Het lichaam in wording. Interview met Broderick Chow

Door Arne De Winde, op Fri Mar 14 2025 09:18:00 GMT+0000

Met Muscle Works: Physical Culture and the Performance of Masculinity (2024) schreef de Canadese auteur en academicus Broderick Chow een boek over de geschiedenis van fitness en de complexe definities van mannelijkheid die in de praktijk besloten liggen. Chow, zelf ook gewichtheffer, liet voor Arne De Winde gewillig zijn intellectuele spierballen rollen. Een gesprek.

Je beschrijft ‘muscle work’ als een integraal en bepalend onderdeel van je identiteit. Is die focus op het fysieke geen taboe in een academisch, intellectueel milieu? Hoe rijmen buitenstaanders jouw academische leven met je praktijk als gewichtheffer?

BC ‘Als acteur, zanger en performer ben ik jarenlang in het domein van theater en performance actief geweest. Toen ik met gewichtheffen begon, ervoer ik al snel dat het ook daar om een echte praktijk ging, in de artistieke zin van het woord. Het voelde als een activiteit die ik dag in dag uit wilde beoefenen. Alleen al de moeilijkheidsgraad was een enorme drijfveer. Gewichtheffen is bijzonder technisch en vereist dus heel wat werk: steeds weer dezelfde handelingen herhalen en zo verfijnen. Het gaat ook gepaard met een permanent proces van feedback en zelfevaluatie.

‘Gewichtheffen is een substantieel deel van mijn leven en mijn identiteit geworden, ook als academicus.’

Sinds 2014 is gewichtheffen een substantieel deel van mijn leven en mijn identiteit geworden, ook als academicus. Het publiceren van een academische studie en artikels over gewichtheffen in gerenommeerde tijdschriften legitimeert in zekere zin de fysieke praktijk. Het boeiende is natuurlijk dat ik alle motieven waarover ik schrijf – en die ik bijvoorbeeld ook herken in Arnold Schwarzeneggers Education of a Bodybuilder (1977) – zelf aan den lijve ondervind. Je zou kunnen zeggen dat die elementen deel zijn gaan uitmaken van mijn “presentatie van het zelf in het alledaagse leven”, om het met de socioloog Erving Goffman te zeggen.’

Word je in het alledaagse leven als gewichtheffer niet geconfronteerd met bepaalde vooroordelen, stereotypen of zelfs bodyshaming? ‘There’s something socially subversive about an excess of muscle,’ zo zeg je zelf in je boek.

BC ‘Ik ben zeker niet excessief gespierd, maar het is wel een feit dat ik “bijgekomen” ben. Terwijl ik in 2014 nog 78 kilogram woog, is dat nu ongeveer 90 kilogram. Die 12 kilogram maken wel degelijk een verschil. Mensen kijken anders naar mij dan tien jaar geleden. Maar los van dat zichtbare verschil, is er natuurlijk ook een verschil in levensstijl: wanneer je je echt toelegt op een praktijk als gewichtheffen, ga je je leven anders organiseren. Je zit in een cyclus van hypertrofie of spiergroei, waarin je je lichaam afbreekt om het weer op te bouwen. Je lijf ondergaat een proces van wear and tear.’

Excessieve theatraliteit

In Muscle Works ontwikkel je nieuwe, alternatieve perspectieven op de cultuur van fitness en bodybuilding. Om deze tegengeschiedenis te ontwikkelen verdiep je je in het ‘archief van de fysieke cultuur’. In welk opzicht verschilt zo’n archief van meer traditionele, geïnstitutionaliseerde archieven?

BC ‘Ten eerste is dat archief uiterst efemeer. De geschiedenis van lichaamscultuur moet je voornamelijk vertellen door middel van de vluchtige massaproducten waarmee ze gecommuniceerd wordt. Het gaat vooral om fitnessmagazines of -programma’s die werden verdeeld en een zeker wegwerpkarakter hadden. Typisch zijn bijvoorbeeld de notities die beoefenaars in hun trainingsschriftjes neerpennen. Vaak worden die eventjes door die persoon bewaard, maar tenzij iemand anders ze naar waarde schat, kan je er vanop aan dat ze vroeg of laat worden weggegooid.

Hier komt, ten tweede, de relationele dimensie van een archief in het spel. Zelf heb ik heel wat te danken aan Jan en Terry Todd, de oprichters van het Stark Center for Physical Culture and Sports aan de University of Texas, die zelf actief waren in het powerliften op een scharniermoment in de geschiedenis van physical culture. Ze hechtten belang aan dat vluchtige materiaal omdat het om de geschiedenis van hun vrienden ging. Hun archief is dus relationeel in die zin dat het dingen verzamelt die worden doorgegeven tussen mensen en over generaties heen. Dat ethos sluit aan bij de primaire drijfveer van physical culture: het uitwisselen en doorgeven van lichamelijke kennis. Het is haast onmogelijk om je een autodidact voor te stellen. Steeds worden bewegingen doorgegeven die de stempel van een voorganger dragen.

Tot slot gaat het ook om een belichaamd archief. Het is immers uiterst moeilijk om het archiefmateriaal te vatten zonder een belichaamde voeling met de materie. De informatie zelf bestaat uit cijfers en namen voor bewegingen. Maar wat 10 kilogram betekent is heel relatief. Gaat het om een zak bloem of een halterschijf van 10 kilogram? De cijfers betekenen pas iets door de interactie met een menselijk lichaam.’

Betekent die focus op het ervaringsgerichte, het persoonlijke en zelfs het intieme ook dat je de grenzen van het academisch schrijven dient te stretchen?

‘Paradoxaal genoeg wordt als we sport bestuderen het lichaam net heel vaak genegeerd – en niet het minst het lichaam van de onderzoeker.’

BC ‘Ik kom natuurlijk vanuit de theater- en performancepraktijk, waar belichaamde vormen van onderzoek gangbaar zijn. Je zou kunnen stellen dat ik gebruik maak van methodes uit performance studies en die implementeer in de sportwetenschappen. Kinesiologie of bewegingsleer is ook belichaamd, maar tegelijkertijd heel klinisch; de discipline is resultaatgericht, gefocust op metingen en gezondheid. In mijn werk probeer ik het ervaringsgerichte binnen te brengen. Paradoxaal genoeg wordt als we sport bestuderen het lichaam net heel vaak genegeerd – en niet het minst het lichaam van de onderzoeker. Wie is die onderzoeker? Wat is diens verhouding tot de praktijk? En hoe heeft die verhouding een impact op diens begrip?’

Door middel van die belichaamde onderzoeksmethode corrigeer je – ik citeer – ‘singular historical, economic, and ideological interpretations of physical culture as heteronormative, colonial, patriarchal, imperial, eugenicist, fascist, utopian, and white’. Je probeert te laten zien hoe fysieke cultuur ‘multiple and polyvalent, many things at once’ is. Centraal in je betoog staat het begrip ‘theatraliteit’. Hoe zijn het populaire theater van de negentiende en begin twintigste eeuw en physical culture historisch gezien met elkaar verweven?

BC ‘Toen ik met dit onderzoek begon, wilde ik het domein van theater en performance en dat van fysieke cultuur samenbrengen. Ik voelde dat theatraliteit en performativiteit een zinvolle lens op het fenomeen zouden zetten omdat ik als gewichtheffer en fitnessfanaat de gyms waar ik kwam als een theatrale ruimte ervaarde. Om te beginnen draagt iedereen er een kostuum. Maar ik ontdekte veel meer: dat theater gewoonweg het medium was om het in de negentiende eeuw over fysieke cultuur te hebben en die cultuur te verspreiden. Populaire theaters waren vaak grote zalen met een heel divers publiek uit verschillende sociale klassen. Het waren plekken voor variété en musichall. Niet alleen acteurs, maar ook dansers, zangers, acrobaten, goochelaars en comedians stonden er op de bühne. En de headliners van deze shows waren – inderdaad – vaak “krachtmensen”, zoals bijvoorbeeld de “vader van het moderne bodybuilding” Eugen Sandow.

‘Als gewichtheffer en fitnessfanaat ervaarde ik de gyms waar ik kwam als theatrale ruimtes.’

Net dat showgehalte werd een hoeksteen van mijn denken over physical culture. Theatraliteit gaat voor mij intrinsiek gepaard met een zeker exces, een overschrijding van de loutere representatie. Wat ik daarmee bedoel is dat er niet enkel getoond wordt, maar dat er ook getoond wordt dat er wordt getoond.

Dit inzicht heeft een grote impact op de manier waarop je het archiefmateriaal gaat lezen. Heel wat van de portretten of autobiografische verhalen – behorend tot het genre dat ik “the bodybuilder’s journey” noem – lijken overdreven, ja, zelfs melodramatisch. Maar ze zijn helemaal niet fake: ze drukken een andere, alternatieve waarheid uit. Exemplarisch is het verhaal van bodybuilder Charles Atlas. Het houdt geen steek te beweren dat de biografische persoon met de naam Angelo Siciliano “echter” zou zijn dan Charles Atlas, het personage dat Siciliano performde. De belichaamde realiteit van het personage Charles Atlas deed ertoe, niet alleen voor hem maar ook voor de buitenwereld. De betekenis van Charles Atlas kan niet eenduidig worden vastgelegd, maar verspreidt en verveelvoudigt zich relationeel. De mensen die zijn trainingsprogramma's oppikten – bijvoorbeeld ook in en via cartoons en comics – hadden elk een verschillende belichaamde “ontmoeting” met Atlas. En ik denk dat theater zo werkt: elke toeschouwer heeft zijn of haar eigen individuele ervaring van wat zich op de bühne afspeelt.’

Je argumenteert dat de theatrale oorsprong fitness blijft achtervolgen als een soort ‘spook’. Wat maakt die associatie met theatraliteit ook vandaag nog zo subversief?

BC ‘In de mainstreamcultuur wordt theatraliteit vaak geassocieerd met tal van negatieve zaken. Dat sluit aan bij een antitheatrale tendens die we vanaf Plato kunnen traceren. Denk maar aan de genderpaniek die het theater triggerde in de vroege moderniteit, toen enkel mannen en jongens toegelaten werden op het podium en zich dus moesten verkleden als vrouwelijke personages. Zeker ook in de negentiende eeuw werd theatraliteit geassocieerd met losse zeden en decadentie, met queerness, ja, zelfs met prostitutie. Theatraliteit wordt ook vandaag nog gekoppeld aan een – zowel letterlijke als figuurlijke – spilzucht. Op het moment dat fysieke cultuur evolueert naar een fitnesscultuur die deel uitmaakt van een ook door de staat gepromoot gezondsheidsprogramma, werkt dat theatrale exces natuurlijk destabiliserend. Het ondermijnt de efficiëntie, resultaatgerichtheid en objectiviteit die het wetenschappelijke discours moet garanderen. Die dualiteit tussen functioneel en showy zet zich ook door in de artificiële tegenstelling tussen fitness en bodybuilding. Vaak wordt bodybuilding gezien als over the top of too much en wordt het in verband gebracht met de esthetische categorie van “the freaky”. Die kwalificaties verraden echter vooral een ongemak bij de toeschouwer.’

Het lichaam in wording

Wat jouw studie zo baanbrekend maakt, is dat je de fundamenteel ambivalente verhouding tussen fitnesscultuur en masculiniteit blootlegt. Het cliché-idee is dat de gym een voedingsbodem vormt voor intimiderende hypermasculiniteit, maar jij argumenteert dat physical culture die dominante mannelijkheidsmodellen tegelijk construeert en deconstrueert.

BC ‘Een aanzet voor dit onderzoek was mijn irritatie over het al te impulsieve en gemakkelijke labelen van physical culture als toxisch of hegemonisch masculien. Zo’n lezing ontstaat enkel wanneer je de belichaamde ervaring van beoefenaars buiten beschouwing laat en wanneer je niet verder kijkt dan de gekende stereotypen. Natuurlijk is er een verband tussen fitnesscultuur en hypermasculiniteit, maar welk maatschappelijk domein heeft dat niet?

Tijdens het schrijven van mijn boek trainde ik in talloze gyms, overal ter wereld. En een cruciale etnografische ontdekking was dat gyms in werkelijkheid heel inclusieve omgevingen zijn. Het is niet ondenkbaar dat dat komt omdat iedereen gefocust is op iets anders dan spreken. Misschien zorgt discours wel voor verdeeldheid.

Natuurlijk werd het beeld van het gespierde mannelijke lichaam doorheen de geschiedenis ingezet binnen tal van nationalistische en (zowel linkse als rechtse) ideologische projecten. Maar het feit dat het als symbool zo multi-inzetbaar is, wil niet per se zeggen dat de gymcultuur een voedingsbodem is voor toxische masculiniteit. Het is een idee dat pas gecorrigeerd kan worden wanneer je een belichaamde en betekenisvolle relatie ontwikkelt met de praktijk.

Hoewel het witte mannelijke lichaam overgerepresenteerd is als symbool voor bodybuilding, is het in feite een industrie die veel diverser en inclusiever is. Zo’n ander beeld van physical culture kreeg ik onder andere door het werk van de Zuid- Afrikaanse historicus Francois Johannes Cleophas: hij deelt narratieven over zwarte bodybuilders en gewichtheffers die het officiële discours tegenspreken en verzet aantekenen tegen het gesegregeerde systeem dat ook in physical culture bestond.

‘Als we over “trans” denken als een beweging zonder duidelijk begin- en eindpunt, is er een intieme connectie met het complexe, “messy” muscle work dat fitness is.’

Het is belangrijk om in te zien dat wat fysieke cultuur is steeds wordt vormgegeven op een belichaamd niveau – door concrete mensen die vaak heel diverse positionaliteiten en identiteitsmarkers hebben. In die zin heb ik het in mijn boek ook over fysieke cultuur als “trans-praktijk”. Als we over “trans” denken als een beweging zonder duidelijk begin- en eindpunt, is er een intieme connectie met het complexe, “messy” muscle work dat fitness is. Veeleer dan een statisch tijdloos symbool is het gespierde lichaam een constant wordingsproces. Fitness is een permanent werk van construeren en deconstrueren, opbouwen en afbouwen.’

In Muscle Works wijs je op de homosociale, zelfs expliciet homoseksuele dimensie van fitnesspraktijken. Binnen een context waarin fitness en rechts-nationalistische ideologieën van viriliteit en autoritarisme zo nauw met elkaar verbonden worden, lijkt dit een explosieve hypothese. ‘Strongmen are in the zeitgeist again,’ zeg je zelf. Hoe reageren die sterke venten op je onderzoek?

BC ‘De vraag is eigenlijk: wie zijn die sterke venten? En zijn ze wel echt sterk? Ik durf te stellen dat de meesten van hen in hun hele leven nooit één voet in een gym hebben gezet. Discursief mag de fitnesscultuur dan wel gerecupereerd worden door het masculiniseringsproject van alt-right, maar de homosociale dimensie van fysieke cultuur kan niet worden genegeerd. Die is er geweest vanaf haar ontstaan. Denk maar aan de Duitse bodybuilder Eugen Sandow, die een echt sekssymbool was, voor vrouwen én mannen. Zo was het mogelijk om private ontmoetingen met hem te hebben, die “muscle worship” werden genoemd. “Theatrically licenced sex work”, noem ik het in mijn boek.

Het staat buiten kijf dat er al altijd een nauwe link heeft bestaan tussen fysieke cultuur en sekswerk. In The Education of a Bodybuilder praat Arnold Schwarzenegger heel openlijk over die clandestiene economie. Tegelijk wordt door de cultivering van de “hardheid” ook vaak vergeten hoe kwetsbaar bodybuilders zich door de naaktheid en positionering van hun lichaam opstellen.’

In je boek demonstreer je hoe de metafoor van het gebeeldhouwde lichaam een constante is in het discours over fitness en bodybuilding. Wat zijn de risico’s van dit concept?

BC ‘De troop van het sculpturale verwijst natuurlijk terug naar antieke sculpturen, maar keert ook terug in Jane Fonda’s programma’s van total body sculpting. Dit “sculpteren van het lichaam” gaat altijd uit van een vooraf bestaand ideaalbeeld.

In die zin was de archiefcollectie over de Britse bodybuilder Stanley Rothwell die ik ontdekte in het Stark Center een echte revelatie. Rothwell was een rondreizende krachtpatser, worstelaar, gewichtheffer en coach, maar daarnaast poseerde hij ook voor kunstenaars. Zo stond hij model voor talloze standbeelden van gespierde mannen die je in Londen kan zien, bijvoorbeeld aan de County Hall en het Ypres Memorial. Fascinerend is dat Rothwell eigenlijk ook zelf kunstenaar was. Hij wou naar de kunstschool, maar werd ontmoedigd, en legde zich vervolgens toe op physical culture. Maar physical culture en artistieke praktijk vormden voor hem één geheel. Een beeld worden is ook een beeld maken. Zijn lichaam was het werk waarop beeldhouwers zich baseerden – niet omgekeerd. Hij draaide de volgorde om: de persoon kwam voor de sculptuur.’

Eugen Sandow, foto: D. Bernard & Co, Sandow's Magazine of Physical Culture, 1902, Wellcome Collection

In dezelfde lijn herdefinieer je in Muscle Works ook de praktijk van het poseren als een dynamische handeling vol spanning en energie.

Posing is niet alleen ontzettend vermoeiend, maar ook pijnlijk. Het is dus een kunstvorm op zichzelf, die vergeleken kan worden met ballet.’

BC ‘Je beseft pas hoe intens posing is als je naar een bodybuildingwedstrijd kijkt of het gewoon zelf probeert. Het is niet alleen ontzettend vermoeiend, maar ook pijnlijk. Het is dus een kunstvorm op zichzelf, die vergeleken kan worden met ballet. Aan het begin van de documentaire film Pumping Iron (1977) zie je trouwens hoe Arnold Schwarzenegger en zijn collega Franco Columbo een balletcursus bijwonen, waarin ze bewegingen aangeleerd krijgen. Wat beide kunstvormen delen, is het uitstralen van gemak tijdens het aanhouden van extreem moeilijke posities.’

Onderdanig aan de machine

Je beschrijft hoe fysieke cultuur altijd gestoeld is op een intense interactie met de materiële wereld. Tal van objecten omringen de beoefenaar, van dumbbells en halterschijven tot krijt en touwen. Wat is de functie van die objecten?

BC ‘De grenzen van de (on)handelbaarheid van een object voelen vormt een integraal onderdeel van fysieke cultuur, meer specifiek van gewichtgebaseerde weerstandstraining. Wat je in die disciplines verlangt, is dat objecten tegenwerken. Zo leer je ze ook intiem kennen.

De negentiende-eeuwse geschiedenis van krachtpatsers is absoluut ook een materiële geschiedenis. Bij hun uitdagingen en acts kwamen de meest uiteenlopende objecten kijken, gaande van houtblokken en dieren tot auto’s en andere mensen. Er werd ook heel wat geklust en geknoeid om steeds indrukwekkender spektakels te kunnen opvoeren. De praktijk vereiste dus een zekere inventiviteit. Naarmate fitness in de twintigste eeuw geïndustrialiseerd en geïnstitutionaliseerd werd, evolueerde de apparatuur van machines die aanzetten tot gedrag naar machines die gedrag voorschrijven. In de huidige fitnesscultuur lijkt het lichaam vaak onderdanig aan de apparatuur. De groeiende populariteit van gewichtheffen en powerliften, waarbij beoefenaars echt vrij aan de slag gaan met de props die hun ter beschikking staan, lijkt echter tegen die tendens tot automatisering in te gaan.

‘Naarmate fitness in de twintigste eeuw geïndustrialiseerd en geïnstitutionaliseerd werd, evolueerde de apparatuur van machines die aanzetten tot gedrag naar machines die gedrag voorschrijven.’

In elk geval is het boeiend te zien dat mensen op zoek gaan naar die intense connectie met de materiële wereld. Als ik een hele dag op kantoor of aan mijn computer heb gezeten, voel ik me soms losgekoppeld van mezelf en mijn lichaam. Het zijn dan die willful objects, waar ik zo vertrouwd mee ben, maar die steeds tegen mij vechten, die me terug tot mezelf brengen.’

Je wees al op de ambivalente verhouding tussen fitness en masculiniteit. Ook in de relatie tot kolonialisme zie je een zekere dubbelheid: enerzijds is fysieke cultuur wel degelijk een tool van imperialisme en kolonialisme, toegespitst op normatieve witte masculiniteit, anderzijds toon je dat het ook als vluchtweg fungeerde voor heel wat culturele minderheden.

BC ‘Het valt niet te ontkennen dat physical culture een imperialistisch instrument was, dat een ideaal van normatieve witte mannelijkheid mee moest vormgeven. Maar wanneer ik het perspectief inneem van degene die de sport beoefent, iets wat ik in mijn studie consequent doe, stel ik me de vraag: wat ervoeren deze gekoloniseerde lichamen precies? Het antwoord ligt in een ervaring van weerstand en transformatie, van verzet, zou je kunnen zeggen.

Exemplarisch is het verhaal van de Japans- Amerikaanse gewichtheffer en bodybuilder Tommy Kono (1930–2016), die van 1942 tot 1945 gevangen zat in het Tule Lake War Relocation Center, een van de tien concentratiekampen die werden opgericht onder Franklin D. Roosevelts bewind – zogezegd om het “veiligheidsrisico” van nisei (Japanse Amerikanen) in te perken na de aanval op Pearl Harbor. Kono’s verhaal is vaak gebruikt om het racistische geweld van de kampen te verdoezelen. Volgens zijn officiële biosketch voor de Olympische Spelen van 1952 veranderden de kampen Kono van een zwak, mager, astmatisch kind in een gespierd exemplaar van Amerikaanse mannelijkheid. Hij werd met andere woorden gerecupereerd in een kolonialistisch Amerikaans succesverhaal, dat heel sterk bepaald werd door de witte blik op Aziatische mannelijkheid als statisch, mechanisch en “verwijfd”. In autobiografische teksten schrijft en reflecteert Kono echter over het uitoefenen van verzet tegen die koloniale mechanismen. Tegenover de racistische stereotypen die de dominante witte cultuur hem oplegde, werkte hij aan de reïntegratie van zijn eigen zelfbeeld of “lichaamsschema”, om het met Frantz Fanon te zeggen. Wat voor Kono op het spel stond, was herstel en reïntegratie, voor zichzelf.

Net het erkennen van dergelijke persoonlijke ervaringen maakt een dekoloniaal perspectief op physical culture mogelijk. Voor minderheden kan fitness een zelfbewuste performance van verzet tegen witte suprematie betekenen.’

Werken aan jezelf

Een vaak gehoorde kritiek op de fitnesscultuur is dat ze inherent verbonden is met kapitalistische werkomstandigheden en neoliberaal consumentisme, in een ideologie van permanente zelfverbetering.

BC ‘In 2019 schreef Jia Tolentino een geweldig essay voor The Guardian over de fitnesspraktijk genaamd “barre” en de neiging tot eindeloze zelf-optimalisering. Ik ben het zeker niet oneens met haar. Maar wanneer ik aan “werk” denk, denk ik ook aan mijn eigen training. En vanuit marxistisch perspectief kan je je dan de vraag stellen: wat voor soort werk is dit? Wanneer iemand aan zichzelf werkt in de gym, kan je dat zeker ondernemend noemen, maar tegelijk is dat werk ook onproductief, overbodig, excessief. En ja, we consumeren – maar dan toch vooral tijd, en meer specifiek tijd die ons uit onze modus van productieve arbeid haalt. Tijdens het schrijven van mijn boek besteedde ik gemakkelijk een volledige werkdag per week in de gym. Eigenlijk is dat tijd die ik stal van mijn werkgever, want ik werkte toen fulltime.

‘Net als theaterwerk heeft ook het werk in de gym iets overbodigs. Net die onproductiviteit levert echter het potentieel voor verzet of misschien eerder overleving.’

Net zoals theaterwerk heeft ook het werk in de gym dus iets overbodigs. Net die onproductiviteit levert echter het potentieel voor verzet of misschien eerder overleving. Dat je iets kan doen dat arbeidsintensief aanvoelt maar je tegelijk toestaat om te overleven in de moeilijke tijden waarin we leven, is een gedachte die ik koester.’

Als het gaat over overleven, is misschien ook de sociale dimensie van de gym van belang. Je beschrijft de sportschool als een ruimte voor – zoals jij het noemt – ‘lateral sociality’. Wat bedoel je daarmee?

BC ‘De term kwam in me op in de tamelijk elitaire fitnesszaal van mijn voormalige universiteit, die vooral gericht was op student-atleten. De gewichthefzone was opgebouwd uit platformen, die zich naast elkaar bevonden. Daardoor was er haast nooit face-to-face interactie; iedereen was naast elkaar aan het werk – en dat vond ik een treffende metafoor voor de manier waarop mensen met elkaar omgaan in de gym. Vaak zie je er elke dag dezelfde mensen, en dat zelfs jarenlang, maar heb je nooit hun naam gevraagd. Misschien wissel je met sommigen zelfs nooit een woord en bouw je toch een intieme band met hen op. Dat was heel duidelijk het geval in de gym in Glasgow waar ik heel wat tijd doorbracht. De leden beschouwden zich echt als een gemeenschap. Maar wat deze community bindt is de praktijk. Het gaat vooral om een zij-aan-zij-samenzijn of, preciezer, samen-doen. In zo’n context zijn de tips en correcties van coaches of andere beoefenaars, die misschien aanvankelijk als intimiderend of aanmatigend overkomen, gebaren van zorg. Kortom, ik heb de gym gaandeweg leren zien als een microkosmos van wederzijdse zorg, ja zelfs als een affectieve utopie.’