Het Conclaaf: Ugly feelings bij het schaken

Door Hannelore Roth, op Fri Jun 14 2024 09:54:00 GMT+0000

Kunnen politici ook als gewone mensen met elkaar omgaan? Dat is de insteek van het populaire VTM-programma Het Conclaaf, waarin tv-maker Eric Goens zeven politieke kopstukken een weekend lang in een kasteel samenbracht. Het antwoord is natuurlijk ‘neen’. In een hypergeënsceneerde context, waarin politiek als strijd van ideeën gereduceerd wordt tot een strijd van personen gereduceerd tot personages, wordt een echt gesprek bij voorbaat onmogelijk gemaakt, schrijft Hannelore Roth.

Het is niet gemakkelijk om uit het recente overaanbod van weinig- tot nietszeggende verkiezings- en debatprogramma’s een shortlist van deprimerende mediamomenten samen te stellen. Televisiemakers, interviewers en moderatoren muntten uit in het aaneenrijgen van onderbrekingen en de eis tot dogmatische stellingnames, waaraan ze niet alleen hun politieke gasten maar ook de (schijn)participatieve kijkers en luisteraars onderwierpen. Of het nu gaat om radiopresentatoren die politici aan een leugendetector hingen (Qmusic, Maarten & Dorothee), een publiek dat, opgezweept door gierende gitaren, in het halfrond van een tv-studio zat te joelen als zijn favoriete kopstuk een (tweetklaar) punt maakte (VTM, Het Grote Debat), of interviewers die driftig op een ja of nee joegen omdat de voorafgaande volzin blijkbaar geen bevredigend antwoord bood: we willen politici ‘klare taal’ horen spreken. Dat verlangen wordt ingegeven door het breed gedragen sentiment dat ze het ‘wel goed kunnen uitleggen’, maar daarbij niet het achterste van hun tong laten zien. Symptomatisch was de ‘uitval’ van politiek commentator Linda De Win in De verkiezingstafel (op Vier), die Alexander De Croo voor de zoveelste keer in de rede viel om de premier uiteindelijk op dramatisch ingehouden toon te ontmaskeren als wie hij ‘echt’ is: een acteur.

De afgelopen maand deden meer dan 800.000 Vlamingen elke donderdagavond mee aan dat ontmaskeringsspel. In het VTM-programma Het Conclaaf, waarvan de huisstijl verdacht veel lijkt op die van De verraders, brengt tv-maker Eric Goens zeven politieke kopstukken een weekend lang samen in een kasteel om te achterhalen of politici als ‘normale mensen’ met elkaar kunnen omgaan. Volgens Goens creëert het meerdaagse en dus deels onvoorbereide samenzijn van Petra De Sutter (Groen), Conner Rousseau (Vooruit), Sammy Madhi (CD&V), Tom Van Grieken (Vlaams Belang), Raoul Hedebouw (PVDA), Bart De Wever (N-VA) en Alexander De Croo (die later wordt vervangen door Open VLD-voorzitter Tom Ongena) de context waarbinnen ‘de maskers afvallen’. Naast authentiek betekent ‘normaal’ volgens Goens: de mogelijkheid om tot een ‘constructief overleg over de partijgrenzen heen’ te komen, met misschien wel ‘witte rook uit de schouw’. Wat die uitspraak precies inhoudt, blijft in nevelen gehuld, maar in combinatie met de belofte in de pilootaflevering dat dit programma ‘u straks het juiste bolletje doet kleuren’, lijken de makers te geloven in een cathartische ontknoping. Die zou dan ook de sceptische of onverschillige houding kunnen wegnemen die bij veel kiezers zou leven, onder andere door de lang aanslepende politieke obstructie na de vorige federale verkiezingen.

De makers van Het Conclaaf lijken te geloven in een cathartische ontknoping.

Het experiment is echter gedoemd om in zijn opzet te falen. Niet zozeer omdat het naïef zou zijn te denken dat de ‘modus vivendi’ waar Goens op uit is aan de vooravond van de verkiezingen een andere kan zijn dan ‘verkiezingsmodus’. Maar vooral omdat de context waarbinnen Het Conclaaf zich afspeelt een positief antwoord op bovenstaande vragen al van tevoren uitsluit. Een ‘normale omgang’ tussen politici (zoals die door het programma wordt gedefinieerd: je ware gelaat tonen in plaats van een rolletje spelen in het theater van de democratie; een constructief gesprek verkiezen boven permanent geharrewar) wordt verhinderd door een strak script dat geënt is op ‘duels’ en clashes, niet van ideeën maar van personen gereduceerd tot personages. Hun discours wordt verkort tot oneliners die ze als antagonisten naar elkaars hoofd slingeren. De discussies nemen bovendien vaak de vorm aan van monologen die verstommen in een reeks shots van gezichten die elkaar gefrustreerde, verwarde, ongelovige of andere veelbetekende blikken toewerpen. Deze realityreeks wordt gedetermineerd door het affectieve DNA dat cultuurwetenschapster Sianne Ngai ‘ugly feelings’ of ‘minor affects’ noemt: geen grote emotionele uitbarstingen die potentieel een louterend effect hebben maar knagende gevoelens als ontevredenheid, frustratie en irritatie.

Geacteerde realiteit

Voor een realityreeks die op zoek is naar authenticiteit is Het Conclaaf behoorlijk fake. Narratieve ingrepen als flashforwards, cliffhangers en een prominent aanwezige voice-over zorgen er samen met de fabelachtige setting voor dat de serie vaak aanvoelt als een televisiedrama, met soapachtige plotlijnen en scenario’s die voortgestuwd worden door intriges, verraad en wisselende liefdesaffaires (denk aan de door Goens als ‘bromance’ bestempelde relatie tussen De Wever en Rousseau of de miskende liefde van Van Grieken voor De Wever, die aan het begin van de derde aflevering bij een kampvuur korte metten maakt met Van Griekens voortdurende, masochistische gekwispel – de typering van Het Conclaaf als Temptation Island meets De verraders door Riadh Bahri was in dat opzicht spot on). Scripted reality, heet dit format dat het midden houdt tussen soap en ‘klassieke’ realityshow: geacteerde realiteit. Kenmerkend voor dit genre is de toevoeging van zogenaamde confessionals: terzijdes die de ‘actie’ onderbreken om een van de castleden rechtstreeks tot de camera te laten spreken en de situatie te laten becommentariëren. In Het Conclaaf zien we aan het einde van elke aflevering een variant op zulke confessies in de vorm van ‘de biecht’: een politicus neemt plaats in de kapel van het kasteel en wendt zich tot de camera om onder het toeziend oog van Maria te praten over het gepraat van de voorbije dag. Goens, die onzichtbaar blijft voor de kijker, fungeert daarbij als biechtvader.

Biecht van De Wever, printscreen (aflevering 1, 49:54), via VTM GO

Voor een realityreeks die op zoek is naar authenticiteit is Het Conclaaf behoorlijk fake.

Het Conclaaf zou natuurlijk ook niet zo’n kijkcijferkanon zijn als het programma enkel een ‘afspiegeling’ van de realiteit was, zoals Goens de serie in een interview met De Standaard noemde. Alleen al de vele (vertraagde) close-ups van terugkerende rekwisieten en decorstukken zoals een zandloper, schaakbord of Mariabeeld maken duidelijk dat de reeks ons iets wil zeggen, ook al weten we niet precies wat, en dus slaan we aan het interpreteren. Wat, bijvoorbeeld, hebben de vele schilderijen en figuurtjes van honden te betekenen die prominent in beeld komen? Vormen ze een appel aan de kopstukken om na 9 juni trouw te blijven aan de beloften die ze in het kasteel doen? Herinneren ze de kijker eraan dat politici vooral bezig zijn met hun territorium of postje te beschermen (en dat postje desgewenst markeren met een plasje)? Zeggen de beelden dat macht hitsig maakt? Zijn de politici als viervoeters die de instructies van hun baasje – Goens – kwijlend en kwispelend of met de staart tussen de benen volgen? Of is de boodschap simpelweg: politici leiden een hondenleven? Bovendien smeken de verschillende types honden op de schilderijen erom de politici op basis van hun karaktertrekken in soorten in te delen: wie is de jachthond, wie de valse hond, wie is het speelkameraadje of het schoothondje?

De Wever en Van Grieken, schilderij met honden, printscreen (aflevering 1, 14:01), via VTM GO

Het meest veelzeggende motief in de reeks is echter het schaakspel. Het wordt overduidelijk als mise en abyme opgevoerd, en suggereert dus dat wat zich op het spelbord voordoet, zich ook in het grotere kader aan het voltrekken is. Het zegt wat iedereen al weet of denkt te weten: politiek is pure strategie, een tactisch spel waarbij figuren meedogenloos opzij worden geschoven en pionnen machiavellistisch worden opgeofferd met als doel de tegenpartij uiteindelijk, na veel over-en-weer, schaakmat te zetten. Met de keuze voor het schaakspel (en geen gezellig potje Scrabble, bijvoorbeeld), spelen de programmamakers handig in op het populistische sentiment dat politiek niets anders dan een strategisch spel is, waarbij je alleen maar kan winnen of verliezen (een remise is uitgesloten: we kunnen niet opnieuw vijfhonderd dagen in een kasteel gaan zitten) – en dus theater.

De Sutter en De Wever spelen schaak. Printscreen (aflevering 3, 50:00), via VTM GO

De politici zijn echter opvallend slechte acteurs, valsspelers die voortdurend uit hun rol van ‘gewone mensen’ vallen. Ze spelen niet ‘gewoon’ schaak, maar voeren aan de hand van metapolitieke, ironische commentaren het schaakspel zelf ostentatief als pars pro toto voor de politiek op. Dat De Wever De Sutter in ijltempo schaak zet, vergelijkt de politicus bijvoorbeeld lachend met ‘het verhaal van Vivaldi’. En De Wevers klunzig gekunstelde ontboezeming aan Van Grieken bij het kampvuur over zijn onvermijdelijke nederlaag als kind tegen de beroemde schaker Garri Kasparov, kan je niet anders lezen dan als een prefiguratie van de verkiezingsuitslag die iedereen verwachtte – daar heb je De Wevers nogal geforceerde vergelijking van de Russische schaakmeester met een ‘trein die op hem afkomt’ en die hem, net als in deze kiesstrijd, het gevoel geeft van de rails te moeten stappen, helemaal niet voor nodig; net zo min als de bijdehand bedoelde vraag van een kraaiende Van Grieken of De Wevers verhaal een ‘metafoor voor 9 juni’ is.

De politici zijn opvallend slechte acteurs, valsspelers die voortdurend uit hun rol van ‘gewone mensen’ vallen.

De reactie van kijkers zou natuurlijk kunnen zijn dat politici ‘nu eens nooit gewoon kunnen doen’ of praten. Dat vermoeden wordt versterkt door tal van uitspraken: De Sutter en Mahdi kiezen voor ‘het moedige midden’ als ze bij de slager steaks bestellen van een gemiddelde prijs; Rousseau vraagt aan De Wever of hij geen tomaten lust omdat hij ‘vies is van alles wat rood is’, en reageert verongelijkt omdat die laatste wortelen prefereert; De Sutter, Mahdi en Van Grieken overleggen of ze in het bos naar links, rechts of rechtdoor zouden gaan: het ‘moedige midden’ leidt hen ‘weg van hun doel’, rechts staat een ‘symbolisch’ hek en het vrije pad naar links betekent ‘open grenzen’. Maar misschien zijn dit soort metapolitieke mopjes de enige manier om in dit hypergeënsceneerde maar echtheid pretenderende programma nog enigszins geloofwaardig over te komen. De politici kunnen niet anders dan nadrukkelijk uit hun rol van ‘gewone mensen’ vallen. Met hun metapolitieke commentaren drijven ze de maskerade (die doet alsof ze geen maskerade is) ten top en ontmaskeren haar als wat ze echt is: scripted reality. Op Rousseau na willen de kopstukken helemaal niet real zijn; ze weigeren hun sociale rol van politicus neer te leggen – of dat nu een bewuste strategie is, zoals bij De Wever, of uit pure sociale onbehouwenheid, zoals bij Van Grieken.

Poppenkast

Er zijn een aantal momenten in de serie die de kijker potentieel uit zijn suspension of disbelief (dat wat hij ziet echt is) trekken. Dat gebeurt, ten eerste, doordat de serie zich af en toe zelf duidelijk in haar fundamentele ambiguïteit tussen realiteit en fictie toont. Wanneer bijvoorbeeld De Wever, Van Grieken en Rousseau in de eerste aflevering aan het koken zijn (een scène die nadrukkelijk inzet op het tonen van gewone, alledaagse taferelen, net als shots van tandenpoetsen, sporten, Playstation spelen of F.C. De Kampioenen kijken), duikt plots een productieassistente op die de drie mannen helpt bij het aansteken van de gaskookplaat (38:28). De inbreuk van de productierealiteit is bevreemdend, maar vervult in deze scène een duidelijke functie – structureel: de handeling voortstuwen; inhoudelijk: genderrollen bevestigen – en kan dus toch nog in de verhaallijn worden ingebed.

Dat gaat echter niet altijd even gemakkelijk. In de derde aflevering zien we, slechts een fractie van een seconde, een glimp van een of meerdere leden van het productieteam die met een camera de trap afdalen (49:48). Hun tred is zodanig versneld dat je niet of nauwelijks kan ontdekken of het om twee verschillende personen gaat of om één persoon die verdubbeld verschijnt. Het plotse opduiken en verdwijnen doet spookachtig aan, suggereert een andere, bovennatuurlijke werkelijkheid waarvan niet te achterhalen valt of die echt bestaat of gefantaseerd is. Andere elementen in deze scène versterken die onzekerheid, zoals de luster die draaiend heen en weer beweegt en schaduwen op de muren werpt, of het plotse verdonkeren van de ruimte. De serie toont zich hier in haar schemerachtige vorm tussen realiteit en fictie – de illusie wordt niet doorprikt, maar wel zichtbaar gemaakt. Kijk je naar Het Conclaaf als was het een afspiegeling van de realiteit, dan is deze scène, met haar special effects en de aandacht die ze vestigt op de montagetechnieken, uiterst bevreemdend. Kijk je echter naar de serie als was ze een spannend verhaal vol intriges en geheimen, dan laten die fictionaliserende technieken het verhaal net nog echter lijken.

De serie toont zich af en toe zelf duidelijk in haar fundamentele ambiguïteit tussen realiteit en fictie.

Als de kijker met die laatste blik naar Het Conclaaf kijkt, kan hij, ten tweede, uit zijn suspension of disbelief worden gehaald door de mediakritische en in dit geval dus metafictionele opmerkingen van sommige politici. Zo noemt De Wever het beeld dat de kijker te zien zal krijgen ‘een vals beeld’ (aflevering 1, 47:11). Als van Grieken zegt dat hij als partijvoorzitter spijt heeft zo lang in ‘zo’n poppenkast’ te hebben moeten meedraaien, maakt zijn veelbetekenende blik door de ‘biechtkamer’ duidelijk dat hij met die uitspraak niet alleen het theater van de democratische besluitvorming bedoelt, maar ook het mediacircus waarvan hij, ondertussen salonfähig gemaakt, nu ook probleemloos deel mag uitmaken. Als Goens tijdens een groepsgesprek de politieke kopstukken voor de voeten werpt dat de burger zich niet meer vertegenwoordigd voelt door de politiek, legt De Sutter de verantwoordelijkheid deels bij de (sociale) media, die polarisatie in de hand werken en ervoor zorgen dat ‘de mensen de realiteit niet ervaren zoals ze in werkelijkheid is’ (aflevering 2, 44:37). Waar De Sutter voornamelijk kritiek uit op de manier waarop vooral extreme partijen de media gebruiken voor het verspreiden van desinformatie en negatieve campagnevoering, bekritiseert De Wever, geflankeerd door Mahdi, de wijze waarop de (mainstream) media zelf te werk gaan: in hun jacht op clicks en de meest spectaculaire koppen verkorten ze het politiek debat tot de vraag: ‘Wie ziet wie niet graag?’ (Madhi; aflevering 2, 54:15).

Clash der ego’s

Voor zulke sensationele titels was Het Conclaaf de gedroomde hofleverancier. Het programma herleidt politiek als strijd van ideeën tot een strijd van personen gereduceerd tot personages of typetjes die veelal in oneliners spreken. De strijd neemt de vorm aan van vetes en tweegevechten, die de ‘actie’ voortstuwen. Het meest opvallend in dat opzicht is de terugkerende microscène ‘het duel’, waarin twee politieke ‘zwaargewichten’ geacht worden een verbaal steekspel op te voeren, het te laten ‘knetteren’, zoals ook de twee identieke schilderijen van een soldaat met het geweer aan de schouder aan weerszijden van de tafel suggereren. Dat geknetter moet plaatsvinden binnen het halve uur dat de zandloper daarvoor voorziet; als de opponenten zich niet aan de timing houden, breekt Goens met een afgemeten ‘time’s up’ de discussie onverbiddelijk af.

Niet alleen het korte tijdsbestek staat een voldragen debat of gesprek in de weg, maar ook de regels die het verloop van het duel bepalen, zorgen voor kortsluiting. De tegenstrevers worden verondersteld elkaar een of meerdere vragen te stellen (zogezegd onvoorbereid, maar het spiekbriefje van Van Grieken kwam toch eventjes in beeld. En ook al was het een zakdoek: die dient blijkbaar ook als geheugensteuntje bij de verkiezingen; A3, 3:48). Die vragen mogen ze op elk moment van het duel op elkaar afvuren, wat maakt dat de discussie lukraak van richting kan veranderen. Bovendien zijn de vragen niet alleen tendentieus (dat is eigen aan een vraag), maar vaak ook zeer persoonlijk; het zijn veeleer als vragen vermomde verwijten die frustraties uit het verleden oprakelen, waardoor het duel uiteindelijk is wat het belooft te zijn: een afrekening.

Goens mag zijn gasten dan wel de les spellen dat ‘de kiezer boos is’ vanwege hun kinderlijk geruzie, maar zet zelf volop in op het cultiveren van tweedracht.

Natúúrlijk worden we dit gehakketak niet moe, ook als we dat bij hoog en laag beweren. Dat ‘de straat’ zich van de politiek zou afwenden omdat politici ‘ruziemakend over straat rollen’ (aflevering 2, 42:54), zoals De Croo de kloof met de burger verklaart, is onjuist. De straat trok zich net elke donderdagavond in zijn woonkamer terug om geamuseerd toe te kijken hoe politici de vuile was buitenhingen en met elkaar ‘in de clinch’ gingen. Tv-makers weten dat maar al te goed; de duels zijn bijvoorbeeld integraal op VTM GO te bekijken onder de noemer ‘de leukste fragmenten en acties’. Goens mag zijn gasten dan wel de les spellen dat ‘de kiezer boos is’ vanwege hun kinderlijk geruzie, maar zet zelf volop in op het cultiveren van tweedracht. Veelzeggend is de manier waarop hij Mahdi en De Sutter in het kasteel verwelkomt: de eerste als ‘the most hated man in the castle’, de tweede als ‘allemansvriendin’, wat duidelijk niet als compliment bedoeld is. Meewarig lachend introduceert Goens De Sutter als een persoon van wie iedereen, zowel binnen als buiten de regering, ‘fan’ is, en dat is ‘geen goed teken’ (aflevering 3, 56:32). Volgens dezelfde dualistische logica vraagt Goens aan De Croo of een liberaal premier het niet ‘pijnlijk’ vindt dat PS en Vooruit ‘zich op de borst kloppen’ dat ze met Vivaldi een socialistisch beleid hebben gevoerd (aflevering 2, 25:12). Als Goens enkele minuten later beweert dat de insteek van het programma ‘om na te gaan of en hoe de politici over de partijgrenzen heen constructief kunnen overleggen, is (...) verdronken in de slotgracht’ (aflevering 2, 41:28), heeft hij die toch eerst kopje onder geduwd.

Het simplistische vriend-vijand-schema, waar verschillende politieke partijen in meer of minder agressieve mate hun electorale succesformule van hebben gemaakt, wordt door een programma als Het Conclaaf overgenomen en versterkt. Het zorgt ervoor dat het ‘moedige midden’ alleen nog als ironisch grapje kan overleven. ‘Als iemand zegt dat een stoel groen is, werp ik tegen dat die rood is. Zo voed en stuur ik het debat’, laat Goens optekenen in De Standaard over zijn rol in Het Conclaaf. Een journalist die tegenspraak als een doel op zichzelf ziet en het (publieke) debat definieert in termen van conflict en welles-nietes, draagt bij tot de infantilisering van de politiek en de uitholling van elk serieus debat.

Ugly feelings

Het verlangen naar spektakel en conflict en de verkorting van het politieke debat hangen ook samen met een algemeen onvermogen om vandaag met traagheid en saaiheid om te gaan. Een antwoord dat zich niet meteen op een ja of nee laat vastpinnen, is ‘naast de kwestie’ of ‘draait rond de pot’. In een vertiktokte samenleving moeten politici hun discours in hapklare brokjes prepareren, willen ze dat hun boodschap geshared wordt. Niet voor niets is Goens’ meest gebruikte citatiebron X. Nochtans zijn saaiheid en verveling centrale componenten van de kijkervaring bij Het Conclaaf. De voice-over wil de kijker er weliswaar van overtuigen dat dag twee, met het duel tussen Van Grieken en Rousseau op het menu, ‘met hoogspanning’ begint (aflevering 2, 4:08), en ook het bijschrift van de teaser die VTM enkele uren voor de tweede aflevering postte belooft een ‘gespannen sfeer’ en ‘oplopende spanningen’; maar die spanning leidt haast nooit tot een échte uitbarsting of ontlading. Ze ‘blijft spoken’ (aflevering 2, 13:51), ‘blijft vooral achteraf nazinderen’ (aflevering 2, 4:15), zoals de voice-over zelf aangeeft bij het debat tussen Van Grieken en Rousseau. En De Wever en De Croo ronden hun duel af voordat ze écht iets gaan zeggen waar ze, naar eigen zeggen, ‘later spijt van gaan krijgen’ (aflevering 2, 40:11).

Frustratie en ergernis sluimeren steeds onder de oppervlakte, en komen opgekropt tot uiting in kleine, nerveuze gestes.

Frustratie en ergernis sluimeren steeds onder de oppervlakte. Ze komen opgekropt tot uiting in kleine, nerveuze gestes zoals een voet die op en neer wipt, vingers die op tafel roffelen, een hand die in de armleuning van een fauteuil knijpt, een nek die gekraakt wordt, een neus waaraan herhaaldelijk wordt gekrabd en soortgelijk gewriemel. De camera zoomt daar vaak op in, net als op de mimiek van de zwijgende politici: rollende oogballen, opengesperde ogen, opgetrokken wenkbrauwen, samengeperste lippen, vertrokken mondhoeken enz. doen de show bij momenten op een pantomime lijken. Vaak worden de verschillende gelaatsuitdrukkingen achter elkaar gemonteerd. Net op het moment dat een discussie interessant dreigt te worden, verstomt de scène tot een reeks shots van gezichten die elkaar – begeleid door vaag onheilspellende muziek – gefrustreerde, verwarde, spottende, ongelovige of verdwaasde blikken toewerpen. Deze kleine, knagende, verstikkende emoties, die Ngai ‘ugly feelings’ noemt, kenmerken zich door ‘flatness’ en ‘ongoingness’ en zijn volgens haar typisch voor het laatkapitalisme. Anders dan woede of verdriet, die plots en overweldigend de kop kunnen opsteken, leiden zulke ugly feelings of minor affects niet tot een cathartische ontlading. Sterker nog: ze blokkeren de uitweg, leiden tot stasis, vreten elk potentieel tot actie aan, en zijn in die zin politiek. De sfeer die ze creëren weerspiegelt een ‘general situation of obstructed agency’. De ‘witte rook’ die het programma belooft, blijft kringelen in de schouw van het kasteel.

De kijker deelt die ugly feelings. Hij is mee gefrustreerd, verward, geërgerd, verveeld enz., maar boos is hij niet. Hij flikkert de afstandsbediening niet tegen het scherm, zapt niet weg, maar verslaafd aan die knagende gevoelens kijkt hij elke week uit naar wat hij had verwacht: eindeloos geruzie. De teleurstelling dat het er in deze of gene aflevering quasi hetzelfde aan toeging als de vorige, is licht onaangenaam maar ook comfortabel: er is niks veranderd, we kunnen ‘er’ niks aan veranderen, we hoeven niks te veranderen. In die zin hebben de ugly feelings van Het Conclaaf een depolitiserend effect, ook al hebben wellicht nooit zo veel mensen zo trouw naar een verkiezingsprogramma gekeken. Het vaag opgeluchte gevoel dat mensen hadden bij de ‘overwinningsnederlaag’ van Vlaams Belang afgelopen zondag is tekenend: de ultieme ‘ruk naar rechts’ bleef uit, de zich al decennialang voltrekkende verrechtsing van de samenleving gaat gewoon verder, alsof er niks gebeurd is.