Geachte heer Vesaas, beste Tarjei

Door Barbara Baert, op Wed Mar 23 2022 23:00:00 GMT+0000

Deze maand schrijft Barbara Baert een brief aan de Noorse auteur Tarjei Vesaas (1897-1970). Baert is in deze laatste brief veeleer zwijgzaam. Ze is sprakeloos door de wrede pracht van zijn proza. Ze wil met Vesaas van gedachten wisselen ‘over dit versplinterde beeld vanaf de trage boot.’ Maar misschien doen woorden er niet toe. ‘Het heeft geen zin om dat te zeggen’, schrijft Vesaas. Er is immers iets ergs gebeurd met de veerman.

We zitten samen zwijgend op De boot in de avond, want ‘bijna niets hoeft gezegd te worden als je ogen hebt, en als je je lied hebt’ (p. 17). Uw taal, het zangerige Nynorsk, is zo scherp gesneden dat het mij sprakeloos maakt. Het papier is van sneeuw en maakt alles stil. ‘Waar dwaalt de woordeloze man rond?’ (p. 17)

In uw bekende roman De vogels uit 1957 maken we kennis met Mattis. Mattis woont bij zijn grote zus Hege. Het huisje is schoon, de dagen herhalen zich, en ze komen rond met de truien die Hege breit voor het dorp. Mattis, ook de Slome genoemd, houdt van stenen en vogels, in het bijzonder houtsnippen, en klust bij op het rapenveld. De zachtmoedige alledaagsheid wordt echter verstoord wanneer Hege verliefd wordt. Mattis is jaloers. Hij heeft verlatingsangst. Zal zijn zus wel voor hem blijven zorgen? Moet hij niet zijn zelfredzaamheid aan Hege bewijzen? ‘Op de oever kreeg Mattis allerlei nieuwe gedachten – het ging over ogen onder stenen: Er is ooglid op ooglid en steen op steen, maar het kan nooit worden bedekt’ (De vogels, p. 174). Mattis besluit dat hij moet worden wie hij is. En zo wordt Mattis wie hij worden wil: de veerman. Hij die de zielen overzet.

(Spoiler alert)

Lieve Tarjei, waarom heeft u Mattis geofferd in De vogels? Waarom liet u hem de verdrinkingsdood sterven? Het kind in het lompe volwassen lijf werd verzwolgen in zijn eigen meer. Het ijskoude water stroomde lui en dik over hem heen, tot ook onze laatste gedachten op de bodem zonken. Radeloos voelt de pijn bij deze dramatische afloop. Zwarte tranen druppelden uit uw pen. Hoe diep wilde u gaan, zelfkastijdende Noor? Voor wie of wat? Voor al het verdriet van de wereld?

U bent de oudste van drie zonen. U belastte uzelf met de schuld van de genealogische breuk.

U wilt het mogelijks niet toegeven, lieve Tarjei, maar de dood van Mattis vreet nog steeds aan u. U vertroost uzelf. De literatuur vroeg zelf om de veerman, toch? De veerman vaart heen en weer, net zoals het runenschrift op de oeroude gedenkstenen van het Noorse platteland. Een personage geschraagd door het boustrophedon uit het stenen tijdperk: het typische runenschrift dat men slingerend heen en weer dient te lezen. Hij die zigzaggend voren trekt op het wateroppervlak. ‘Er worden rijen van beelden gevormd. Het is alsof veranderde tijden niet bestonden’ (De boot in de avond, p. 7).

Viking gedenksteen met runenschrift, Borg Museum, Lofoten (Noorwegen)

U bent de oudste van drie zonen. Maar u wilde de familieboerderij niet overnemen. U belastte uzelf met de schuld van de genealogische breuk. U, die de rurale buikwand van binnenuit kent. De kloven van de zwijgzaamheid. Koppige handen en schichtige ogen. De heilige stilte van de visser. De geur van een nakende storm. ‘De wind wakkert aan. Het meer wordt gevaarlijk. De wind van de zee gaat in het donker aan land’ (De boot in de avond, p. 89). De vogels worden neurotisch. Iets ritselt tussen de wilde campanula. Het felle wit van de sneeuw vereffent de nieuwe maan. De herinnering aan een feloranje ganzensnavel. Ogen als stenen op elkaar gestapeld. Uw broertjes die rennen op te gladde vlonders. Het krakende ijs op weg naar een bevroren waterval. Het roodborstje in de gloeiende zonnedauw.

Toen u de erfenis weigerde, draaiden de bergflanken hun ruggen naar u toe. Maar gestaag vervaagde de familievloek. Uw woorden werden alsmaar schaarser; de natuurbeelden des te rijker. Het chiasme tussen woord en beeld zou uw novellen blijven doorploegen.

U schrijft in uw autobiografische overpeinzingen:

Hij dacht aan alles wat had kunnen gebeuren, maar wat nooit zover gekomen was. Omdat het tegengehouden was door iemand die op zijn post was als het erop aankwam. Een waarschuwing die altijd betrouwbaar was. Zo viel je niet in de valkuilen en kwam je weer op je pootjes terecht. Een scherpzinnig oog dat begreep wat belangrijk was. Dat rustig zowel het een als het ander kon laten gebeuren, maar het een halt toeriep als er werkelijk gevaar dreigde. (De boot in de avond, p. 115)

De verloren zoon werd schrijver; de slome boerenjongen werd veerman.

Uw mooie, zuivere Mattis van het fjordenmeer heeft zijn literaire schepper belangeloos bemind.

Beste Tarjei, beschouwde u Mattis als het zoenoffer voor de gekwetste mergpijp van de familie? De veerman als de gelukzalige, onbelaste idiota? Hij die weet, omdat hij niet weet, en dus telkens opnieuw dezelfde runenlijnen trekt? De stenenstapelaar en zijn blijvende vreugde voor het eeuwige begin? Mattis, geboren uit uw indringende, vreugdeloze epiek, om zich over te geven aan uw beschikkingen over het leven en de dood?

Uw mooie, zuivere Mattis van het fjordenmeer heeft zijn literaire schepper belangeloos bemind. Hij heeft u alles gegeven wat u nodig had. Zelfs het motief van de dood schonk hij u, bovenop zijn liefde voor de zus en de houtsnip. De zorgzame Hege die altijd dicht bij hem bleef, en de betrouwbare trekvogel die telkens naar hem terugkeerde, verdwenen mee in de kolk van uw meedogenloze plot.

Ik heb wel eens gedacht dat u hierna nooit meer zou kunnen schrijven. Maar mijn assumptie was voortvarend. Unnskyldning. U heeft het tegendeel bewezen.

(Jeg trenger en pause)

Ik stel me Mattis voor op het fjordenmeer.

Anders Askevold (1834-1900), Zicht op Vetlefjorden, 1895, olie op doek, Privécollectie (Noorwegen)

De Noorse schilder Anders Askevold (1834-1900) heeft de veerman destijds gezien. Askevold, de romanticus, kent zijn omgeving. Hoe idyllisch golft het meer van Vetlevjorden in het landschap. Vanuit zijn bootje tuurt de vriendelijke veerman naar ons. Is er iemand bij hem? Maar kijk, de veerman glijdt steeds verder weg. Het wordt veel te stil. Verraderlijke contrasten tussen het spiegelend membraan van het water en de steile schors van de fjorden intimideren onze blik. De romantiek slaat op drift. Mattis komt in een ander schilderij terecht.

Peder Balke (1804-1887), Stetind in de mist, 1864, olie op doek, Oslo, National Gallery (Noorwegen)

We zijn het jaar 1864 en de eveneens Noorse schilder Peder Balke (1804-1887) houdt warempel de speldenveer van een houtsnip vast als penseelstift. De verf klotst vervaarlijk tegen het kader. Nog even en de kleuren vervloeien. We worden bang. Het beeld zal zichzelf verdrinken. Mattis voelt het nu ook. We roepen hem. Kom terug! Maar de schilder weet wanneer hij moet ingrijpen. Het penseel wordt op het juiste moment weggelegd. Nog voor het medium smelt. Het pigment droogt. Het watervlak kalmeert. De sneeuwvlakten rusten. De afgrond sluit zich. Een catastrofe is afgewend. Mattis is gered.

Mattis verdronk. En de auteur uit Vinje keek toe toen de veerman verzwolg in zijn eigen overtocht.

Helaas, decennia later voltrok het drama zich alsnog, toen een schrijver, geboren in het dorp Vinje, onze waarschuwingen zou logenstraffen. Het bootje van de schilders werd lek. De schilderijen stroomden over in de plot, en het blanke canvas werd geruild voor zwarte inkt op papier. Mattis verdronk. En de auteur uit Vinje keek toe toen de veerman verzwolg in zijn eigen overtocht. Iemand riep met de typische ijlheid van de oeverstem. Het laatste wat Mattis hoorde was de ritmische dans van de tikkende breinaalden van zijn zus. De houtsnip had zich al stilletjes verstopt.

(…)

Wees niet bang in het donker, Mattis. De zon is er altijd opnieuw. ‘Een volmaakt glanzende, om zijn eigen as wentelende, panterzwarte zon.’ Zie je het licht ver boven in de grot? Het zonneoog? De dagen bestaan nu niet meer, Mattis. Ze hebben geen datum. Wees blij. Zing nu maar uit volle borst. Zoals je altijd deed in de dorpskapel. Over de stenen en de bergen, de meren en de wind, de hoeven en de kachels. Het opake rijm op de vensters.

Op de steile hellingen zal het blijven voortduren.
Alles is in orde.
De platte steen met zijn zachte welkom.
De platte steen die er altijd zal zijn.
De platte steen zal iedereen die over de steile helling dwaalt, begroeten en tegen ze praten in zijn zwijgzame taal. Door de tijden en door de tijden. De onrustige wandelaar zal rust en nog eens rust vinden.
En jij?
Schuw kwam je met je vragen het pad op. Schuw mocht je weten en begrijpen.
(Het ijspaleis, p. 147)

En nu zie je je mama. Voor eeuwig gevormd in de uitgesleten fjorden als de treurende, versteende Titanendochter. Wakend over jou als de sneeuwgodin. Ze vraagt je om te komen naar haar ijspaleis. Voorzichtig. De natuur heeft haar valkuilen.

Maar besneeuwde bruggen zijn bevroren
Hierbinnen is het levend warm
Warm onder de sneeuw is jouw arm een
Aangename last op de mijne.

Het sneeuwt en sneeuwt
Op stille bruggen.
Bruggen waar niemand weet van heeft
(Het ijspaleis, p. 112)

Je bent veilig, Mattis.

Altijd zijn er oevers
Voor een droom
Over zacht stromend water en mijn droom
(De boot in de avond, p. 5)

Selket neemt je nu mee op haar sierlijke veerboot en al onze penvrienden en -vriendinnen wuiven je uit aan de oevers van deze laatste dag. ‘De dag die geen dag was, is afgelopen. Niets is niets, de dag is voorbij, het is avond en de wind wakkert aan’ (De boot in de avond, p. 87).

Vaarwel, lieve jongen,

Barbara Baert