Geachte mevrouw Jaeggy, beste Fleur

Door Barbara Baert, op Wed Jan 05 2022 23:00:00 GMT+0000

Deze maand schrijft Barbara Baert een brief aan de Zwitserse auteur Fleur Jaeggy (1940). In haar verhalenbundel Ik ben de broer van XX verbeeldt Jaeggy hoe de dertiende-eeuwse Angela da Foligno door het Archeologisch Museum van Napels wandelt en oog in oog komt te staan met een beeltenis van Venus. Barbara Baert daalt mee af in dit literair anachronisme en vindt de antieke muurschildering in kwestie.

Vannacht had ik een droom. Ik droomde dat de zon achter de horizon verdween en zwart werd. Eerst was de zon gloeiend heet en schoot ze uit het strak gespannen touw van de diabolo de hoogte in. Op haar hoogste punt viel ze onherroepelijk in het koude opake zwart. De laatste stuiptrekking. Een infarct van de kosmos. Iemand naast mij, een man zonder gelaat – misschien de duivel dansend op zijn koord –, zei: vanaf nu zal de wereld donker blijven. De stilte die volgde was schrikbarend. De stilte van de soleil noir: de abismos, de grondeloosheid. Voor de zwarte zonziekte helpt alleen het bodemloze slapen: de torpor. Dat wisten al de Egyptische woestijnvaders uit de derde eeuw na Christus.

De heilige Angela van Foligno rust vandaag in haar Umbrische geboortestad. Enkele dagen geleden, op 4 januari, werd haar feestdag gevierd.

De dystopische droom heeft mij vanmorgen ontwricht, mevrouw Jaeggy. Ik wil nu dicht bij u zijn, sterke anachorete. Ik lees uw magistrale bundel Ik ben de broer van XX, waarin uw ziel zonet is weggeschoten uit het sidderende zien. Weergaloos is uw priemende blik. De tijd smelt weg onder uw gloeiende pupillen. Wreedheid en tederheid in één pennentrek. Uw taal vigoureus genoeg om de droom te verjagen.

En zo belanden we samen in uw verhaal De bezoekster.

Op een dag zonder datum verscheen Angela da Foligno in de zalen van het Archeologisch Museum in Napels. Ze loopt langzaam, in gedachten verzonken. Een zandkleurig gezicht. Een streng voorhoofd. Ze hadden over haar vasten horen vertellen, maar haar uiterlijk vertoonde geen teken van verzwakking . (...) Het geschiedde op die dag zonder datum dat de schelp als eerste de aanwezigheid van Angela opmerkte. Ze wiegde lichtjes tegen een decor van golven. En Venus, in haar sierlijke, witte pose, gleed naar de oever. Het fresco krijgt de kleur van leegte. (p. 75-76)

De bezoekster, de heilige Angela van Foligno (1248–1309), rust vandaag in haar Umbrische geboortestad met een perkamenten lichaam: il corpo incorrotto. Enkele dagen geleden, op 4 januari, werd haar feestdag gevierd. De dag van haar dood.

Lichaam van Angela van Foligno (1248–1309), reliekschrijn, San Francesco, Foligno, Italië

Te veel zintuigen overheersten bij deze mystieke volgelinge van Franciscus: visioenen, geestverrukkingen, het consumeren van Christus’ lichaam, het eigen niets aanschouwen, levitatie en extase, het flauwvallen, ja, de zelfverwondingen. De duivel aan de ketting. ‘Ze bengelde in de leegte, wanneer ze in de lucht hing en geen adem kreeg. Het volmaakte loslaten. Ze ruikt heerlijk. Als een boompje vol oranjebloesem.’ (p. 75)

In de dagelijkse ruwheid van de rotsen reveleert zich enkel de geboorte, het eten, het ambacht en de dood.

U kent het verschijnsel van de religieuze ontberingen, Fleur. De diepe groeven in verweerde gezichten. De ritmische onverschrokkenheid van hoeven op bergpaden. U schrijft erover in uw verhalen. En ik denk nu aan uw Portret van een onbekende vrouw. In de rurale Alpen trotseert men de religie met het dagelijkse leven, in het afgepeigerde lichaam van mens en dier. In berg en dal kennen de lichaamssappen immers geen schaamte. De dierlijke vetten druipen overvloedig. De winter hijgt met zijn zure adem over de gepekelde groenten. In deze dorpen worden geen vragen gesteld. Ook u leerde van kindsbeen af kort van woord te zijn. Het mysterie wordt getemd door wat eelthanden baren, oogsten, verfraaien en begraven. In de dagelijkse ruwheid van de rotsen reveleert zich enkel de geboorte, het eten, het ambacht en de dood. Dogma’s zijn zowel warm, zacht en boterig, als snijdend in de vrieskou. Gisteren het Ware Gelaat op de blanke neteldoek, vandaag de stroperige zijwonde van het zonet geslachte schaap.

Maar laat ons even rusten, mijn gekwelde Fleur. U wilt noch aan het Gelaat, noch aan de wonde herinnerd worden. U heeft veel meegemaakt het afgelopen jaar. Het verdriet bijt nog door merg en been.

(pauze)

Angela is vanuit de dertiende eeuw in het Napolitaanse museumgebouw getuimeld. Een tijdloze bezoekster. Ze staart verbijsterd naar het affresco. Haar frêle lichaam heeft het vaak koud. Ze is te snel oud geworden. Angela denkt: hoe kan dat bestaan? Een godin van de liefde? Wiegend van genot? Naakt in een schelp met vranke blik? Omgeven door buitensporige deernen? Nimfen als wrede kostschoolmeisjes?

Venus Anadiomene in een schelp, afkomstig uit Pompeï, circa 1ste eeuw voor Christus, affresco, Napels, Museo Archeologico Nazionale, Il gabinetto segreto

Ik ben daar ook geweest, beste Fleur, in het Museo Archeologico Nazionale van Napels. Het was de zomer van 2018. De ramen stonden wagenwijd open. Insecten en stof dwarrelden op de kunstwerken. De moderne normen van de conservatie bereiken dit museum niet. Napels kent geen hedendaagse tijd. Een wereld eeuwig aan de faunen en satyrs overgeleverd. Alleen de fictieve tijd van De hemelse jager, beschreven door uw onlangs overleden geliefde echtgenoot, Roberto Calasso, kan tot het wilde geroezemoes van de stad doordringen.

Alle fresco’s en beelden in Il gabinetto segreto kirren schaamteloos.

Het was in Il gabinetto segreto van het museum dat ik Angela zag kijken naar de fresco uit Pompeï. De mystica was daar per ongeluk aangespoeld. Het verborgen erotisch kabinet was op de dag zonder datum niet gesloten. Angela klopte alvorens binnen te gaan. Er kwam geen antwoord. Toen stond ze plotseling in de zuurstofarme kamer. Alle beelden kreunden. Ze keken haar spottend aan, de naakte vrouwen in het idyllische landschap. Het schaamteloze gehijg. Copulerende satyrs. De schok bij het zien van een fallus.

Erotische scène, afkomstig uit Pompeï, circa 1ste eeuw voor Christus, affresco, Napels, Museo Archeologico Nazionale, Il gabinetto segreto

De schilderachtige Golf van Napels, waar Pan de slapende Clio bezocht, behoort Angela, de Umbrische, niet toe. Dat begrijpt ze nu. En Angela wordt jaloers. Het Franciscaanse lof aan de zon, aan de geurende mirre uit het Hooglied, ja, aan de eerste kus, werd hier al veel eerder in orgiastische overgave gevierd. Angela voelt zich onthutst in haar donkerblauwe cape. Bekocht door de geschiedenis. Angela denkt nu terug aan die twee meisjes. Ze giechelden toen ze in het voorbijgaan geniepig in haar onderarm knepen. Ook deze poederachtige meisjes hebben Angela nooit toebehoord. Ze stond beduusd buiten de kring. Suiker en gif. De gelukzalige jaren van tucht. ‘Ze strijkt met haar wang langs de onze en ook al heeft dat gebaar niets gemeen met een kus, het is evengoed afschuwelijk.’ (p. 31)

Nimf belaagd door Pan, afkomstig uit Pompeï, circa 1ste eeuw voor Christus, affresco, Napels, Museo Archeologico Nazionale, Il gabinetto segreto

Alle fresco’s en beelden in Il gabinetto segreto kirren schaamteloos. De in toorn ontstoken vulkaan had nochtans in één meedogenloze golf hun genotzucht weggeblakerd. Een infarct van de tijd. Angela rilt bij de gedachte aan deze krijsende apocalyps. Maar hier, in de geheime kamer, smeulen de beelden uit de versmoorde stad nog na. En terwijl Angela dit alles overpeinst, houden de affreschi haar blik steeds dwingender vast.

Het wederzijdse staren houdt niet op. Nu wordt het kijken een visioen. De kleur van de picturale leegte wordt ingewisseld met de vervaarlijke werkelijkheid.

De nimfen stappen uit hun afbeeldingen, lopen de geschilderde tuin uit die op de wand prijkt (…). Nu staan ze buiten, als canailles, door iedereen vergeten. Ze wringen zich in bochten op zoek naar hun geest. Misschien krabben ze en schrapen ze al met hun nagels aan de muren. Ze smeken erom naar hun plaatsen terug te gaan. Ze voelen een zinnelijke begeerte naar de verloren oorden, naar zichzelf als afbeeldingen. Buiten zijn ze zelfs geen afbeeldingen meer. Voor een spiegel herkennen ze zichzelf niet. (p. 77-78)

Wat een bizar drama zet u daar neer, Fleur. De antieke wezens zijn buiten hun artistieke habitat getreden. Maar onmiddellijk zien ze hun fatale vergissing in. De vrouwen krijsen en krassen. Ze willen terug naar de afgekoelde wereld van het beeld. Radeloos vallen ze Angela lastig. ‘Enkele zoemen rond, als woedende bijen, om weer in hun beeltenissen plaats te nemen. Andere hebben zich een weg gebaand.’ (p. 78) Angela geraakt niet weg uit de hypnose. De tedere trance van het niets is overstemd door de grillen van dit wreed gehoon. Ja, ze dreigt in de zwarte zon te vallen. Diep de torpor in.

We moeten haar bevrijden, Fleur.
U moet deze wilde destructie herschrijven voor het Umbrische meisje.
Jaag de nimfen terug in de beslotenheid van hun habitat.
Ze moeten opnieuw de grotten in.
Het huis van Venus, dit kabinet, mag nooit méér zijn dan de stilte van neerdwarrelend stof in het zonlicht.
Beheers hen met een ritueel.

Ze klopten drie keer alvorens naar binnen te gaan. Zonder hun naam te noemen. De ceremonie van het niet-bestaan was volbracht. Ze wensten niets anders dan afstand te doen. Nu zijn ze gelukkig, duister gelukkig. Ze onderschreven de woorden van de asceet: in je eigen gevangenis blijven, in de geschilderde gevangenis, en het eigen niets aanschouwen. (p. 79)

Nu kan u eindelijk de helende slaap opzoeken. Samen met Roberto wegzinken in het warme, zachte, boterige verleden.

Onbevreesde schrijfster, in één alinea heeft u de vervaarlijke abismos van de kunsten ontzenuwd. Niets mag uit de geschilderde verbeelding ontsnappen, de museumzaal in. De dwaling ligt buiten het picturale kader, in de werkelijkheid. ‘Hun bestaan komt enkel tot rust in de geschilderde wereld.’ Géén beeld mag levend uit het beeld zelf treden. Géén beeld mag zichzelf daarbuiten gespiegeld zien.

(…)

Naar nootmuskaat geurende Zwitserse bloem, Angela en ik hebben op u gewacht. Nog bezwaard door het verdriet om uw man, heeft u driemaal geklopt. U heeft ons met uw Bergentaal uit de dystopie gered, uit de zwarte tuimeling, uit de vuurzee. Het is terug knisperend stil. De laatste, verwilderde bij is tot rust gekomen in haar korf. De Egyptische anachoreet voelt zijn angst wegtrekken. En ook de zon is teruggekeerd. Nog bleek kwijnend wegens de kosmische demarche van weleer.

Wij omhelzen u, milde Fleur. En wij zijn vol schroom om uw genereuze tussenkomst. Nu kan u eindelijk de helende slaap opzoeken. Samen met Roberto wegzinken in het warme, zachte, boterige verleden. Het eigen niets aanschouwen. In het portret van een onbekende vrouw.

Op de dag zonder datum,

Barbara Baert