Een hopeloze poging om monsters te temmen
Door Florian Deroo, op Sun Mar 22 2020 23:00:00 GMT+0000Hoe categoriseer je wezens die per definitie buiten categorieën vallen? Deze vraag hield de afgelopen eeuwen al menig mens wakker. Ook Florian Deroo offerde zijn nachtrust op aan een taxonomie van het monsterlijke.
Een paar jaar geleden verbleef ik in een oud Argentijns landgoed. Overdag moest ik de koeien uit het bos houden en ’s nachts lukte het me niet om in slaap te vallen. Zodra ik mijn ogen sloot, zag ik misvormde schepsels uit het struikgewas kruipen. Ze hadden behaarde oogleden en slurpten met verwrongen monden aan de mergpijpjes van kalfjes.
Op de zesde slapeloze nacht moest ik denken aan een ets van Goya die vroeger in mijn kinderkamer hing: ‘De slaap van de rede brengt monsters voort.’ Om in te dommelen, zou ik dus eerst mijn rationeel denkvermogen moeten aanwakkeren. Ik besloot om een boek te lezen en trok naar de bibliotheek beneden. Terwijl ik de titels overliep die in de torenhoge kasten gerangschikt stonden, stootte ik op drie stoffige volumes van de Franse zoöloog Isidore Geoffroy Saint-Hilaire.
Het ambitieuze werk heette Histoire générale et particulière des anomalies de l’organisation chez l’homme et les animaux en verscheen tussen 1832 en 1837. In de nog langere ondertitel verklaarde Geoffroy dat hij alle monstrosités zou beschrijven, definiëren en classificeren. Zijn project was een hoogtepunt in de wetenschappelijke discipline van de teratologie, de studie van monsters, dat zich tijdens de 19e eeuw vooral toespitste op aangeboren misvormingen.
Een lange traditie van studies zoals Geoffroys Histoire probeerden het onmogelijke te doen: een taxonomie opstellen van anomalieën, een classificatie maken van alles wat normaal gezien niet in de natuur voorkomt.
Daar in Argentinië besefte ik dat ik hetzelfde zou moeten doen. Een monster is pas monsterlijk als je het niet goed kent, als het niet benoemd en uitgelegd is. In plaats van te spreken over fluïde grenzen en tussenruimtes, zou ik me schuldig maken aan iets dat al lang afgeschreven was: hokjesdenken. Ik wilde alle monsters vastpinnen, rangschikken, klasseren en netjes tentoonstellen zoals de opgezette specimen in een natuurhistorisch museum. Ik wilde orde scheppen in de smurrie van hybride mengsels en het monster temmen. Ik wilde slapen. Het was uiteindelijk al lang na mijn bedtijd.
Medebewoners
Maar vooraleer je rangschikt, moet je weten wat je studieonderwerp is: ik had een definitie van het monster nodig. In de middeleeuwen werd de term nog gebruikt voor allerlei exotische wezens en mythische schepsels die aan de rand van de gekende wereld leefden. Maar nu de aarde volledig in kaart is gebracht, kan er een onderscheid gemaakt worden tussen monsters en fantastische wezens zoals eenhoorns, centaurs of Chewbacca. Terwijl het fantastische bestaat in een imaginaire werkelijkheid elders, zouden monsters zich hier, nu en tussen ons bevinden. We delen een wereld met monsters, maar ze houden ons ’s nachts wakker omdat ze buiten onze kennis van die wereld vallen.
Het enge roept vragen op, het monsterlijke laat iets zien.
Een monster is ook geen spook, want de Franse filosoof Georges Canguilhem merkt terecht op dat monsters altijd ‘organische wezens’ zijn. Ze leven, al dan niet opnieuw, en ze hebben een fysiek lichaam, hoe gruwelijk of ontbonden die ook is. Het monsterlijke is bovendien niet hetzelfde als het enge. De cultuurcriticus Mark Fisher omschrijft the eerie als een falen van aanwezigheid (een stem zonder lichaam, een stad zonder inwoners) of een falen van afwezigheid (de enge kreet van een uil die iets lijkt te willen vertellen). Iets engs verwijst naar het ongekende en roept alleen maar vragen op. Maar het monsterlijke laat iets zien.
Etymologisch komt het woord ‘monster’ van het Latijnse monstrum, een goddelijk voorteken, een waarschuwing. Een monsterlijk lichaam toont zichzelf, het demonstreert, en het vraagt dus om geïnterpreteerd te worden door de cultuur die het verbeeldt. Daarmee verschilt het monsterlijke ook van het vreemde, een aanwezigheid die vooral niet op zijn plaats is. Het vreemde klopt niet en veroorzaakt eerder een verstommende verontrusting dan onmiddellijke afschuw. Terwijl monsters familiaire vormen en afgebakende grenzen overtreden, ontgaan vreemde wezens volledig aan ons conceptueel denkvermogen. De shoggots in At the Mountains of Madness van de sciencefictionschrijver H.P. Lovecraft kunnen nauwelijks beschreven worden: ze zijn een spoor van het ondenkbare. Een normaal monster is tenminste nog een traceerbare, bevattelijke aberratie.

Grenswezen
En zo dacht ik, daar in de verduisterde bibliotheek, dat ik het monster eindelijk in een definitie gevangen had: een lichamelijk wezen waarmee we een werkelijkheid zouden delen maar die afwijkt van de norm. Wat die norm is, wisselt doorheen de tijd en tussen verschillende culturen. Het monster is dus een bewegend doelwit, dat zowel fysiek, psychisch als moreel misvormd kan zijn. Voor christenen was de norm nog Gods wil en schepping, al beweerde de kerkvader Augustinus dat monsters uiteindelijk ook een deel waren van het goddelijke plan. De modernen van West-Europa hebben die norm vooral gelegd in het ogenschijnlijk geseculariseerde concept van ‘de natuur’. We hebben in die natuur niet alleen wetenschappelijke wetten en processen gevonden, zoals die van de biologie, maar ook morele wetten, zoals de ‘natuurrechten’ van de mens.
Monsters wijken af van de natuurlijke orde der dingen, en dus van de morele en maatschappelijke orde die zich daarop vestigt.
Een monster is dus iets dat op een bepaalde manier contra naturam is; een schepsel dat ‘tegen de natuur’ en haar veronderstelde perfectie ingaat. In tegenstelling tot een dier of een mens past het monster niet binnen de bestaande categorieën van ons wetenschappelijk kennissysteem. Het wijkt af van de natuurlijke orde der dingen, en dus van de morele en maatschappelijke orde die zich daarop vestigt. Een lijk dat dood moet zijn, komt tot leven als een zombie. Een nobele graaf drinkt ook bloed en kan in een vleermuis veranderen. Een octopus met abnormaal grote afmetingen is geen octopus meer maar een Kraken. En iemand als Freddy Krueger en Marc Dutroux noemen we geen mensen maar monsters, omdat we hun gedrag als onnatuurlijk beschouwen.
De monsterlijke verschijning maakt ons bewust van de normaliteit.
Het monsterlijke, zo besloot ik, verhoudt zich dus altijd tegenover de norm en de wet. Zelfs een sympathiek misbaksel als het monster van Frankenstein doet daarom zijn eigen schepper huiveren. Als een grensoverschrijdend wezen bedreigt het monster de gevestigde kennis over wat wel en niet kan, over wat wel en niet mag. Deze onzuivere griezel weigert zich te schikken naar ons geordend wereldbeeld en haar normale gang van zaken. Maar onvermijdelijk bevestigt het dat ook. Want zodra het monster in zicht komt, toont het vooral – via de afwijking – wat nu eigenlijk normaal is. De monsterlijke verschijning maakt ons bewust van de normaliteit.
Vleesgeworden andersheid
De definitiekwestie was, godzijdank, achter de rug. Buiten was het beginnen stormen. Ik ging in een fauteuil voor het haardvuur zitten. Mijn hoofd stond op barsten, maar ik moest nog alle monsters die ik kende onderverdelen in categorieën. Gelukkig kon ik beroep doen op enkele dappere voorgangers. Tot mijn ontsteltenis ontdekte ik al snel dat de definities van deze geleerden afweken van mijn eigen definitie.
Is een vrouw een monster voor een man, het lichaam van de gekoloniseerde een monster voor de kolonisator?
Jeffrey Jerome Cohen, de peetvader van ‘Monster Theory’, schrijft bijvoorbeeld dat het monster ‘vleesgeworden andersheid’ is. Maar is een vleesgeworden vrouw dan een monster voor een man, en het lichaam van de gekoloniseerde een monster voor de kolonisator? Natuurlijk klopt het wel dat de koninginnen van Engeland in de 16e eeuw regelmatig monsters genoemd werden en dat de conquistadores ondertussen berichtten over de ‘monsterlijke mensen’ in Amerika. Andere griezelexperts trekken het begrip nog verder open en beschrijven het monster dan weer als ‘een ambiguïteit’, ‘een combinatie van ongelijksoortige delen’ of ‘een continuüm tussen het menselijke en het dierlijke’.
De laatste studies proberen het monster zelfs niet meer als een object te definiëren, maar verwijzen gewoon naar het effect dat het op ons heeft. Een monsterlijk wezen is volgens Asa Simon Mittman, de specialist van middeleeuwse mormels, dus simpelweg iets dat (1) niet bestaat en (2) verschrikking in ons teweegbrengt. Het verschil tussen een afgrijselijk dier, zoals de franjehaai, en een zeemonster ligt enkel en alleen in haar werkelijkheid of gebrek daaraan. Maar waarom zou een monster ons bang maken als we weten dat het niet bestaat? Is een denkbeeldige moord dan ook een monster? En hoe zit het met de combinatie van verschrikking en aantrekking die je voelt bij de vampiers van Twilight? Of de paradoxale mengeling van walging en hilariteit die hoort bij het groteske?
De Russische literatuurcriticus Michail Bachtin omschrijft het groteske lichaam, een figuur die verdacht veel op het monster lijkt, als ‘een lichaam in wording’. Het mensenlichaam ontgroeit daarbij zichzelf en puilt uit richting de rest van de wereld, totdat het overhelt naar het dierlijke. Groteske gedaantes, schrijft Bachtin, zijn daarom gefixeerd op uitstulpingen en openingen: enorme neuzen, dikke buiken, opengesperde monden, gapende anussen en verlepte fallussen. Maar zijn de carnavalpoppen van Aalst en het gezwollen voorhoofd van de ‘Elephant Man’ dan grotesk of monsterlijk? Groteske overdrijvingen zijn uiteindelijk ook een soort afwijking van de norm. Ik panikeerde en besloot om een drastische grens te trekken. Zodra een afwijking ophoudt met hilarisch te zijn, is het monsterlijk.
Taxonomie
Ondertussen was ik aan het trillen van de spanning. De catalogisering kon eindelijk beginnen. Tegen de renaissance kende de teratologie drie voornaamste soorten monsters: voortekens, fouten en wonderen. Elk type was gebaseerd op voorgangers uit de klassieke oudheid en waren tijdens de middeleeuwen in een christelijk kader ingelijfd.
Een eerste soort was het monster als een teken van goddelijk ongenoegen. Monsterlijke geboortes werden, in navolging van Cicero’s Over waarzeggerij, geïnterpreteerd als voortekens en voorspellingen. Het misvormde schepsel was een signaal van God dat het individu of de gemeenschap zondig was geweest. Een mooi voorbeeld hiervan is de ‘Pauselijke Ezel’ die in 1495 in Rome gespot werd. Het had het hoofd van een ezel, de boezem van een vrouw, een olifantspoot in plaats van een rechterhand en op het achterwerk stond de kop van een draak. De protestantse hervormer Maarten Luther interpreteerde het perverse mengwezen als een goddelijke kritiek op het pausdom. Maar ook een kind dat met drie armen geboren werd, kon het bewijs zijn dat de moeder tijdens de conceptie over onkuise dingen had gefantaseerd.
Het tweede type monster was een toevallige fout van de natuur. Deze soort ging terug naar Aristoteles zijn ideeën over de voortplanting. Elk organisme dat niet leek op de ouders, was volgens hem een afwijking, en dus monsterlijk. Het driearmige kind was in dit geval het resultaat van de vreemde kronkelingen en variaties van de natuur. Het had geen goddelijke verklaring, maar was veroorzaakt door iets als een onvoldoende hoeveelheid zaad of fysieke schokken die de foetus misvormden.
Wetenschappelijke kringen zoals de Royal Society in Londen bestudeerden daarom kleine mensen, tweehoofdige schapen of kinderen geboren zonder hersenen om de ontwikkeling van het foetus te achterhalen. Maar het was uiteraard moeilijk om te weten wat nu precies een natuurlijke of een goddelijke oorzaak had. Het bekende ‘Monster van Ravenna’, een kind geboren met een derde oog op een klauwvoet, was zodanig bizar dat enkel God zoiets kon teweegbrengen.
Tot slot had je exotische monsters, of ‘monsterlijke rassen’. Dit waren volkeren van abnormale wezens die Plinius al in zijn encyclopedie had opgesomd: troglodieten, appelruikers, menseneters en monopoden (dwergachtigen die hun ene, gigantische voet als een parasol gebruikten). Deze wonderen van de wereld leefden in Azië en Afrika, en werden uitvoerig beschreven in geografieën, wereldkaarten en al dan niet uitgevonden reisverhalen. Maar het probleem met exotische monsters was dat ze evengoed eenmalige aberraties konden zijn, zoals die ook in Europa voorkwamen.
Soms waren het zelfs helemaal geen monsters, maar gewoon mensen met andere culturele praktijken en voorkomens. Hier overlapte de studie van monsters met etnografie. Veel van deze buitenlandse wezens, zoals de ‘Ethiopiërs’, zou men vandaag geen monsters meer noemen, al blijven de negatieve associaties doorwerken. Zo noemde Augustinus Ethiopiërs ‘het verste en het vuilste van de mensheid’. Zijn christelijke interpretatie van zwartheid als een uiterlijk teken van zondige afwijking kreeg een moderne incarnatie in hiërarchische rassentheorieën.

Moderne monsters
Ik had duidelijk een minder archaïsche onderverdeling nodig dan de klassieke typologie van omineuze, natuurlijke en exotische monsters. Zombies, bijvoorbeeld, pasten er al helemaal niet in.
Voor een gemoderniseerde classificatie kon ik terecht bij de Amerikaanse cultuurhistoricus Leo Braudy. In 2016 stelde hij een taxonomie op waarin hij de ‘monsters van de moderniteit’ in vier fundamentele categorieën opdeelde, die volgens hem overeenkomen met de grote maatschappelijke angsten sinds de 18e eeuw. Hij onderscheidt eerst het natuurmonster: een tastbaar, zichtbaar organisme dat uit de natuurlijke omgeving spruit. Dit is het rijk van King Kong, Bigfoot, Godzilla en het Monster van Loch Ness. Het tweede type is het technologische monster. Niet de natuur, maar de mens schept dit kunstmatige wezen. Frankenstein is het bekendste voorbeeld, maar ook de cyborg van The Terminator hoort hierbij.
Lugubere dubbelgangers, gespleten persoonlijkheden en het bezeten meisje van The Exorcist vallen allemaal onder de derde categorie, het monster vanbinnen. Deze griezel schuilt in een doodgewone mens, als een kwaadaardige schaduwzijde. Ten slotte is er het monster van het verleden zoals Dracula. Het is een relikwie uit een vorig tijdperk dat maar blijft leven en eigen tradities en rituelen heeft, zoals het drinken van bloed. Een recente versie hiervan zijn de witte body snatchers van de film Get Out, waarin oude racisten hun hersenen in de lichamen van jonge zwarte mensen transplanteren.
Maar zelfs met deze taxonomie bleef het onduidelijk waar ik zombies, aliens of de misvormde kannibalen van The Texas Chainsaw Massacre moest onderbrengen. Is de haai in Jaws een natuurmonster of gewoon een dier? De vier categorieën lopen bovendien door elkaar. Een weerwolf is zowel een ‘natuurmonster’ als een ‘monster vanbinnen’. De oubollige monsters van Get Out zijn tegelijk ook de producten van een uit de hand gelopen technologie.
Omdat het enkel moderne griezels sorteert, is de classificatie van Braudy bovendien niet volledig. Een volwaardige taxonomie moet net in staat zijn om alle mogelijke variëteiten een etiket te geven. Grendel uit het Oudengelse gedicht Beowulf krijgt, als een misvormde afstammeling van de Bijbelse Kaïn, geen onderdak bij Braudy. Alles liep door elkaar en viel erbuiten. Als zand gleden de monsters door mijn vingers totdat er enkel chaos overbleef.
Alleen de Amerikaanse filosoof Noël Carroll kon me nog redden. In zijn boek The Philosophy of Horror onderzoekt Carroll de processen waardoor iets monsterlijk wordt. Op die manier komt hij tot vijf omvangrijke en veel preciezere categorieën: fusie-, splijtings-, vergrotings-, massificatie- en metonymiemonsters. Volgens Carroll wekken monsters verschrikking op omdat ze zowel gevaarlijk als onzuiver zijn.
Het eerste type, het fusiemonster, combineert allerlei contradictorische of onsamenhangende elementen. Dit wezen is een abnormale mengeling van twee of meer categorieën die normaal gezien gescheiden zijn: levend/dood, insect/mens, vlees/machine... Het doorkruist grenzen die in onze wereld begrensd leken en belichamen zo een walgelijke onzuiverheid. Een zombie of een mummie is zowel levend als dood, een bezeten kind is zowel een kind als een demon, het monster van Frankenstein is een fusie van verschillende lijken, en de Pauselijke Ezel brengt allerlei lichaamsdelen samen die niet samen horen.
Het splijtingsmonster is geen grensoverschrijdende combinatie maar één wezen dat in twee gespleten is. De ongerijmde delen komen hier niet simultaan voor, maar zijn verdeeld over aparte, en toch verwante, identiteiten. Enerzijds heb je temporele splijtingsmonsters zoals weerwolven: de ene identiteit transformeert op een bepaald moment (bij volle maan) naar de andere. Er zijn ook ruimtelijke splijtingsmonster waarbij de identiteiten zich in de ruimte vermenigvuldigen, zoals de dubbelganger in de film Black Swan of het portret uit Oscar Wilde zijn roman The Picture of Dorian Gray.
Bij een derde type, het vergrotingsmonster, wordt een potentieel walgelijk wezen groter gemaakt totdat het angstaanjagend is. De afwijking is in dit geval een uitvergroting. Gigantische ratten, dertig meter lange anaconda’s en reuzen vallen hier allemaal onder. Bij het massificatiemonster is niet de grootte maar het aantal monsterlijk. Een normale (dier)soort – vogels, piranha’s, kikkers of spinnen – verschijnt in een verontrustend grote hoeveelheid en treedt op als eengemaakt horde. Zie horrorfilms als The Birds, Piranha 3-D, Frogs of Kingdom of the Spiders.
Tenslotte is er het metonymiemonster. Dit is een vreemde soort, want het heeft geen uiterlijke kenmerken die walgelijk of misvormd zijn, zoals tentakels en etterende gezwellen. Een vampier ziet er op het eerste gezicht normaal uit, en toch voelen we dat er iets niet klopt aan zijn manier van doen, zijn huis of de voorwerpen die hij bezit. Het metonymiemonster herken je door afschrikwekkende elementen in zijn omgeving. Je weet dat iets monsterlijk is door de stijlfiguur van de metonymie: een indirecte verwijzing naar iets door een verwante term. Vooral pars pro toto komt voor, waarbij afwijkende elementen het monsterlijke geheel aanduiden. Dat de psychopaat of de vampier een monster is, is duidelijk door zijn rare eetgewoontes, verschrikkelijke wapens, griezelige maskers of de afgrijselijke dingen die hij op sterk water bewaart.
Druppels uit de vitrinekast
De taxonomie van Noël Carroll leek sluitend. Alle monsters die ik kende of kon verzinnen, pasten erin. En die misvormde dingen aan de rand van het Argentijnse bos waren een klassiek voorbeeld van het fusiemonster: ze mengden normale oogleden met een laagje donshaar. Eindelijk kon ik terug onder mijn lakens kruipen. Ik nam nog een boek van Jacques Derrida mee naar boven om zeker in slaap te vallen. In mijn bed bladerde ik door langdradige interviews met de Franse filosoof, maar ik verstarde toen ik toevallig de volgende woorden tegenkwam: ‘Een monster is een soort waarvoor we nog geen naam hebben’.
Zodra we een monster als een monster herkennen, dan hebben we het al getemd en ontdaan van zijn afschuwelijke kracht.
Dit was verwoestend. Ik had net voor alle soorten monsters een overkoepelende naam gevonden, maar volgens Derrida waren ze juist daarom geen monsters meer. Ik bleef lezen: ‘Monsters kunnen niet worden aangekondigd. Je kunt niet zeggen: ‘Hier zijn onze monsters’, zonder de monsters onmiddellijk in huisdieren te veranderen’. Zodra we een monster als een monster herkennen, dan hebben we het al getemd en ontdaan van zijn afschuwelijke kracht.
Echte monsters zijn onverwacht. Je kan ze niet anticiperen of bekendmaken. Je kan ze niet op voorhand indelen en klasseren bij voorgangers. Het monster toont iets dat het oog nog nooit heeft gezien en dat de verbeelding nog niet kon inbeelden. En net daarom zijn ze zo afschrikwekkend. Een monster dat we al goed kennen, dat genormaliseerd is, duikt al gauw op in parodiefilms zoals Zombieland en komedies zoals Monsters, Inc.
Maar welke ongekende monsters slopen er nog door dat donker bos? Ik kon het niet weten. Ik kon het zelfs niet bedenken. Het monster dat ik nog niet kan noemen, ontglipt alle taxonomieën. Als slijm druipt het uit de spleten van de vitrinekast en glijdt het van de dissectietafel. Een verschrikkelijk gevoel verspreidde zich van mijn teennagels naar mijn ruggenmerg. Vol afgrijzen voelde ik mijn lichaam desintegreren en oplossen in een ongedifferentieerde brei... Voordat mijn handen vervormden tot dikke klompen vlees, kon ik nog net een laatste definitie neerpennen: ‘Monsters zijn de nachtmerries van het rationele denken’.