Het moment waarop je vrij wordt
Door Willem de Wolf, op Tue Feb 08 2022 23:00:00 GMT+0000Het KASK-café of een Gentse studentenrefter? Als Willem de Wolf, docent aan het KASK, moet kiezen, voert hij een intern gevecht. Tussen verschillende werkcontexten. Tussen verschillende ideeën over vrijheid. Tussen nine-to-five en zijn eigen tijdsbeleving als kunstenaar.
In het gebouw van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (KASK) op de Bijlokesite in Gent bevinden zich twee restaurants. Het ene ligt aan de westkant van het gebouwencomplex, heeft een terras en heet KASK-café en het andere vind je oostelijker, wat verscholen achter twee grijze niet erg uitnodigende klapdeuren in de buurt van de afdeling Drama en heeft bij mijn weten geen naam. Men noemt het de refter of de kantine.
Het eerste wordt door een drietal vrouwen gerund, die misschien ook de eigenaressen zijn – ik weet dat niet precies – die er in ieder geval elke dag met veel liefde en aandacht vers eten klaarmaken. Ze hebben een gevarieerde kaart met veel biologisch, veel vegetarisch, een goede dagschotel, eigen cakes, eigen limonades, biologisch bier van een lokale brouwerij. De sfeer is er zelfverzekerd, joviaal, de inrichting licht, fris, gezellig. De bediening is eerst en vooral kunstenaar denk ik, aangenaam ad rem, vrolijk, getalenteerd. Als je een afspraak maakt op het KASK, dan spreek je in het KASK-café af. Hoewel ik inmiddels wel heb geleerd de plek niet al te vanzelfsprekend aan studenten voor te stellen, omdat de prijzen voor hen net wat te hoog zijn. Ze nopen hen in ieder geval altijd tot een afweging, tot een korte denkblik schuin in de lucht.
Anders dan de vrouwen in het KASK-café die dagelijks voedsel bereiden, hebben de vrouwen die in de refter werken werk.
In het restaurant zonder naam zijn de mensen die er werken niet de eigenaars. Ze dragen een uniform bestaande uit een blauw T-shirt met een zwarte broek. Anders dan de vrouwen in het KASK-café, hebben de mensen die in de refter werken werk. Het bestaat uit dagelijkse routines die in een bepaalde tijd moeten worden uitgevoerd. Tijd is de grootheid waarmee dat werk kan worden beschreven, waarmee het door de werkgever, het cateringbedrijf en het personeel zelf wordt besproken en georganiseerd. Alles gaat over tijd: ‘ik moet om half acht beginnen’, ‘na zeven minuten gaat de pieper voor de patatten af’, ‘op 12 augustus eindigt mijn vakantie’. Als er iets is dat het lichaam ervaart bij het uitoefenen van dit soort werk, dan is het wel tijd. En dan met name haar traagheid. Ik heb baantjes gehad waarbij ik vond dat mijn werk er eigenlijk uit bestond de wijzers van de klok voor me aan de wand vooruit te duwen. Tijd is de maat waarmee dit werk ook onderhandelbaar wordt gemaakt, waarmee de hoogte van het loon wordt bepaald; de hoeveelheid uren die zijn gewerkt, de anciënniteit binnen een bedrijf en in zekere zin ook het aantal jaren die er moeten worden gestudeerd om een bepaalde functie uit te kunnen oefenen.
Ons ware zelf werd gemarkeerd door het verschil tussen de tijd die we aan werk gaven en de tijd dat we niet aan werk gaven, maar aan onszelf.
Toen mijn vader nog loodgieter was, mijn moeder bejaardenverzorgster en mijn broer leerling-loodgieter, draaide in ons gezin ook alles om tijd. Tijd articuleerde in zekere zin een belangrijk deel van onze identiteit. Ons ware zelf werd gemarkeerd door het verschil tussen de tijd die we aan werk gaven en de tijd die we niet aan werk gaven, maar aan onszelf. Na het werk was de tijd aan onszelf, waren mijn ouders en broer – en dat was een wezenlijk begrip – vrij. Een jarenlange verwarring tussen mijn broer en mij ging over het vaststellen van het einde van het werk. Mijn broer is altijd nieuwsgierig geweest naar het moment waarop ik als kunstenaar vrij ben. Mijn broer was door de week dagelijks om half vier vrij en om half zeven ’s ochtends niet meer vrij. Zijn nieuwsgierigheid naar mijn vrijheid was niet zonder oordeel. Volledige toewijding zoals ik die had voor zo’n laag loon of voor helemaal geen loon duidde voor hem op uitbuiting. ‘Ergens’, zei hij, ‘moest het iemand goed uitkomen dat jij ermee akkoord gaat om voor bijna niets je lijf, je leden en je vrijheid te geven’. Mijn broer vermoedde dat de persoon die dat goed uitkwam zelf nooit akkoord zou gaan met dergelijke arbeidsvoorwaarden.
Mijn broer heeft het altijd vreemd gevonden dat ik mijn situatie zelf vrij noem. En inderdaad heeft het besef dat kunst ergens toch ook een als vrijheid verpakte vorm van knechtschap is zich via mijn opvoeding in mij vastgezet. Ik beschouw het ontbreken van een grens tussen werktijd en niet-werktijd niet zonder meer als een verworvenheid. De letterlijke eindeloosheid voelt in zekere zin toch ook als een verraad aan mijn familie, waar begrippen als stoppen, pauze, schaft, weekend en (bouw)vakantie aanduidingen zijn die regie, die overzicht over het leven suggereren. Hoe meerduidig het begrip vrijheid in de economische, filosofische of politieke wereld ook mag zijn, in mijn lichaam is het toch vooral opgeslagen als ‘einde van werk’. Ik denk dat het een van de meest wezenlijke kenmerken van mijn klassenbewustzijn is. Het maakt dat ik ook in mijn werk als kunstenaar eindes maak, eindes voel. Het is waarom ik tijdens het spelen denk: ‘aha, voorlaatste scène alweer’, waarom ik tournees afvink en met de Pomodori-app schrijf. Er moeten eindes zijn. Al was het maar om te kunnen beginnen.
Hoe meerduidig het begrip vrijheid in de economische, filosofische of politieke wereld ook mag zijn, in mijn lichaam is het toch vooral opgeslagen als ‘einde van werk’.
In dit licht stel ik mij voor dat het moment waarop de deuren van de refter op De Bijloke door de vrouwen worden gesloten voor hen het meest theatrale en machtigste moment van de dag is. Het moment waarop in een enkele handeling getoond kan worden hoe je vrij wordt. Werken is naar de afsluiting van het werk toewerken. Natuurlijk: je bakt af, je schept op, je rekent af, je ruimt op en soms geef je studenten korting hoewel ze hun kaart vergeten zijn, maar je doet die dingen zó, dat ze je ze om exact 14 uur niet meer hoeft te doen. De voldoening zit niet in het werken. De voldoening zit in het niet werken.
Sterker nog, ik heb van huis uit meegekregen dat het tonen van plezier tijdens je werk eigenlijk een perversiteit is. Plezier toon je na je werk. Die keer dat ik na sluitingstijd per ongeluk de refter binnenliep, zag ik werkelijke vrolijkheid bij de vrouwen. Ik zag geen werknemers, maar individuen samen aan een tafel zitten en ik hoorde de triomfantelijke wellust in de terechtwijzing ‘We zijn gesloten!’. Zij toonden mij hun niet-werken. Niet-werken tonen is een niet te onderschatten daad van verzet die uit onze samenleving aan het verdwijnen is. Ik heb bij wijze van vakantiewerk een paar weken bij de gemeentereiniging van mijn geboorteplaats gewerkt en als we daar eerder dan voorzien met een klus klaar waren, gingen we niet nog naar ander werk op zoek. We gingen ook niet eten of drinken – telefoneren of scrollen ging toen nog niet – we gingen zelfs niet praten. Nee, we gingen in de auto zitten en duidelijk zichtbaar niet werken. Ik zie in het ostentatieve van die stilte een rudiment van het arbeidersprotest uit het verleden, van stakingen, protestmarsen en revoluties.
Onze flexibele kunstenaarspraktijk zou in aanraking moeten blijven komen met arbeids-omstandigheden waarin wordt gestopt.
Ik denk dat wij kunstenaars ons nog maar weinig bij dit soort recalcitrantie kunnen voorstellen. Wij, neoliberalen tegen wil en dank, zouden ons protest ook eerder in juist de afbraak van regels, in het uitrekken van de sluitingstijden, in het provoceren van de stiptheid zoeken, denk ik. Wij zouden denken dat in het tonen van flexibiliteit menselijkheid zit. Terwijl ik ben opgevoed om juist in inflexibiliteit menselijkheid te zien. Door op geen enkele manier in de onrechtvaardige arbeids- en inkomensverhoudingen enige toeschietelijkheid te tonen, verzorg ik mijzelf, pas ik goed op mezelf en op de ander.
Onze flexibele kunstenaarspraktijk zou in aanraking moeten blijven komen met arbeidsomstandigheden waarin wordt gestopt. We moeten geconfronteerd blijven met lichttechnici die naar huis willen omdat we al acht uur of langer bezig zijn. Omdat onze bezetenheid ons kwetsbaar en manipuleerbaar maakt. En omdat wij het vrijheid blijven noemen. We zouden wat vaker in de refter moeten gaan eten. Ik heb wel eens gedacht dat je met enige chargering zou kunnen zeggen dat mijn werk, mijn thematiek, mijn innerlijke twistgesprekken zijn te herleiden tot de vraag: waar hoor ik te eten? In de refter komt mijn lichaam tot rust omdat ik de geluiden, de smaken en de geuren herken en omdat ik word herinnerd aan het feit dat eten eigenlijk ook een vorm van werken was.