situeren van overheersende culturele patronen om zowel het dagelijkse leven als het historische momentum te begrijpen.
Metamodernisme: het ‘oscilleren’ tussen modern engagement en utopisme aan de ene kant en postmoderne afstandelijkheid en ironie aan de andere kant.
Deze gevoelsstructuur is filosofisch gebaseerd op het concept ‘alsof’: we erkennen dat er geen groot uiteindelijk doel is in de menselijke geschiedenis, maar doen toch alsof. Het gevolg hiervan is dat we schijnbaar zelfzeker toewerken naar een ongekend eindpunt, terwijl we beseffen hier nooit in te kunnen slagen. Daarnaast zien zij het ‘oscilleren’ tussen modern engagement en utopisme aan de ene kant en postmoderne afstandelijkheid en ironie aan de andere kant.
Het woord ‘oscillatie’, of schommeling, is hier cruciaal: het geeft aan dat dit structureel aanvoelen geen perfecte, statische balans is tussen “hoop en melancholie, tussen naïviteit en kennis, empathie en apathie, uniciteit en pluraliteit, totaliteit en fragmentatie, puurheid en ambiguïteit”, maar dat het zichzelf continu herpositioneert daartussen. Het is geen best of both worlds. Het komt na, maar slingert tegelijk ook tussen moderne en postmoderne benaderingen, resulterend in wat zij kortweg noemen een geïnformeerde naïviteit, een pragmatisch idealisme. Of metaforisch samengevat, in het najagen van een horizon die zich lijkt terug te trekken.
Hun pogingen om de specifieke uitingen van deze gevoelsstructuur, die zij voornamelijk situeren op artistiek en cultureel vlak, te beschrijven, leidde tot een topografische kaart van wat zij beschouwen als het metamodernisme.
Binnen de kunsten zien Van den Akker en Vermeulen een neoromantische beleving ingegeven door emoties, escapisme, de natuur en het sublieme.
Binnen de kunsten zien Van den Akker en Vermeulen vijf algemene tendensen: een expliciet socio-politiek engagement, nadruk op het narratieve en storytelling, het opduiken van “verouderd” vakmanschap, het belang van oprechtheid, en ten slotte de aanwezigheid van het affectieve. Deze strategieën kunnen bijvoorbeeld opgemerkt worden in het steeds vaker voorkomen van utopia’s, mythes en magie, “quirkiness”, een simultane empathie en ironie, traditionelere technieken, historicisme en misschien bovenal een neoromantische beleving ingegeven door emoties, escapisme, de natuur en het sublieme.
Het jaar 2019 (nu). Sinds ik het artikel van Van den Akker en Vermeulen las in de lente van 2017, luttele weken voor de voornoemde Eurovisiesongfestivalfinale, kan ik bijna niet anders dan de gebeurtenissen rondom mij door de - ik gok millennial pink of neo-mint gekleurde - bril van het metamodernisme te zien. Dat heeft me nog niet per se veel vreugde gebracht - de metamoderne sensibiliteit sluit geen beangstigende wanpraktijken zoals schromelijk racisme, polariserend populisme en krankzinnig klimaatnegationisme (to name a few) uit, helaas.
Desalniettemin heb ik wel al een - allicht lichtelijk misplaatst - genoegen gevoeld bij het idee dat ik de figuurlijke rode filter uit het bordspel “De Peking Mysteries” had gevonden die mij toeliet code te lezen waar er voor anderen louter nog chaos was. Mijn nieuw gevonden inzichten in maatschappelijke ontwikkelingen heb ik evenwel niet opgedrongen als een bijbel om bij te leven - die zijn er vandaag genoeg, ook helaas. Maar ik zal ondertussen heus wel wat vrienden verveeld hebben met het zoveelste ‘-isme’, waar mijn interpretaties steeds middelpuntzoekend naar terug cirkelden.
In de overgebruikte #wanderlust en in instagramfoto’s van hikende kennissen zag ik het metamoderne, Romantisch geïnspireerde verlangen te ontsnappen naar de natuur.
Na het lezen van hun artikel moest ik vrijwel meteen terugdenken aan een specifiek moment in mijn datinggeschiedenis. “Raar”, maar laat het mij even uitleggen. Met mijn toenmalig lief keek ik enkele jaren geleden, op mijn verjaardag nota bene, naar “The Fantastic Mister Fox”, het door Wes Anderson naar het beeldscherm vertaalde verhaal van Roald Dahl. Ik werd verliefd, en verloor wat verliefdheid.
Het was mijn eerste Anderson-ervaring en ik vond toen al fantastisch wat ik later nog fantastischer zou gaan vinden: de ontegensprekelijke inherente esthetiek, de zweem van melancholieke nostalgie, de off-beat karakters die zowel onschuldig en goedgelovig zijn als schuldig en intelligent, de doorvoelde betrokkenheid maar ook de ongemakkelijke afstandelijkheid. Deze combinatie had fataal kunnen zijn voor een emotionele, sfeergevoelige huilebalk als mezelf, maar het was zoals ik later las in een prachtig hoofdstuk over metamoderne film: “the tear that gathers but does not fall”.
Het moet gezegd, ik ontdekte ondertussen dat Anderson de fetisj-regisseur is in menig metamodern discours. En het is begrijpelijk waarom: de visuele toon van zijn films, de combinatie van ironie en empathie, “het is alsof Anderson al heel de film lang wil zeggen: het komt heus wel goed." Het zijn manifestaties van de metamoderne sensibiliteit pur sang. Het waren ook de elementen waar ik het toen op mijn gelukkige dag over wilde hebben, ware het niet dat mijn lief toen de profetische woorden sprak: “Misschien ben ik niet cultureel genoeg om het daarover te hebben.”
Sommige dingen zijn nu eenmaal geen lang leven beschoren. Maar de ogen die Van den Akker en Vermeulen me openden, wel. In artikels van frieze tot Weekend Knack, respectievelijk getiteld “Is craft back in fashion?” en “Houtbewerken, glasblazen of borduren: waarom slaan we massaal aan het craften?”, zag ik het metamoderne teruggrijpen naar ambachtelijke tradities; in de overgebruikte #wanderlust en in instagramfoto’s van hikende kennissen zag ik het metamoderne, Romantisch geïnspireerde, verlangen te ontsnappen naar de natuur; in het magistrale theater van iemand als Hannah De Meyer zag ik het geëngageerde en het affectieve samenkomen in een metamodern hopen; en in hoeveel hedendaagse beeldende kunsttentoonstellingen zag ik niet dezelfde fenomenen wederkeren.
Uitgesproken maatschappelijk engagement, ook met het verleden; textielwerken en oldschool fotografie; geschilderde en getechnologiseerde sublieme ervaringen van woeste zeeën en nachtelijke manen; relationele installaties die proberen mensen echt te verbinden en ingaan tegen onze louter digitale connecties; en alle occulte, mystieke variaties op het thema dat ik graag “neo-pagan bitch witch” noem.
Precies in de ultieme oase van parodie, de arena van de pastiche, won op het Eurovisiedoongfestival van 2017 het lied dat in zijn puurheid streefde naar oprechtheid.
Ook buiten de kunsten zie ik tekenen van een metamoderne manier van in het leven staan, in columns over de Gen Y en Z-generatie, in opiniestukken over de klimaatjongeren; in Huffington Post videos van willekeurige goede daden. Het meest recent nog, in een tekst van Universiteit Antwerpen rector Herman Van Goethem voor de zomerreeks van Sampol: “Aan de ene kant dus onverbeterlijke optimisten, aan de andere kant zwartgallige pessimisten… beter is het ergens tussenin te zwerven als eeuwig zoekende, vanuit een subtiele gerichtheid op het goede, een zoektocht die zich prima laat samenvatten in dit ene woord: hoop.”
En dus ook in de finale van het Eurovisiesongfestival van 2017 weerklonk de metamoderne sensibiliteit. De uiteindelijke winnaar van de avond werd de Portugese Salvador Sobral. Precies in de ultieme oase van parodie, de arena van de pastiche, won het lied dat in zijn puurheid streefde naar oprechtheid, van een artiest met een “S.O.S. Refugees” t-shirt en een afkeer van het spektakel, tegen de achtergrond van een subliem woud. Een overwinning van de authenticiteit, van het activistische, van het neo-romantische; van de hoop ondanks; van het metamodernisme. Toch?
Toegegeven, de metamoderne force is niet altijd even sterk in mij. Ik vraag me af wat de werkelijke reikwijdte van het begrip is, zowel inhoudelijk als maatschappelijk. Getuigt de getekende kaart niet van een imperial overstretch? Is het niet het zoveelste lekke containerbegrip dat leger wordt met elke toepassing? Door de open en schipperende aard van de metamoderne gevoelsstructuur, kan de paraplu wel bijzonder veel en diverse ladingen dekken.
Daarnaast erkennen Van den Akker en Vermeulen zelf dat de taal van het metamodernisme vooral - of uitsluitend - gesproken wordt in westerse kapitalistische samenlevingen. Hierin kunnen de metamoderne voorkeuren dan nog eens makkelijk gelezen worden als interessante distinctiemechanismen van een culturele middenklasse - om nog maar te zwijgen van de generationele bijklank die de hele onderneming kent.
Aan deze laatste drie parameters voldoe ik zelf, en met mij velen in de “filter bubble” waarin ik leef. Desondanks of net daarom lijkt het mij hoe we standhouden in de “clusterfuck van wereldhistorische proporties” waar we op af lijken te stevenen: door te geloven dat de Salvador Sobrals van deze wereld het Eurovisiesongfestival winnen. Door de horizon die zich steeds verder lijkt terug te trekken, toch te blijven najagen.