Het museum als scheidsrechter? Over de geannuleerde boksmatch in MIMA
Door Sixtine Bérard, op Wed Jun 07 2023 22:00:00 GMT+0000Voor zijn recente expo Local Heroes posteerde het Molenbeekse museum MIMA zich in de boksring. Op het programma stond ook een omstreden kamp tussen politieagenten en Brusselse jongeren. Last-minute trok het museum de stekker uit het evenement. Hoe kon het een gevoelig sociaal conflict als ‘fair play’ voorstellen? MIMA danst op een slappe koord, stelt Sixtine Bérard, tussen sociale spanning en spektakel, wijk en wereldpers, instituut en anti-instituut.
Op 3 februari 2023 opende de tentoonstelling Local Heroes in MIMA, het museum voor hedendaagse kunst in Sint-Jans-Molenbeek. MIMA kondigde Local Heroes aan als ‘een tempel van boksen en kunst in interactie met de bezoekers’. Zeven artiesten gingen aan de slag met de esthetiek van ‘the noble art’. Naast foto’s, interactieve audio-installaties, muurtekeningen en kostuums was er ook een tijdelijke boksring geïnstalleerd, met daarrond een krappe ruimte voor het publiek. Local Heroes bleek een luchtige, korte, tentoonstelling met blitse kleuren en een vleugje #girlboss-feminisme op het einde.
Het museum duidt de curatoriële keuze voor de bokssport onder andere met het argument dat de boksgemeenschap de ‘jeugd van de Brusselse binnenstad’ sociologisch zou weerspiegelen. Een van de geplande activiteiten in de efemere bokstempel werd op 5 april afgeblazen: ‘Police et Quartier’, een bokswedstrijd tussen politieagenten en Brusselse jongeren. Volgens het MIMA zelf was die annulering een ‘reactie op de spanningen die momenteel op de sociale netwerken heersen’.
De open brief bekritiseert dat MIMA de gespannen relatie tussen de politie en jongeren wijt aan vooroordelen die kunnen worden overwonnen.
Twee dagen eerder, op 3 april, werd er een open brief over ‘Police et Quartier’ gedeeld op het Instagram-account @justice4mawda. De brief, die 5 juni 2023 al 2034 keer was geliket, is geschreven door een groep militanten, artiesten en families van slachtoffers van politiegeweld. De brief eindigt met een lijst van mensen die sinds 1991 door Belgische politie-interventies zijn gedood. Iets meer dan veertig artiesten, cultuurwerkers en publieke denkers hebben de verklaring ondertekend, onder wie Gia Abrassart, Sidi Larbi Cherkaoui, Joëlle Sambi, Lukas Dhont en Myriam Van Imschoot. Ook Kenza Vandeput Taleb, een Brusselse ontwerpster en een van de zeven artiesten van Local Heroes, onderschreef het statement. De collectieven Les Madrés, Justice4Mawda en Front de mères Belgique, die zich inzetten voor de verdediging en nagedachtenis van slachtoffers van politiegeweld, sluiten de lijst.
De open brief bekritiseert de manier waarop MIMA de gespannen relatie tussen de politie en jongeren in Brussel presenteert als een kwestie van vooroordelen die kunnen worden overwonnen. De briefschrijvers repliceren dat de structurele vertrouwensbreuk ten aanzien van de politie niet te wijten is aan vooroordelen, maar aan politiegeweld gekenmerkt door ‘systemische onderdrukkingen’ en ‘racistische misdaden’. Ze bekritiseren ook dat het museum het evenement promoot als een moment van fair play, waardoor het de fundamentele ongelijkheden tussen burger en agent negeert. Het derde punt betreft de locatie: hartje Molenbeek. ‘Police et quartier’, stellen de ondertekenaars, getuigt van een wereldvreemdheid ten opzichte van de politieke (en politiële) werkelijkheid rond het museum. En voor een museum dat meestal in één adem met zijn locatie wordt genoemd, is dat laatste argument extra scherp.

‘Hell hole hope’
MIMA, een acroniem voor Millennium Iconoclast Museum of Art, opende zijn deuren in 2016. De oprichters zijn gepokt en gemazeld in het kapitaalkrachtige deel van het culturele veld. Raphaël Cruyt en Alice van den Abeele zijn de eigenaars van de Brusselse kunstgalerie Alice Gallery. Florence en Michel de Launoit, het andere koppel dat MIMA uit de grond stampte, zijn culturele ondernemers. Michel de Launoit is de zoon van Jean-Pierre de Launoit, een Belgische graaf, mecenas en industrieel.
De pers die de MIMA-oprichters als de ‘redders van Molenbeek’ wilde framen, negeerde de culturele initiatieven die er al jaren verankerd waren.
De opening van MIMA was gepland op 24 maart 2016, twee dagen na de terroristische aanslagen in Brussel en Zaventem. In de nasleep van de aanslagen werd Molenbeek gebrandmerkt als ‘hellhole’. De (inter)nationale pers beschreef MIMA prompt als het sprankeltje hoop in een wijk die ze in diezelfde artikelen stigmatiseerden. Franceinfo:culture poneerde dat het durf vergt om zich in ‘die plek in Brussel’ te huisvesten en Deutsche Welle kopte cynisch: ‘Meer dan terrorisme: Molenbeek opent een nieuw kunstmuseum’. Dat discours negeerde de culturele initiatieven die al jaren verankerd waren in de wijk. De oprichters van het museum kanten zich in interviews na de opening expliciet tegen de framing van MIMA als ‘de grote redders van Molenbeek’. Het boek waarmee ze in 2022 terugblikten op vijf jaar MIMA gaven ze niettemin de titel HELL HOLE HOPE – Birth of a Museum.

In de lofzang op het nieuwe culturele instituut klinkt de logica van gentrificatie door. Tussen 2019 en 2020 voerden sociologen van UGent en ULiège onderzoek naar de culturele praktijken in vijf wijken aan de Brusselse kanaalzone, waaronder Molenbeek, in opdracht van het expertisecentrum perspective.brussels. Hun omvangrijke rapport stelt dat gentrificatie ook in de kanaalzone plaatsvindt, al gaat het minder snel dan in bijvoorbeeld Londen. De onderzoekers beschrijven hoe gentrificatieprocessen doorgaans een bepaald patroon volgen: ‘ruwe’ wijken met ‘goedkope’ woningen trekken mensen aan uit hogere socio-economische posities en bijvoorbeeld culturele of technologische start-ups. Het commerciële en recreatieve aanbod dat zich vervolgens in de buurt ontwikkelt, bedient voornamelijk de nieuwe, kapitaalkrachtige bewoners. De buurt groeit op hun maat − en portemonnee. Woningprijzen stijgen, lokale winkels worden weggeconcurreerd en armere, ‘oorspronkelijke’ bewoners worden nog verder naar de marges van de stad geduwd. MIMA kan als een symbool gelden van het gegentrificeerde elan van de kanaalzone. Het bevindt zich op de site van de oude Belle-Vue-brouwerij, waar de gerenoveerde stallen en mouterij naast het museum nu ook nieuwe woningen en een hotel huisvesten in een project dat kaderde in het plan om de wijk te ‘vernieuwen’.
Vandaag wordt van het museum verwacht dat het met zijn directe omgeving samenleeft. Dat lijkt MIMA te proberen.
Na de opening van MIMA weerklonken sceptische echo’s van mensen die al langer werkten in het Molenbeekse socio-culturele veld. In 2017 gaf de directeur van het ‘Huis van culturen en sociale samenhang van Sint-Jans-Molenbeek’ aan dat hij meer betrokkenheid had verwacht van MIMA bij samenwerkingsverbanden. ‘Die betrokkenheid heb ik nog niet gezien, maar ik hoop oprecht dat ze zal komen’, concludeerde hij hoopvol. De directeur van het museum La Fonderie was minder optimistisch. ‘Bij MIMA, net als bij Kanal’, stelde hij in een interview uit 2019 met sociaal geograaf Simon Debersaques, ‘wordt hetzelfde oppervlakkige discours van verankering gehanteerd, ten dienste van een imago-strategie die publieke investeringen moet legitimeren.’
Moet een museum – meer dan een bedrijf of appartementengebouw – echt rekening houden met zijn omgeving? Volgens het ICOM (International Council of Museums), wel. Musea, legde het ICOM vast, ‘werken en communiceren ethisch, professioneel en met de participatie van gemeenschappen, en bieden gevarieerde belevingsmogelijkheden op het gebied van onderwijs, plezier, reflectie en kennisdeling’. Waar Michel Foucault het museum ooit beschreef als een heterotopie – ‘un lieu de tous les temps qui soit lui-même hors du temps’ – wordt nu verwacht dat het museum poreus is ten opzichte van zijn directe omgeving, dat het niet buiten de tijd staat, maar ermee samenleeft.
Boksen is een lijf-aan-lijfgevecht. Die connotatie van een ‘eerlijk’ gevecht ligt ook vervat in de opzet van ‘Police et Quartier’.
Dat lijkt MIMA te proberen. In de zeven jaar sinds zijn opening is het verschillende samenwerkingsverbanden aangegaan met de wijk. Het werkte al samen met een naburige biowinkel, een kinderopvang en de jongerenorganisatie D’Broej. In een tekst over Local Heroes stelt MIMA dat zulke samenwerkingen een antwoord bieden op de vraag hoe het museum een rol kan spelen voor jongeren in de buurt, zonder voorbij te gaan aan ‘de problematiek rond discriminatie’. Dankzij de samenwerking met een organisatie uit de buurt konden jonge Brusselse vrijwilligers worden ingezet om bezoekers wegwijs te maken in Local Heroes, vervolgt de tekst. ‘Deze ontmoeting versterkt het positieve beeld van jonge Brusselaars. Dit kwalitatieve moment met een onbekende draagt op zijn eigen manier bij tot het overwinnen van vooroordelen die een van de oorzaken zijn van discriminatie in de samenleving’, stelt de – ietwat hakkelige – Nederlandstalige tekst. De tekst beklemtoont dat de organisatoren heus wel weten dat die actie geen wereldveranderende impact heeft. Hun pretentieloosheid neemt echter niet weg dat het wrang is dat de verantwoordelijkheid voor het ‘ontkrachten van vooroordelen’ hier ligt bij de jongeren die als vrijwilliger in het museum werken.

Noble art
De jongeren moeten niet alleen vooroordelen ontkrachten over ‘jonge Brusselaars’, maar ook over boksen. Boksen heeft uiteenlopende connotaties. Het wordt gezien als een uiterst gewelddadige sport en een voedingsbodem voor toxische mannelijkheid. Het heeft ook iets puurs, iets rudimentairs: boksen is een lijf-aan-lijfgevecht. Het spel wordt gespeeld – en gewonnen – met spier- en veerkracht, een weerbaar skelet en alertheid. Boksen staat mede daarom bekend als ‘the noble art’. De connotatie van een ‘eerlijk’ gevecht ligt vervat in de opzet van ‘Police et Quartier’. MIMA schrijft zich daarmee in in een (socio)culturele tendens waarbij initiatieven boksen naar voren schuiven als een oplossing voor een myriade aan sociale problemen. Boksen zou jongeren dan weghouden van criminaliteit, meer zelfvertrouwen geven en hun relatie met de politie verbeteren.
Jaren van onbestraft etnisch profileren en racistische delicten door de politie hebben wonden geslagen.
In The Criminology of Boxing, Violence and Desistance (2020) nuanceert criminologe Deborah Jump dergelijke stellingen. Boksen, stelt Jump, heeft net zoals elke sportbeoefening positieve en louterende effecten. Maar een plek hebben om geweld legitiem te uiten, verdringt illegitiem geweld niet. De impact van zulke initiatieven staat niet in verhouding tot die van de dodelijke politie-interventies van de laatste jaren. Jaren van onbestraft etnisch profileren en racistische delicten door de politie hebben wonden geslagen. In 2021 publiceerde de VGC cijfers over de vertrouwensbreuk tussen Brusselse jongeren en de politie. Slechts 17% van de 1968 bevraagde jongeren associeert politie met veiligheid. Bij iets minder dan de helft wekt de politie gevoelens van kwaadheid op, bij 42% angst. Maar ook zonder brede studies kom je tot dat inzicht. Op negen minuten stappen van MIMA, aan de andere kant van het kanaal, ligt het Mehdi Bouda-basketbalveld. Dat pleintje is vernoemd naar de 17-jarige Brusselse jongen die in 2019 stierf tijdens een politie-interventie. De angst en kwaadheid van jongeren zijn niet in hoofdzaak ingegeven door vooroordelen, maar door gevallen van politiegeweld tijdens politie-interventies.

De leden van de Brussels Boxing Academy, een van de partners van de tentoonstelling Local Heroes, ondervonden dat aan den lijve toen de politie in maart 2018 hun jeugdsportcentrum binnenviel. Frank Isenborghs, de toenmalige coördinator van de jongerenorganisatie D’Broej, beschreef de interventie in een interview met Apache. De jongeren moesten zonder overleg op hun knieën gaan zitten met hun handen in de nek – een traumatische ervaring, stelt Isenborghs.
MIMA streeft ernaar zich in de quartier te verankeren – en tegelijkertijd wil het een plek zijn die de verschillen die eigen zijn aan de stedelijke ruimte wegveegt.
De macht en autoriteit van de politie steunen op haar verschil met 'gewone burgers'. Zo heeft ze een quasi-monopolie op gelegitimeerd geweld en toegang tot een myriade aan privégegevens. Visuele tekens, zoals uniformen en wapens, markeren de onderscheidende positie van agenten. Dat betekent echter niet dat agenten gelijk zijn aan burgers zodra ze weer ‘in burger’ rondlopen. Het ‘agent-zijn’ nestelt zich in het lichaam: een agent is beroepsmatig getraind om iemand fysiek te kunnen overmeesteren, de gemiddelde Brusselse jongere niet. Ook buiten dienst geniet een agent bovendien meer juridische macht: een agent mag bijvoorbeeld, mits een aantal strikte voorwaarden, 24/7 een proces verbaal opstellen.
‘Police et Quartier’ werd aangekondigd als een confrontatie tussen agenten en Brusselse jongeren (wat tevens impliceert dat een politieagent geen wijkjongere kan zijn en vice versa): het event put zijn symbolische kracht dus uit de verschillen die het wil overstijgen. De retoriek van harmonie overtuigt bijgevolg niet: als gelijkheid zo belangrijk is, waarom dan profijt halen uit confrontatie? Ze legt bovendien ook een bredere tegenspraak bloot in de museologische visie van MIMA. Het museum streeft ernaar zich in de quartier te verankeren – en tegelijkertijd wil het een plek zijn die de verschillen die eigen zijn aan de stedelijke ruimte wegveegt.
De reactie van de lokale gemeenschap op ‘Police et Quartier’ was niet unisono negatief. @justice4mawda bekritiseert vooral MIMA’s oproep ‘tot een kunstmatige en apolitieke harmonie’. Het museum nam toen het de bokswedstrijd annuleerde geen standpunt in tegen politiegeweld, terwijl de zichtbaarheid van het evenement wel teerde op het ‘confrontatieve’ karakter tussen twee ongelijke groepen. Dat MIMA vasthield aan de initiële gedachte achter ‘Police et Quartier’, namelijk dat het vooroordelen zijn die de relatie tussen burger en agent bemoeilijken, gaf volgens de briefschrijvers weinig blijk van zelfreflectie. Niettemin erkennen zij wel ‘het werk van sociale cohesie dat wordt uitgevoerd door de boksscholen’. Een gerespecteerd figuur als Mohamed Idrissi, coach van Brussels Boxing Academy, had mee het initiatief genomen voor de bokswedstrijd en betreurde op zijn beurt dat de critici niet met hem in gesprek waren gegaan.

Braaf iconoclasme
De gladde toon van MIMA strookt niet met het iconoclastische en geëngageerde imago dat het museum zich graag aanmeet. In de tentoonstelling Get Up, Stand Up belichtte het museum bijvoorbeeld honderden protestaffiches, en voor Local Heroes verbond het zich met lokale boksclubs: de Brussels Boxing Academy, Idrissi Boxing Pro en de Vlaamse Boksliga. De fundamentele curatoriële premisse van MIMA is dat het ruimte wil maken voor ‘cultuur 2.0’. Onder die mistige term vallen straat- en ‘urban’ kunst als graffiti en posters, maar ook muziek- en grafische cultuur. In de cultuurkritische pers werden al snel kanttekeningen geplaatst bij die ambitie. ‘Kun je urban art überhaupt van straat halen?’, vroeg kunsthistorica Tamara Beheydt zich eerder in rekto:verso af. Ze concludeerde dat MIMA enkel mits onophoudelijke zelfreflectie daadwerkelijk ‘horizonten [zal] verruimen en bruggen [zal] bouwen’. Door anti-institutionele kunstvormen te willen institutionaliseren, danst MIMA onophoudelijk op een slappe koord. In hoeverre kan en mag je verzet esthetiseren?
Voor een museum dat straatkunst wil waarderen, is het opmerkelijk dat MIMA voorbijgaat aan de slachtoffers van politiegeweld op de stadsmuren rondom.
Straatkunst is lang en vaak aangewend als laagdrempelige expressievorm van protest. Inmiddels is er ook volstrekt legale en commodificeerbare graffiti, maar het zijn niet allemaal muurbloempjes: er verschijnt nog steeds graffiti die anti-autoritaire gedachten verwoordt en aan de kunstmarkt ontsnapt. Voor een museum dat straatkunst wil waarderen, is het des te opmerkelijker dat MIMA voorbijgaat aan de slachtoffers van politiegeweld op de stadsmuren die het museum omringen. Veel Brusselse muren dragen de namen van wie buiten de ring knock-out is geslagen door de politie: let maar op de vele #justiceformawda- of #justicepourmehdi-graffiti. Voeg daaraan maar de talloze ACAB's (een acroniem voor ‘All Cops Are Bad / Bastards’) en 1312’s (een code voor het eerder genoemde acroniem) toe. Over dat deeltje van ‘local urban culture’ zwijgt MIMA. Het museum meet zich in sommige van zijn tentoongestelde werken dan wel een rebels kantje aan, verder bestaat het toch ook uit een museumshop met catalogi, een wand met een lijst van welgestelde ‘vrienden van het museum’, een rooftop, een marktconforme prijzenlijst en kunstwerken die voor het merendeel in andere hedendaagse musea zouden kunnen figureren. Allemaal niet erg – maar ook niet erg 2.0.
In Agonistics. Thinking the World Politically (2013), stond politiek filosofe Chantal Mouffe stil bij het kritische potentieel van culturele instituten. Die bestaat er volgens haar in te belichten wat de dominante consensus neigt te verduisteren en uit te wissen. De voornaamste tekortkoming van MIMA in deze zaak is niet zozeer dat het minder ‘2.0’ is dan het beweert te zijn, maar eerder dat hun discours meer verbergt dan belicht. Het verleent dan wel zichtbaarheid aan de spanning tussen politie en burgers, maar het verhult de structurele natuur van die spanning. Als het gaat over politiegeweld, hoor je wel vaker dat het gaat om ‘een paar rotte appels’ en geen verrot systeem. De dominante gedachte is dat politionele uitwassen losstaande gebeurtenissen zijn – misgelopen interacties, ten gevolge van een verkeerde inschatting en die ene agent met iets te veel vooroordelen. Het is het discours waarachter ook MIMA zich met ‘Police et Quartier’ schaart. Van een museum dat zich iconoclastisch noemt – een samentrekking van het Oud-Griekse εἰκών (‘eikon’ of beeld) en κλᾰ́ω (‘klao’ of breken) –, mag worden verwacht dat het ook hegemonische denkbeelden doorbreekt.
Het museum heeft een positieve impact gehad op het culturele cachet van Molenbeek. De vraag is in hoeverre dat zich positief vertaalt voor de bewoners van Molenbeek.
Dit artikel pleit er niet voor om de politie volledig buiten de kunsten te houden. Sommige ‘good practices’ uit de podiumkunsten tonen dat het anders kan: dat de politie in de culturele ruimte binnengebracht én ter discussie gesteld kan worden. Voorstellingen als Violences (Léa Drouet, 2020), Mawda, dat betekent tederheid (Pauline Beugnies, Marie-Aurore D’Awans, 2021) en Deux flics au vestiaire (Rémi De Vos & Magalie Pinglaut, 2023) over (dodelijk) politiegeweld gingen gepaard met kritische nabeschouwingen, filmvertoningen en ontmoetingsmomenten. Het fundamentele verschil met ‘Police et Quartier’ is dat deze initiatieven de complexiteit van politionele uitwassen en uitdagingen niet verdoezelen. Ze herverdelen wat zichtbaar – en wie hoorbaar – is. Urgenter dan bij de politie, misschien wel de vertegenwoordiger van de hegemonische orde par excellence, wordt die herverdeling niet.

MIMA laveert tussen betrokkenheid met de wijk en een focus op toeristen – daar getuigt ook hun quasi volledig Engelstalige website van. Het museum heeft een positieve impact gehad op het culturele cachet van Molenbeek. De vraag is in hoeverre dat zich positief vertaalt voor de bewoners van Molenbeek. Die vraag zal de komende tijden sowieso op scherp worden gesteld. In 2030 levert België de Europese culturele hoofdstad aan. De Brusselse campagne is begonnen, en in het project voor ‘Brussel Culturele Hoofdstad’ speelt Molenbeek een centrale rol. Om nadelige effecten van gentrificatie tegen te gaan, moet het cultuurbeleid van onderuit worden voortgezet, stelt het perspective.brussels-rapport. De trajectleiders van de Brusselse kandidatuur, Fatima Zibouh en Jan Goossens, maken zich in interviews sterk dat ze zullen inzetten op zulke bottom-up bevragingen en initiatieven.
MIMA wil een speels museum zijn, en laat luchtigheid primeren boven diepgang en dissensus. De structurele problemen binnen de politie en de impact daarvan op Brusselse jongeren zijn echter te ernstig om lichtvaardig te worden behandeld. Een museum dat een van oorsprong anti-institutionele kunstvorm institutionaliseert, en een soms traumatische confrontatie spectaculariseert, zou attenter moeten zijn voor wat zich buiten zijn muren afspeelt. Hopelijk zal het werk van de briefschrijvers ertoe leiden dat culturele ruimtes gevoeliger omgaan met de manier waarop ze de politie betrekken. Dat kan op nobelere wijze dan middels een boksring.