‘Een officiële versie van het verleden opleggen, is typisch voor totalitaire regimes’

Door Staf Pelckmans, op Tue Sep 17 2019 22:00:00 GMT+0000

Toen het Amsterdam Museum vorige week meldde dat het zijn tentoonstelling Meesters van de Gouden Eeuw omdoopt naar Groepsportretten uit de zeventiende eeuw, noemde Bart De Wever dat in een tweet prompt ‘triest!’ en schandalig, omdat een geschiedenis waarop we trots moeten zijn, vervangen zou worden door één die zich vooral kenmerkt door hypocriete zelfschaamte. Wat is er gebeurd met de wijze historicus die in 2002 nog schreef dat ‘een officiële versie van het verleden opleggen, typisch is voor totalitaire regimes’?

Zeker, we mogen trots zijn op die Gouden Eeuw. Dat was de tijd van Joost Van den Vondel, Bredero, PC Hooft, Rembrandt, Johannes Vermeer, René Descartes (die bijna 20 jaar in Leiden woonde), Spinoza, Simon Stevin en Christiaan Huygens. Kunsten, wetenschappen, filosofie… het groeide en bloeide in de zeventiende eeuw in de noordelijke Nederlanden.

Maar dan moeten we wel het hele plaatje bekijken. Amsterdam was het epicentrum van de wereldhandel: daar werden de kiemen voor het kapitalisme gelegd. De Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) wordt vaak gezien als één van de eerste multinationals. De VOC hield echter niet van concurrentie: in 1622 werd in Banda (Indonesië) ongeveer de complete plaatselijke bevolking uitgemoord om een handelsmonopolie op muskaat en foelie veilig te stellen. Het was ook tijdens de Gouden Eeuw dat de slavenhandel tussen Afrika en Azië en de Amerika’s begon te boomen.

Dat de voorspoed van de Gouden Eeuw steunde op uitbuiting en er slavenbloed aan kleefde, is duidelijk.

De Gouden Eeuw bracht rijkdom en voorspoed naar de Noordelijke Nederlanden en zorgde voor hoogdagen op het vlak van de wetenschappen en de kunsten. Maar dat die voorspoed steunde op uitbuiting en er slavenbloed aan kleefde, is minstens zo duidelijk.

Het Amsterdam Museum heeft dus wel wat argumenten om de benaming ‘Gouden Eeuw’ niet meer te gebruiken. Zelf stelt het museum dat het zo ‘andere perspectieven op die tijd’ mogelijk wil maken. Daartoe organiseert het bijvoorbeeld eind september een symposium over welke verhalen uit die periode verteld zouden moeten worden, en door wie.

Groepsportretten uit de zeventiende eeuw, zaalbeeld (c) Evert Elzinga

Maar dat vindt De Wever dus ‘triest’ en een voorbeeld van zelfschaamte: ‘De Europese manier van leven mag niet verdedigd worden, ze mag zelfs niet bestaan, en de sporen ervan moeten uitgewist worden.’

De Hollandse meesters worden helemaal niet uitgewist: de tentoonstelling draait nog altijd rond hun werk.

Dat is een opmerkelijke lezing: de Hollandse meesters worden immers helemaal niet uitgewist: de tentoonstelling draait nog altijd rond hun werk. Alleen heeft het museum ervoor gekozen om daar niet langer de benaming ‘Gouden Eeuw’ voor te gebruiken. Die was immers lang niet voor iedereen zo ‘gouden’. Er wordt helemaal niets vervangen: het museum voegt simpelweg informatie toe om zo een diepgaander debat over dat tijdsgewricht te openen.

Je verleden recht in de ogen kijken

De tirade van De Wever is des te opmerkelijker omdat hijzelf amper een week voordien als Antwerps burgemeester wel achter de naamsverandering van het 'Delwaidedok' naar het ‘Bevrijdingsdok' stond. Die naamsverandering kwam er op vraag van Groen. Historisch onderzoek van UA-professor Herman Van Goethem heeft immers uitgewezen dat oorlogsburgemeester Leo Delwaide tijdens de Tweede Wereldoorlog toch een stuk actiever meegewerkt heeft aan de deportatie van Antwerpse Joden dan de voorbije decennia werd aangenomen.

Die naamsverandering was daarom ook voor De Wever gerechtvaardigd, omdat – dixit zijn woordvoerder – ‘Antwerpen zijn verleden recht in de ogen wil kunnen kijken’.

Het is altijd delicaat wanneer de overheid zonder overleg zelf beslist welke aspecten we van onze geschiedenis willen herinneren.

Wat echter niet gevolgd werd, was het voorstel van Wouter Van Besien, fractieleider van Groen in de Antwerpse gemeenteraad, om een wetenschappelijke commissie een nieuwe naam te laten voorstellen, gekoppeld aan een traject met burgerparticipatie. Dat zou een manier geweest zijn om de nieuwe naam los van de politiek te kiezen, waarbij in één beweging zowel draagvlak zou worden gecreëerd als meer duiding bij de noodzaak van die naamsverandering. Het Antwerpse college volgde die piste niet. Het kwam zelf met het voorstel ‘Bevrijdingsdok’ op de proppen.

An sich is er niks mis met die naam. De stad eert er de geallieerde troepen (vooral Polen en Canadezen) mee die Antwerpen destijds bevrijd hebben. En bij uitbreiding staat die naam voor de overwinning op nazi-Duitsland.

Bart De Wever en Annick De Ridder onthullen het nieuwe Bevrijdingsdok

Maar bekeken binnen het bredere discours van De Wever is de keuze voor ‘Bevrijdingsdok’ evengoed een – krampachtige – poging om de donkere kanten van onze geschiedenis toe te dekken. Je zou haast denken: omdat hij zich zelf daar voor schaamt?

Want net zo goed had er, na uitgebreid overleg met de Antwerpenaren en na advies van een wetenschappelijke commissie, voor gekozen kunnen worden om het dok naar een slachtoffer van de Antwerpse jodendeportaties te vernoemen. Zou dat geen relevantere manier geweest zijn om het foute collaboratieverleden recht in de ogen te kijken?

De Vlaamse canon, die maken wij samen

Het is altijd delicaat wanneer de overheid zonder overleg, zonder inspraak, zonder expliciet academische input te vragen, zelf beslist welke aspecten we van onze geschiedenis willen herinneren.

‘De geschiedenis laat zich niet canoniseren tot absolute en eeuwige waarheid', schreef De Wever zelf nog in 2002.

Dat is niet alleen mijn idee. In 2002 dacht de historicus Bart De Wever daar in een opiniestuk in De Standaard precies hetzelfde over, toen hij – naar aanleiding van de oprichting van een Lumumba-commissie – de volgende wijze woorden neerschreef: ‘De geschiedenis laat zich niet canoniseren tot absolute en eeuwige waarheid. Een officiële versie van het verleden opleggen, als dienstmaagd voor het politieke heden, is typisch voor totalitaire regimes. In een democratie moet de overheid daaromtrent de grootste schroom aan de dag leggen.’

Een overheid die een Delwaidedok omdoopt naar Bevrijdingsdok is daarom problematischer dan een museum dat de zeventiende eeuw niet langer als ‘de Gouden Eeuw’ wenst te benoemen, maar ervoor kiest die term te contextualiseren.

Dat is ook het probleem met het voorstel uit de Startnota van De Wever om een Vlaamse canon op te stellen. Zo’n lijst van ‘ankerpunten uit onze Vlaamse cultuur en geschiedenis’ moet niet door de overheid worden opgesteld. Een canon werkt het best als hij ‘officieus’ is, of als iedereen toch minstens het gevoel heeft dat hij mee kan bepalen wat er wel of niet tot ‘de canon’ behoort.

Als Kommil Foo op één kwam te staan in de Lage Landenlijst van Radio 1, dan was dat omdat duizenden luisteraars aan die lijst/canon meegewerkt hebben en ieder zijn eigen favoriet naar kon schuiven. Zou zo’n Lage Landenlijst dezelfde autoriteit hebben als minister-president Jan Jambon per decreet zou uitvaardigen dat de ‘Ballade van de Ratten’ van Jef Elbers het beste Nederlandstalige lied aller tijden is?

Een cultuurbeleid dat zijn subsidieregelingen en zijn openbare omroep wil inzetten om vooral de glorie en de historische verwezenlijkingen van ‘ons’ Vlaanderen uit te zingen – zoals de Startnota van De Wever leek te promoten – dreigt van zijn officiële geschiedenis een monocultureel machtsmiddel te maken. Precies wat De Wever in 2002 zelf scherp veroordeelde.

Ontkennen dat er voor het maken van de taart ook eieren zijn gebroken, is niet meteen wat we van een historicus verwachten.

Natuurlijk moeten we trots zijn op de prestaties die onze voorouders leverden, maar we mogen tegelijkertijd de donkere kanten van onze geschiedenis niet negeren of wegmoffelen. Alleen maar oog hebben voor de kers op de taart en ontkennen dat er voor het maken van die taart ook eieren zijn gebroken, is niet meteen wat we van een historicus verwachten. En al zeker niet van een historicus die ook wel eens een kookboek uitbrengt.

Liever een fundamenteel debat

De hele discussie over de canon is echter naast de kwestie: wanneer gaan we nadenken over hoe we substantieel meer op cultuur kunnen inzetten en hoe we het cultuurbeleid eindelijk integreren binnen het bredere Vlaamse beleid? Cultuur mag niet het glijmiddel zijn als marketingtool om onze Vlaamse identiteit op de internationale kaart te zetten.

De kracht van cultuur zit in het verbindende, speelt een belangrijke rol op vlak van maatschappelijke integratie. Cultuur staat niet op een eiland: idealiter werkt cultuur transversaal over domeinen (onderwijs, welzijn, ...) heen.

Het Vlaamse cultuurbudget en correcte verloning voor kunstenaars: kunnen we asjeblieft dáár eens een fundamenteel debat over voeren?

Cultuur is momenteel goed voor amper 1,18% van de Vlaamse begroting, een dieptepunt, bekeken over de laatste twintig jaar. Tijdens de laatste subsidieronde kreeg amper 17% van de positief beoordeelde dossiers effectief geld: tien jaar geleden was dat nog meer dan de helft.

Het sociale statuut van artiesten en kunstwerkers is ondertussen zo precair dat er nood is aan een charter dat correcte verloning moet garanderen. Hoe willen we op die manier nieuwe 'ankerpunten in onze Vlaamse cultuur' mogelijk maken?

Kunnen we asjeblieft dáár eens een fundamenteel debat over voeren?


P.S. En oh ja: als u de tentoonstelling Groepsportretten uit de zeventiende eeuw gaat bekijken, spring dan meteen ook even binnen in de parallelle expo Hollandse Meesters her-zien. Daarvoor maakte Humberto Tan foto’s van Bekende Nederlanders in de stijl van diezelfde Hollandse Meesters. Ruud Gullit poseert zo als Jacob Rühle, de zoon van een koopman van de West-Indische Compagnie en een Afrikaanse vrouw. Dat treft: ook Gullit is het kind van een witte en een zwarte ouder.