Een toekomst zonder cultuursector? De laatste Tuesday Talk filosofeert buiten de lijntjes
Door Redactie rekto:verso, op Thu Jun 25 2020 22:00:00 GMT+0000Als gevolg van de coronacrisis staat de cultuursector voor cruciale maanden. En dus faciliteren rekto:verso, Kunstenpunt en State of the Arts elke dinsdagavond een online debat rond een prangende vraag. Voor de laatste Tuesday Talk op 23 juni luidde die vraag: hoe zien de kunsten eruit in twintig jaar? Wij vatten het gesprek voor u samen.
Het kunstenlandschap in 2040? Een mogelijke piste formuleerde Rachida Aziz tijdens de tweede Tuesday Talk: de kunsten zouden moeten stoppen zichzelf als een afzonderlijke sector te zien. De laatste Tuesday Talk peilt naar de toekomstbeelden die ons voor ogen komen bij dat scenario. Een gesprek over de kracht van verbeelding – en het gebrek daaraan in de huidige politiek, die in Vlaanderen een maatregel om cultuurwerkers uit de nood te helpen voor zich uitschoof.
Het eindige karakter van deze slotsessie bleek de gesprekspartners van moderator Wouter Hillaert te inspireren: Maya Van Leemput (futuriste Erasmushogeschool Brussel), Lotte van den Berg (theatermaker) en Laurence Rassel (directeur École de Recherche Graphique) trakteerden ons op het meest filosofische debat uit de reeks. Bekijk hun gesprek of lees hier onze samenvatting.
1. Science fiction als wegwijzer
Cultuur in twintig jaar? Laurence Rassel kan niet aan de toekomst denken: dinsdag besliste het Franstalige parlement zijn belofte om kunstscholen te ondersteunen niet na te komen. Als mens en directeur van de kunstschool ERG is ze verontwaardigd. ‘Wij bereiden studenten voor om via kunst in dialoog met te treden de wereld. Maar vandaag is mijn taak vooral om studenten te helpen overleven. Veel van hen verloren hun job, en sommige van hun ouders ook. Wat nu telt, is de huur betalen, eten op tafel krijgen, zodat daarna ruimte kan ontstaan om na te denken over de toekomst.’
‘Wij bereiden studenten voor om via kunst in dialoog met te treden de wereld. Maar vandaag is mijn taak vooral om studenten te helpen overleven.’
Tips om te overleven haalt Rassel voornamelijk uit science fiction-literatuur. Een inspiratiebron is de Afro-Amerikaanse sciencefictionschrijver Octavia Butler, die in de jaren tachtig verhalen schreef waarin empathie, solidariteit en verbinding centraal stonden. Butler schrijft vaak vanuit zwarte vrouwelijke protagonisten, die dikwijls onder fysieke kwalen lijden. Maar door die zwakte wordt hun capaciteit aangewakkerd om een relatie met anderen op te bouwen. In Dawn, het eerste boek uit de Xenogenesis-trilogie, wordt een aan kanker lijdende vrouw gered door een alien. Zij overleeft door haar bereidheid om zich verwant met het wezen te voelen, in tegenstelling tot andere personages.’
‘Butler schreef niet zomaar over de toekomst, maar over de wereld waarin ze zelf leefde. Thema’s als overleven en ontheemding kun je niet los denken van de geschiedenis van de slavernij. Ik zie science fiction dan ook als een manier om over het leven na te denken, het genre geeft ons methodes om ons andere gemeenschappen te verbeelden. “We zijn niet alleen of gescheiden”, zoals Rachida Aziz over de cultuursector zei. In essentie gaan over het inzetten van een potentieel dat we hebben om samen te leven.’
‘Een samenleving veranderen doe je niet door bepaalde waarden te winnen of te verliezen. Wel door een capaciteit aan te wenden om iets nieuws te verbeelden, om allianties te creëren die we voordien niet aangingen. Een inspirerend voorbeeld vind ik een schaduwkabinet, zoals je dat terugvindt in het Britse parlement. Dat is groep politici die een tweede ministerraad vormen achter de werkelijke minister, om diens beleid van kritiek én alternatieven te voorzien. Het engagement verbonden aan zo’n kabinet is controleren, maar ook helpen en ontwikkelen. Zo creëer je een methodologie om een systeem van binnenuit te veranderen.’
2. Afbreken om weer op te bouwen
Ook Lotte van den Berg kan zich vandaag maar moeilijk een toekomst verbeelden. ‘Sowieso voelt het vreemd om over de toekomst van een kunstenveld na te denken. Die vraag voelt voor mij futiel, want eerst en vooral staat vandaag de toekomst van de samenleving op het spel. Maar als ik daaraan denk, zie ik alleen een grote leegte. Er is een ‘toekomstleegte’ in mij. Misschien praten we er daarom over, omdat we iets verloren zijn wat de toekomst was.’
‘Er is een ‘toekomstleegte’ in mij. Misschien praten we er daarom over, omdat we iets verloren zijn wat de toekomst was.’
Net als Laurence grijpt Van den Berg naar een tekst om over de toekomst na te denken. Ooit schreef ze er een over Japanse monniken, die elke tien jaar hun klooster afbreken om te begrijpen hoe het gebouwd was, om het terug op te bouwen en dat te leren aan de gemeenschap. ‘Wat als we dat met onze theaters zouden doen?’, vraagt Van den Berg zich af. ‘Ik verbeeld mij een plein vol met het materiaal uit die theaters: gordijnen, koffiekoppen, houten planken. Op zo’n moment zou ik denken: bouw iets anders in de plaats. Ik eindigde mijn tekst met de hoop dat het theater binnen vijftig jaar niet langer zou bestaan. Ik hoop dat het iets nieuws wordt, dat we het durven afbreken en weer opbouwen, maar dan anders.’
Van den Berg herinnert zich dat ze het een aantal jaar geleden moeilijk vond om die woorden uit te spreken. ‘Het is deel van het sterven dat je je daartegen verzet. Dat is ook wat we vandaag doen, nu we schijnbaar in die fase van afbraak zijn aanbeland: we beschermen onszelf, maar ook de kunst. En natuurlijk willen we al dat geld en de geloofwaardigheid en erkenning niet in één klap verliezen. Maar misschien zorgt onze manier om met die fase om te gaan ook dat we erin verstikken. Ik geloof dat we de kunst niet kunnen beschermen of bewaken. Het is iets waarop we moeten vertrouwen, als een soort levenskracht, zodat vanzelf weer uit de grond schiet als een paddenstoel.’
‘Ik geloof dat we de kunst niet kunnen beschermen of bewaken. Het is iets waarop we moeten vertrouwen, als een soort levenskracht, zodat vanzelf weer uit de grond schiet als een paddenstoel.’
Hoe mag die kunst er volgens Van den Berg uitzien als we ze weer opbouwen? ‘We zouden ernaar moeten kijken als een praktijk of attitude, niet als een product. Een belangrijke notie daarbij is rolfluïditeit. Binnen een collectief zijn er altijd verschillende rollen. Eigenlijk zouden we die niet op mensen moeten vastleggen: jij de kunstenaar, jij de journalist, jij de wetenschapper, jij de crimineel. Als je dat doet, verlies je als gemeenschap en kunstpraktijk je sterkte en dynamiek. We moeten af van de idee van de vaste, solitaire artiest die meegaat met de markt. Ik wil niet dat kunst het grootste instituut is, wel dat het overal is. We moeten ze over de ruimte spreiden en de notie van het kunstenaarschap delen. Natuurlijk hou ik ervan kunst te maken, maar vandaag verhinderen bepaalde dynamieken ons om te doen wat we écht willen doen.’
3. Kunst als levensader van een samenleving?
Als derde is Maya Van Leemput aan het woord. Een toekomstonderzoeker, wat is dat nu eigenlijk? ‘Ik heb geen glazen bol’, lacht Maya Van Leemput, ‘en ik ben ook geen geniale voorspeller die op grote podia staat te toeteren wat de technologie ons zal brengen. Wel onderzoek ik verschillende denkpistes over wat de toekomst voor mensen kan betekenen. Ik bestudeer dus onze beelden van de toekomst, hoe ze opgebouwd en afgebroken worden, gebruikt en misbruikt.’
‘Als je me vraagt welke toekomst ik zou verkiezen, zie ik een aantal opties. Enkele waarden die me belangrijk lijken voor iedereen, en kunstenaars in het bijzonder, zijn vrijheid en openheid. Dat wil ook zeggen dat ik niet mag benoemen wat die vrijheid voor kunstenaars inhoudt. Vooraf opgelegde beperkingen, en zeker economische, zijn uit den boze. Het is jammer dat we in Vlaanderen vandaag bepaalde waarden belichamen die feitelijk niet iedereen van ons aanhangt.’
‘Het is jammer dat we in Vlaanderen vandaag bepaalde waarden belichamen die feitelijk niet iedereen van ons aanhangt.’
‘In mijn toekomstbeeld zullen de kunst floreren en de publieken diversifiëren. Uit de gesprekken die ik met toeschouwers over kunst voerde, spreken uiteenlopende visies. Ik hou ervan dat niet alleen kunstenaars, maar ook publieken van elkaar verschillen, zodat we als geheel een dynamische mix vormen. Een algemene appreciatie over kunstenaars is wel dat ze iets toevoegen aan de wereld. Zelf waardeer ik dan weer hun praktijk van het niet-weten. Zolang die praktijk, maar ook die appreciatie en diversiteit intact blijven, geloof ik dat er een maatschappelijk gesprek in meerdere richtingen kan plaatsvinden, een ‘polyloog’. Aan zo’n gesprek kunnen ook kunstenaars deelnemen. Kunst toont dat ook wat eerst belachelijk of futiel lijkt, op zijn manier een bestaanswaarde kan hebben. In die zin faciliteren kunstenaars vernieuwing, vergroten ze onze mogelijkheden en uiteindelijk ook ons universum.’
Sciencefiction bewijst dat de toekomst voor ons eigenlijk bekend terrein is, maar als professioneel futurist moet ik me ook bezighouden met wat niet gedacht wordt
‘Ik volg dus wel de inspiratie die Laurence uit science fiction haalt. Dat genre bewijst dat de toekomst voor ons eigenlijk bekend terrein is, waarop we ons best wel comfortabel voelen. Maar als professioneel futurist moet ik me ook bezighouden met wat niet gedacht wordt, en dat is anders dan het ondenkbare. En zo kom ik bij de vraag over hoe en waarom van een cultuursector. Wat mij aanspreekt in kunst, is dat ze nieuwe verschijningsvormen mogelijk maakt. In kunst gaat het vaak over het ‘maken’. Dat kan betekenen dat je een product vervaardigt, maar ook dat je iets toelaat om te worden, wat het ook mag worden. Dat laatste vind ik het mooist.
‘Als kunst centraal zou staan in onze samenleving, zouden we de toekomstloosheid verliezen waarover Lotte spreekt’, besluit Van Leemput. ‘Kijk naar de lockdown, die nooit leek te kunnen eindigen. De tegenwoordige tijd werd zo beklemmend tegenwoordig. Wat we zien tijdens een crisis, is dat mensen zich toch naar kunstenaars richten op zoek naar verbeelding. Als kunst bestaansrecht zou krijgen in alle sectoren, zouden we niet langer achterom kijken, maar nieuwe beelden en verhalen vinden, die ons uit elk beklemmend moment zouden helpen.’
4. Denken voorbij de limieten van een sector
Maar die centrale rol krijgen de kunsten niet toebedeeld. Hebben we daar invloed op? ‘We kunnen de toekomst niet veranderen, maar we kunnen ze ook niet niet veranderen’, zegt Van Leemput. ‘Vandaag kunnen kunstenaars niet doen waarvoor ze kunstenaar zijn geworden. Onze mogelijkheden om te handelen zijn te beperkt. Maar dat betekent niet dat we geen potentieel hebben om te handelen. Je kunt én niet over de toekomst nadenken én toch een breed beeld hebben van de waaier aan opties en het rijke potentieel dat aanwezig is. Het komt erop aan dat potentieel te erkennen. Alleen naar de limieten kijken is niet de meest vruchtbare manier om het te voeden.’
‘Maar het gevoel leeft dat we dat al gedaan hebben: dat potentieel laten groeien tot niemand het kan ontkennen’, zegt Van den Berg, ‘Doordat we dat voortdurend blijven voeden in het nu, missen we het potentieel om werkelijk iets te veranderen.’
‘Doordat we dat voortdurend blijven voeden in het nu, missen we het potentieel om werkelijk iets te veranderen.’
Vandaag samenwerkingen creëren is ook geen sinecure, beseft Rassel, die de verdeel- en heerslogica van de regering hekelt. ‘De luchtvaart mocht meteen weer openen, cultuurhuizen niet. De één krijgt meteen een steunpakket, de ander wacht er nog altijd op. Als er van bij aanvang een universele maatregel zoals een basisinkomen zou zijn gecreëerd, hoefden we ons nu niet blind te staren op alle verschillen. Zo’n situatie maakt het extra moeilijk om allianties op te zoeken.’
En die allianties zijn noodzakelijk, beseft Rassel. ‘Alleen kun je weinig veranderen, als collectief wel. In onze kunstschool heeft iedereen een andere situatie, in die zin is niemand gelijk. Maar op het niveau van het instituut kunnen we wel invloed uitoefenen op de overlevingskansen van al onze studenten. Als kunstschool zijn we onderhevig aan wetten en regels. Maar een school heeft een zekere vrijheid om de wet te interpreteren. Dat is wat een instituut als een kunstschool zo absurd maakt. We incorporeren een wettelijk kader, maar willen die limieten tegelijkertijd wegduwen. Als instituut aanvaarden we de wet waarbinnen we opereren, als school proberen we die op te rekken.’
‘Als kunstschool zijn we onderhevig aan wetten en regels. Maar een school heeft een zekere vrijheid om de wet te interpreteren. Dat is wat een instituut als een kunstschool zo absurd maakt.’
Diezelfde absurditeit constateert Rassel in het vraagstuk rond de cultuursector. ‘Ik hou van de idee van een kunstenaar zonder gespecificeerd territorium. Maar in de westerse kunstgeschiedenis heeft de kunst zich ontwikkeld als aparte sector, met zijn eigen instituten en methodologie. Doordat ik daarvan deel wil zijn, draag ik ook bij aan de instandhouding van die sector. We geloven tegelijkertijd in vrijheid en het bijhorende idee dat iedereen kunstenaar kan zijn als hij of zij dat wil. Maar dat we daarrond een muur hebben gebouwd, creëert ook vervreemding. Dat is het probleem bij de diversifiëring van kunstscholen: wie kan zich veroorloven om kunstenaar te zijn, als de methodologie waarin iemand daarvoor stapt een specifieke kunstenaar voor ogen heeft? Om een nieuw narratief te creëren, zullen we tijd nodig hebben.’
5. Een plan om uit te breken
Hoe zou zo’n narratief buiten de sector er kunnen uitzien? Wat mag weg, wat moeten we behouden? ‘Een sector is een economisch begrip, het verwijst naar jobs, marketing, enzovoort. Niet naar de methodes, het gevoel of de betekenis die mensen toedichten aan kunst’, zegt Van Leemput. ‘Kunst kan, net als elke activiteit, een economische dimensie hebben, maar die mag niet het begin en einde zijn.’
‘Kunst kan, net als elke activiteit, een economische dimensie hebben, maar die mag niet het begin en einde zijn.’
‘Waarom houden we aan de kunst vast?’, vraagt Rassel zich af. ‘Omdat ze dingen verbeeldt die we niet eerder konden verbeelden. Omdat ze de vrijheid biedt om iets te proberen zonder het resultaat van die poging te kennen. Met die vaardigheden mag de sector niet alleen staan. Er schuilt een risico voor kunst in het loskoppelen van de markt. Maar zolang we de mogelijkheid openhouden om te experimenteren en het ongewone een plaats te geven, kan er veel gebeuren.’
Zijn er mogelijkheden in de afbraak die vandaag al op til is? Van Leemput: ‘Afbreken is natuurlijk ruimte maken voor nieuwe dingen. Maar ik geloof niet dat het beeld van de Japanse monniken op onze realiteit toepasbaar is. Zij maakten alles plat en begonnen opnieuw. Wij zouden kleine deeltjes door andere kleine deeltjes vervangen. Er zijn meerdere mogelijkheden om aan iets te bouwen.’
‘Als er een transformatie komt, zijn we daarop niet voorbereid’, vreest Rassel. ‘Daarvoor ontbreekt de steun van buitenaf. Wij hebben ook geen schaduwkabinet. Laten we eerst onszelf helen om hier sterker uit te komen en beter voorbereid te zijn. Vaak geloven we dat grote instituten buiten ons bereik liggen, maar we zijn er wel zelf verantwoordelijk voor. Een instituut als het onze heeft grenzen, er is een muur, maar het is zaak om daarmee te experimenteren en zo je terrein geleidelijk aan uit te breiden. Als alles te groot en onvatbaar wordt, kunnen we niets veranderen. Maar als we onze eigen grenzen leren voelen en begrijpen, kunnen we ermee in interactie gaan.’
‘Transformeren is weten waar je naartoe wilt, maar ook weten dat die plaats ergens anders zal zijn.’
Klein beginnen dus. Misschien al meteen met de Tuesday Talk zelf? ‘Ik zie drie witte vrouwen’, zegt Van den Berg. ‘Hopelijk is dat anders als we binnen twintig jaar over de toekomst praten.’ ‘Zelfs als we ons daartegen verzetten, dan nog zijn er impliciete veronderstellingen die we internaliseren, en die zo bestaande structuren bevestigen’, vult Van Leemput aan. ‘Daarom mogen de mensen in onze polyloog niet te veel op elkaar lijken.’
Van Leemput en Van den Berg geloven dat een dubbele beweging nodig is: enerzijds diversiteit en meerstemmigheid opzoeken, anderzijds ook gericht werken. ‘Transformeren is weten waar je naartoe wilt, maar ook weten dat die plaats ergens anders zal zijn’, zegt Van den Berg. ‘Het is diversifiëren en toch een duidelijk beeld hebben van de toekomst die je nastreeft. Het is verbindingen opzoeken, maar ook dingen laten gebeuren – en dat is iets anders dan wachten. Die dubbelheid laat ons toe om blijvend veranderen, zonder vast te hangen aan één toekomstbeeld.’
‘De toekomst is even chaotisch als het nu’, zegt Van Leemput. ‘Alleen kunnen we ze niet zien, en moeten we ze ons verbeelden. Die bewegingen van divergentie en convergentie hoeven elkaar niet tegen te spreken. Het kan dat we nu eens de blik verbreden en dan weer gefocust zijn. Laten we die dubbele beweging in ons voordeel gebruiken.’