Grijs mijn favoriete kleur

Door Marc Kregting, op Sun Aug 25 2024 04:00:00 GMT+0000

Neutraal zijn betekent voor een docent afstand houden tot begripscomfort en waarlijk recht doen aan meerstemmigheid. Bij een essayist krijgt subjectiviteit wel ruimte, en kunnen identiteiten duizendvoudig bloeien. Marc Kregting voelt zich thuis bij extremen. Alleen daar kan hij ongepolijst spreken en redeneren, maar ook ten strijde trekken tegen het mattheuseffect. ‘Wie steeds hetzelfde verneemt, weet niet beter dan dat de wereld werkt zoals verteld.’

Toen ik me na de eeuwwisseling vanuit Nederland gevestigd had in België, opperde opiniestuk na opiniestuk dat ‘ideologisch’ daar iets anders betekende. Het woord klonk ook als een verwijt. Van partijdigheid, in de gedaante van politieke overtuigingen. Mij stelde dat ‘ideologisch’ voor raadsels. In de naam van hemel, aarde en gisteren, hoe kon je een opvatting of daad vrijwaren van politiek? Zelfs voor een nazaat van een wereldzeepilotenvolk kon mijn ontdekking toch niet exotisch zijn?

Het verwijt vond ik onbegrijpelijk onuitstaanbaar, deed me denken aan de lagere school. Waardoor ik mijn wrevel alsnog snapte, omdat mijn aard destijds onverhulder betweterig was en niet verdroeg om zelf te worden terechtgewezen door klasgenootjes met pudding in het hoofd die zich ‘nergens mee wilden bemoeien’ of pontificaal verklaarden ‘geen mening’ te hebben. Dan schraapte ik mijn moed bijeen en snibde: ‘Geen mening is ook een mening!’

Gaande mijn buitengeboortelandse jaren begreep ik dat het verwijt onomwondenheid gold. In het van modale werkwoorden vergeven Vlaams, waarover me was voorgehouden dat het signalen afgaf die een goede verstaander decodeerde, bleek terughoudendheid een deugd. Oei, eventueel, past het, blijkbaar, als dat mag. Wat mij sinds kort van ChatGPT-communicatie doorgebriefd wordt, geeft dat sfeertje weer. Er wordt veel gesproken, best vriendelijk ook, maar niets uitgesproken.

Verbindende communicatie? Beter dunkt me ‘omzwachteld’, want af te wikkelen. En misschien is ‘terughoudendheid’ evenmin een adequate term voor de deugd die ik in mijn nieuwe woonland beleefde. Bij nader inzien bleek ‘voorbehoud’ passender. Het biedt speelruimte, waarin sprekers met reserves kunnen manoeuvreren en omtrekkende bewegingen maken. Waarheid is geoutsourcet naar een onderhandelingsruimte voor bricolage, terwijl ideologische kernen in de mummie vastliggen.

Mattheuseffect

De nieuwssite DeWereldMorgen scoorde voor open doel door ‘ideologisch’ als geuzenterm te nemen en haar partijdigheid te erkennen. Het bleek een vlucht vooruit, gezien de selectieve omgang met feiten en autoriteiten. Wat daarbij toen hautain ‘mainstream’ werd genoemd, oogde achteraf zelfs revolutionair. Fake news betrapte zulke media op censuur van waarheden die bepaald paranoïde door het voorstellingsvermogen stuiterden.

Tegelijkertijd kreeg het Nederlands trans-Atlantische impulsen van hele woordvelden. Ze stelden ongelijkheid aan de kaak. Een centraal begrip was ‘diversiteit’, waarmee uiteenlopende standpunten aan de oppervlakte kwamen. In de oude voorstelling van neutraliteit toonden verreweg de meeste inzichten een ideologische blik die westers, wit, mannelijk, heteroseksueel et cetera viel te noemen. Een bevoorrechting die bevooroordeeld heette.

Spreken moet een recht zijn, maar blijkt verwikkeld in macht.

Ik snapte dat. Als ik één ding moet opnoemen waartegen ik al mijn hele leven strijd, dan is dat het mattheuseffect. Sterkeren krijgen steeds meer, zwakkeren steeds minder. Dat kan ik alvast beamen met taalontwikkelingen en met netto opbrengsten uit de industrie die het literaire bedrijf is. Maar intuïtief evengoed met de perspectiefkwestie. Spreken moet een recht zijn, maar blijkt verwikkeld in macht. Wie steeds hetzelfde verneemt, weet niet beter dan dat de wereld werkt zoals verteld.

Vanuit de diversiteitsidee had het neutrale dus een lakmoesproef te doorstaan van met name kleur en gender. Op vragen hoorden eindelijk representatieve antwoorden te volgen. Onopgelost bleef nog één praktische kwestie. Ook spreiding kan het vooringenomene in de hand werken. Drie niet-westerse, zwarte personen die LGBTQQIP2SAAD-identiteiten grotendeels dekken, garanderen op zichzelf niet meer ideeënvariëteit dan drie oldskool piemelaars uit Tessenderlo.

Metamorfoseren

Dit spanningsveld ervaar ik als docent. In een decennium is mijn repertoire – getest en onderworpen aan inhaallectuur – gevarieerder en dus neutraler geworden. Die voortgang heeft maatschappelijke parallellen, waartegen protesten (‘woke’, ‘doorgeschoten’) opklinken. Daarmee is mijn affiniteit gering maar ik voel me moreel verplicht ze te laten horen. Dan waan ik me geflambeerd door ironie; ik ben ooit mede uit Nederland vertrokken omdat zulke stemmen er steeds ondraaglijker galmden.

Ben ik stiekem bang aangegeven te worden bij een Meldpunt Indoctrinatie dat een cultuurstrijd flankeert? Benieuwd naar het neutraliteitspercentage van teksten die mijn foutheid aantonen. Zoals de Ishihara-test waarmee een schoolarts ontdekte dat ik kleurenblind was terwijl bedrog me leek te omringen? Ook zou ik best kandidaten kennen voor deze doodenge stigmatiseringslijst. Een student willen ze voor hun overtuigingen metamorfoseren tot activist: grensoverschrijdend gedrag!

De kans bestaat dat studenten door mijn aanpak andere opvattingen ontwikkelen dan ik, wat mij geen enkel probleem lijkt; ik zou nooit op mezelf stemmen. Wel blijf ik kauwen op het risico dat zij bij mijn streven naar neutraliteit een politieke positie zullen innemen die naar mijn overtuiging laakbaar is. Maar misschien vergroot ik dat risico door hen daar expliciet voor te waarschuwen. Da’s een praktisch en niet eens onaannemelijk gevolg.

Tegenwoordig heten extremen op een griezelig vanzelfsprekende manier polariserend en onvruchtbaar te zijn.

Mijn voorkeur ligt namelijk in een denken waarvan vertolkers als ‘drammerig’ te boek staan. Indien ik zou proberen anderen te overtuigen van mijn gelijk, kan het resultaat averechts zijn – althans voor mijn standpunt. In literatuur overkwam me zoiets zelf. Als jong schrijvertje volgde ik van nabij de recensiebranche, waarin sommige, zelden kleur bekennende critici me deden huiveren. Van titels die ze, sporadisch, furieus hadden verworpen, bleek ik steevast te smullen.

Doofstom collectief

Destijds trok ik de les het debat open te trekken. Daar hoorde een detail bij dat allesbepalend is, nog altijd, voor de manier waarop we met informatie en standpunten omgaan. Mij werd duidelijk dat ik niet bang hoefde te zijn voor extremen, die tegenwoordig op een griezelig vanzelfsprekende manier polariserend en onvruchtbaar heten. Wellicht tergt me dat doordat mijn eigen werk moddert in een marge, maar hoe dan ook, dat apocalyptisch wegwuiven vind ik onrechtvaardig en schadelijk.

Als docent probeer ik het kamp van DeWereldMorgen zogezegd de strijd te laten aanbinden met Doorbraak. Zo hoop ik iets te bewerkstelligen wat ik in België nooit meemaakte: de confrontatie van antipoden, in plaats van de hoffelijke stap opzij. Is dat revolutionair? Het woordje ‘bubbel’ duikt sinds 2013 in het Nederlands op als veilig maar doofstom collectief isolement. Voor die toestand heb ik nooit lof gehoord.

Louter bevestigd kunnen worden door geestverwanten lijkt me pedagogisch ongezond. En juist uit bevestigingen worden wereldbeelden opgetrokken.

Even bedompt geurt een begrip dat ik zo’n decennium voordien als rechtgeaard vertalingenlezer in België leerde kennen: ‘pensée unique’. Ik tref het inmiddels vooral in het Doorbraak-kamp aan, waar het altijd de ander aangaat en mijn bloed opkookt. Waarom kom ik daar dan af en toe gluren? Zou zelfbescherming niet verstandiger zijn, door met een wijde bocht om de kluit heen te lopen? Nee, ook de man op leeftijd die ik ben behoort lichaamsbeweging en verstandsbeproeving te doorstaan.

Louter bevestigd kunnen worden door geestverwanten lijkt me pedagogisch ongezond. En juist uit bevestigingen worden wereldbeelden opgetrokken, talig zelfs met een snelbouwsteen die vanaf 2012 het Nederlands versterkte: ‘frame’. Het smeekt om tegenspraak door het summum – kritiek op het zelf van de biotoop. Onderwijs dat autonome burgers wil aanleveren beijvert zich volgens mij het best voor neutraliteit. Dus moeten vredesverklaringen inclusief wapens op tafel liggen.

Ongepolijst

Als essayist ervaar ik zulke opvoedende gewetensaffaires nauwelijks. Hardop nadenkend verricht ik onderzoek dat zo persoonlijk mogelijk is. Op intellectueel vlak, bedoel ik – vorsend naar smaak en wansmaak, wars van ontboezeming die mij bij anderen evenmin zou interesseren. Dat laatste brengt ongemak aan het licht met hyperonneutrale millennials, voor wie mijn ogen open zijn gegaan dóór het maken van een essay (‘Snuisterstijl’, De Witte Raaf 204). Het eerste legitimeert scherpe kritiek.

Ik beschouw mijn essaywinkel als een schiftingsmachine. Bij voorkeur voor fenomenen die unisono worden geprezen of genegeerd. Waarschijnlijk pas ik aldus keurig in de schematische voorstelling van het veld. In handboeken pendelt essayistiek, in het loodkleurige hokje ‘symbolische productie’, nog tussen kritiek en wetenschap. Te secundair reagerend voor het eerste, te weinig abstract voor het tweede – maar oordeelrijp.

Diogenes’ ongepolijst redeneren trekt me aan omdat het vloekt met quasi-neutrale zalving van ‘het gesprek aangaan’.

Mij bevalt de notie ‘parrèsia’, vrijmoedig spreken om waarheid te vangen. Ze kreeg een oergestalte in Diogenes van Sinope (‘Uit mijn garla, Alexander!’), de outdoorfilosoof die geen autoriteit vreesde om het lichaam bullshitvrij te houden. Zijn ongepolijst redeneren trekt me aan omdat het vloekt met quasi-neutrale zalving van ‘het gesprek aangaan’ waarbij waarheden al klaarliggen. Omdat het niet kan binnen- of buitensluiten, maar kan existeren voor wie het wil horen.

Een voordeel van parrèsia vind ik bovendien dat ze in de openbaarheid voltrokken wordt. Ze raakt er objectiever door, prooi voor verweer door een gemeenschap, terwijl dialogen zich binnenskamers voltrekken of onder vier ogen. In literatuur hebben zulke gesprekken een verschijningsvorm die ik orale essayistiek noem en anderen wellicht geroddel of complottheorie. Essentieel daaraan lijkt dan weer dat ze kringen en gelegenheidswaarheden aanlegt (typevoorbeeld: ‘de grachtengordel’).

Montagearbeid

Mijn terughoudendheid als docent die het neutrale ambieert vloekt dus met uitgesproken ideeën als essayproducent. In zekere zin ben ik al schrijvende een polemist, ware het niet dat dit vak volgens jongere generaties opgedoekt blijkt, als zijnde een hobby van oudere, witte, heteroseksuele mannen met een identiteitscrisis. Ook heb ik eens anderen een paar potjes laten knokken. Dat geschiedde in De ware marsrichting (2017), over de literaire opinie-industrie in Vlaanderen en Nederland.

Ik reconstrueerde enige debatten, waarin een verhoopt engelengeduld mijnerzijds anderen droog en uitgebreid aan het woord liet. Zo bevatte mijn boek meteen een dwarsdoorsnede van laaglandse taal aan het begin van de 21ste eeuw. En bleef ik trouw aan het frame waarmee ik groot was gebracht, al heette dat toen ‘paradigma’: het postmodernisme. Betekende dit ook dat ik niet geloofde in een waarheid achter de debatten?

Tijdens de jaren dat ik aan het boek werkte kreeg ik de indruk enigerlei kern te naderen. Wel raakte die steeds minder zichtbaar omdat ik steeds meer context nodig had en voor de benodigde nuances eindeloosheid aardig begon te gapen. Mijn eigen rol beperkte zich goeddeels tot montagearbeid, wat aan De ware marsrichting een verraderlijk neutraal trekje gaf. Voor de contextzwelling selecteerde ik evengoed en mijn conclusie luidde dat de debatten in hoge mate waren geënsceneerd.

Ik werd gewaar dat het korzelige begrip ‘mainstream’ toch ergens naar verwees: een uitgedokterd geheel van standpunten die ritueel tegenover elkaar voortbestaan. Aangezocht worden voor een opiniestuk of deelname aan een debat op radio of televisie duidt dus op dermate comfortabele meningen dat ze, net als ‘ideologisch’ op zijn Vlaams, onderhandelbaar lijken. Ideaal voor de buitenwereld en voor een bestendiging van ongelijkheid.

Verzuild

Zelden heb ik een eigen conclusie zo bevestigd gekregen. Al voor de presentatie zegden welwillende gastsprekers uit de opinie-industrie toch maar af na kennisname van mijn tekst. Ook bleken media, de ensceneerders van dienst, ongenegen het bestaan van De ware marsrichting te erkennen, anders dan door verticaal klasseren. Er was zelfs een hoofdredacteur die geen recensie-exemplaar wilde maar een pdf, om even te bezoekwoorden van wat en waar en wie.

Ethisch valt niet uit te leggen op basis waarvan andersdenkenden worden uitgesloten.

Volgens mij is zulk zwijgen en verzwijgen de recentste gedaante van polemiek. Misschien klinkt dat vreemd, omdat het beleefd overkomt medemensen te vrijwaren van meningenafval. Toch moet je om dit te doen een gewelddadige subjectiviteit durven te maskeren, door parrèsia te beantwoorden met een ‘laat maar lullen’. Is dat dan de zogeheten arrogantie van de macht? Ze wasemt veeleer onzekerheid. Ethisch valt niet uit te leggen op basis waarvan andersdenkenden worden uitgesloten.

Verzwijgen heeft wel een sociaal ogend esthetisch voordeel. De toon over het publieke restant kan kalm en enthousiast blijven. Zo wordt de wens de vader van de gedachte en ontstaat de indruk te worden gediend met objectieve informatie, op een persoonlijke wijze opgediend. Maar ideologische neutraliteit heeft hier geen banden mee. Noch telt een amalgaam van gedachten, gevoelens en gissingen die samen zoiets als een tijdvak vertegenwoordigen.

De inkapseling van mijn boek bevestigde een donkerbruin vermoeden, dat ik in mijn Nederlandse jaren geregeld in poëziekritieken naar buiten had geslingerd: het geheel dat ‘literair klimaat’ heet, toont een voorgeselecteerd deel. Destijds viel dat makkelijk te zien in bladen (Ons Erfdeel, Awater, Poëziekrant) die zich profileerden als neutraal want niet-poëticaal – niet ‘ideologisch’ in Vlaamse zin. Mocht het framewoord ‘frame’ toen al hebben bestaan!

Geballoteerd

Wanneer ik de andere recente diagnoseterm ‘bubbel’ nogmaals inzet, wordt het eenvoudiger om aan te wijzen waarop de pijnlijke ontvangst van De ware marsrichting stoelde. Ik legde netwerken bloot, en kon van maatschappelijke thema’s voorspellen wie waar welk politiek standpunt kon verkondigen. De term ‘netwerk’ hoort echter bij een aanvaarde werkelijkheid, in het onderwijs zelfs gestimuleerd om verder te komen, terwijl de ‘bubbel’ wordt afgeraden.

De reden van ‘bubbel’ als pejoratief ligt in de evidente subjectiviteit die naar het wereldvreemde kan zwemen. Welkome connotaties van een ‘netwerk’ liggen in hun rendement. In België is het van jongs af verweven met het bestel, in de vorm van (van oorsprong verzuilde) jeugdbewegingen. Seculier zijn scouts en Chiro nog steeds aantrekkelijk, al was het omdat je er vrienden voor het leven aan kunt overhouden.

Aan studenten heb ik alvast onthuld dat grijs mijn favoriete kleur is. Al zullen ze het zelf niet zo ervaren.

Natuurlijk kleeft aan het ‘netwerk’ ook iets negatiefs, zeker in België waar de vermeende superpower van loges nooit definitief naar het rijk der fabelen is verwezen. Leden metselen aan het tegendeel van parrèsia en beheren waarheden inderdaad op afspraak binnen beperkte, ‘geheime’ kring. Daar schuilt een bezwaar, dat in het Reuzegom-drama bovenkwam: netwerken zijn aanvechtbaar wanneer op basis van geballoteerd lidmaatschap A voordeel krijgt boven B.

Nog een terminologische variant, naar hebban olla vogala nestas, het oudst bekende Nederlands: ‘nesten’. Daarmee krijgen instrumentele netwerken iets liefdevollers en ook iets oprechters, idyllisch misschien – samen sterk tegen de grote boze wereld. Zulke minigemeenschappen mag je niet storen, en al helemaal niet met het instrument van zelfkritiek. Kan dat louter in de voltooid verleden tijd en moet je dan alleen verder? Sowieso doe je aan ‘nestbevuiling’. Wie ben je dan nog?

Betrouwbaar geregistreerd

Naar goede postmodernistische usance fluïde tot in mijn theewater weet ik niet wie ik allemaal ben. Mijn essayistiek is kannibalistisch om tot zelfomtrekken te geraken. Wellicht is die drang geprikkeld door mijn vlucht naar België. Ben ik al geland? Mijn identiteitskaart dient ‘tot staving van duurzaam verblijf’ en moet vaker worden vervangen dan die van mijn inheemse geliefde en onze kinderen. Dan ben ik telkens bang, bij een comfortabel leven, betrapt te worden op niet-bestaan.

Onlangs was het weer prijs. Ik moest digitale afdrukken toestaan van al mijn vingers, links en rechts, behalve de duimen die in speelfilms altijd bij zulke procedures figureren. Sta ik nu internationaal al betrouwbaar geregistreerd als mezelf? Mijn essayistiek is in laatste instantie identiteitsonderzoek om te ontdekken hoe anderen dat doen. Trachtend de klip van het narcisme te omzeilen keer ik via hen naar binnen om de kwaliteit van mijn, onze kennis te verbeteren.

In het onderwijs gaat mijn blik exact de andere kant op. Het hoofd uit, de wereld in. Aan studenten heb ik alvast onthuld dat grijs mijn favoriete kleur is. Al zullen ze het zelf niet zo ervaren, ik ben voor hen aan het zorgen terwijl ik tegen hen praat en powerpointvoorstellingen vertoon. En dat kan dus alleen in neutraliteit. Die sensatie had ik gelukkig in het snotje gekregen toen me het vaderschap toeviel. Alsof dat al niet genoeg verantwoordelijkheid was – een hele verantwoordelijkheid.