Een happy ending voor het kapitalistische gezin
Door Sophie Lewis, op Fri Feb 09 2024 13:04:00 GMT+0000‘Familisme’ verhindert dat we alternatieve zorgmodellen kunnen verbeelden. Hoewel het gezien wordt als een tegengif voor individualisme, is familisme er net de oorzaak van, stelt Sophie Lewis. Het gezin, als structuur, schiet tekort, en we moeten het niet reanimeren. Een andere, meer collectieve invulling van verwantschap en zorg is mogelijk, en noodzakelijk.
Lees de originele Engelstalige versie hier.
Jij! Jij daar. Je stelt je gezin teleur. Zeker als je er nog geen hebt. In je ‘huiselijke partnerschap’ ben jij wellicht de zwakke schakel. Of misschien ben je nog niet gekoppeld aan iemand, en dat zou je toch moeten zijn (misschien heb je bindingsangst, of te weinig te bieden). Hoe dan ook, je maakt je ouders niet trots. Niet echt. Bovendien: je zorgt ook niet genoeg voor je opa, niet? In ieder geval ben je zeker niet goed genoeg als zoon, als dochter, als kleinkind. Als je kinderen hebt, ben je zeker niet goed genoeg als ouder. Kan je echt hun veiligheid garanderen? Heb je ze die ene keer niet potentieel getraumatiseerd of per ongeluk vergiftigd? Misschien zou je ondertussen al ouder moeten zijn, en ben je het nog niet. Of misschien wil je zelf geen kinderen, wat je tot een soort moordenaar maakt (van je familielijn, om nog te zwijgen van het hart van je moeder). Anders is er overduidelijk iets mis met jou, als moederschap je geen voldoening geeft; als het huwelijk een teleurstelling is; als je vervreemd bent van een familielid of ontevreden met een leven gewijd aan je kinderen; als je je schoonfamilie niet kan uitstaan. Het alternatief: je bent té toegewijd, té familie-minded, en in dat geval: wat voor soort carrièremodel draag je eigenlijk uit in deze moordende marktmaatschappij? Je zou je schuldig moeten voelen. Voel je je niet schuldig? Als je je niet schuldig voelt, zou je je daar schuldig om moeten voelen.
De romantische koppelvorm, voorgesteld als biologisch aangeboren, blijft de gouden standaard voor volledig burgerschap.
Als je in een overontwikkeld land woont, heb je het bovenstaande al een miljoen keer gehoord, expliciet of niet. Noem het ‘familisme’. Noem het ‘familiewaarden’-ideologie, wier exponenten altijd over ‘de ineenstorting van het gezin’ lamenteren, ook al heeft zo’n ineenstorting nog nooit plaatsgevonden, ondanks de daling van de huwelijkscijfers en de teloorgang van het fordistische huishouden met de man als kostwinner. (In 2024 steunen meer mensen dan ooit tevoren op het gezin. Voor velen is er, ten tijde van het late kapitalisme, slechts één iets erger dan het hebben van een gezin, namelijk er geen hebben!) Of noem het ‘de menselijke natuur’, want de romantische koppelvorm, voorgesteld als biologisch aangeboren, blijft de gouden standaard voor volledig burgerschap – om nog maar te zwijgen van een normatieve standaard die verankerd is in welzijnsprogramma’s en belastingbeleid die beklemtonen dat de vereniging met een romantische partner de manier is om genoeg middelen te vergaren om rond te komen. Noem het tot slot het heersende economische regime, want schaarste is de motor van het hele systeem van geprivatiseerde zorg (waarmee ik ‘het gezin’ bedoel).
Georganiseerde zorgschaarste is duivels. Het zorgt ervoor dat we ons des te steviger vastklampen aan wat we hebben, en dat we vergeten te eisen wat we verdienen. Zeker voor conservatieven en nostalgici is het einde van het gezin een angstwekkende fantasie, die zich al voordoet. En dat revanchistische narratief over ‘de jeugd van tegenwoordig’ – ze zouden geen gezinnen aan het stichten zijn zoals zou moeten – was al in de oudheid wijdverspreid. De geüpdatete versie van dat narratief stelt vandaag de neoliberale atomisering tegenover het gezin, en werpt daarbij het gezin op als een tegengif tegen individualisme, een bastion van verzet tegen de vermarkting van de wereld. Maar: familisme is individualisme. Door ons te dwingen om in onze behoeften te voorzien via private kanalen (zoals zorg krijgen van verwanten – ouders, vrouwen, volwassen kinderen – of door zaken als voedsel en diensten als poetshulp privaat aan te kopen), functioneert het gezin als een antisociale machine.
Het idealiseren van het gezin is waanzin: het functioneert nauwelijks. Terwijl het zijn economische functie vervult, doodt en schaadt het gezin veel queer jongeren, vrouwen en kinderen.
Laat me duidelijk zijn: het gezin voelt aan als en is voor de meesten vandaag ook niet-onderhandelbaar; onmisbaar, in het bijzonder voor het voortbestaan van vele gemarginaliseerde en gecriminaliseerde mensen. Maar het idealiseren ervan is waanzin: het gezin functioneert nauwelijks. Terwijl het zijn economische functie vervult, doodt en schaadt het veel queer jongeren, vrouwen en kinderen. (Het gezin is de voornaamste bron van geweld en seksueel misbruik voor die groepen, een permanente crisis die nog versterkt wordt door het materiële onvermogen van zoveel mishandelde kinderen en gefeminiseerde mensen om te vluchten.) Ook in puur economische termen is het gezin waanzinnig arbeidsintensief en hoogst inefficiënt. Waarom accepteren we dat allemaal? Wat verhindert familisme ons om te doen of te verlangen?
Te veel van te weinigen
Vreemd genoeg is de westerse populaire cultuur zeer kritisch voor het gezin: denk bijvoorbeeld aan de familiale horror in recente tv-series als Succession of The Crown. Van Oorlog en vrede en Festen, tot The Simpsons: onze cultuur is geobsedeerd door het uitbeelden van de teleurstellingen, trauma’s, tekortkomingen en zelfs het geweld van het kerngezin. Mijn vermoeden is dat dit alomtegenwoordige literaire en filmische thema functioneert als een veiligheidsklepje: het verhindert dat we ons kunnen voorstellen dat het leven op een fundamenteel andere manier gereproduceerd en geproduceerd kan worden. Het is een manier om frustratie over het gezin te ventileren, enkel om het gezin zo als iets natuurlijks te legitimeren.
Het ‘denaturaliseren’ van het gezin kan ook de taak zijn van kunstenaars. In de roman Everything for Everyone. An Oral History of the New York Commune, 2052-2072 van M.E. O’Brien and Eman Abdelhadi, vat Latif Timbers, iemand die in het jaar 2069 geïnterviewd wordt, de ‘oude’ situatie van de vroege eenentwintigste eeuw als volgt samen:
Reading more and more about how people lived before, I’ve been realizing that family was usually blood, and that’s who you lived with. And who you lived with was really tied into what you got. So, like, if your blood had food, you had food. If they had a nice house and heat, you did too. If they didn’t, well tough shit for you. You were fucked. … And people only had two parents who were expected to take care of everything! So inefficient! Like, why wouldn’t you collectivize things like childcare? It makes no goddamn sense!!
Everything for Everyone, een fictieve etnografie van de toekomst, werd gepubliceerd in 2022 en werd geschreven door twee Amerikaanse activisten en feministische sociologen (O’Brien woont in New York, Abdelhadi in Chicago). In hun ‘mondelinge geschiedenis’ van de komende revolutie nemen ze als de oudere versies van zichzelf interviews af. De getuigenissen van ecologen, hackers, organisatoren, onderwijzers, verzorgers en tieners, die allen het begin van het einde van het kapitalisme meemaakten, zijn opmerkelijk, niet het minst door hun nadruk op hoe lang het duurt voor hun trauma’s verdwijnen.
In essentie is het gezin een ideologische microkosmos van de natiestaat, vol van alle typische vormen van seksueel, raciaal en klassegeweld en -disciplinering van het nationalisme.
O’Brien publiceerde daarnaast nog meer over ‘care communization’ – zoals haar boek Family Aboliotion. Capitalism and the Communizing of Care (2023) – onmisbaar voor mijn eigen veel bondigere Abolish the Family. A Manifesto for Care and Liberation (2022). Voor denkers en speculatieve schrijvers die ijveren voor het afschaffen van het gezin, zoals Abdelhadi, O’brien, en ikzelf – plus Kathi Weeks, Madeline Lane-McKinley, Jules Joanne Gleeson en Tiffany Lethabo King –, zou een definitie van het kapitalistische gezin eenvoudigweg kunnen zijn: de middelen waarmee de verantwoordelijkheid voor het maken van levens geprivatiseerd wordt in een klassemaatschappij. Daarnaast lijken ook de koppelvorm en een soort biogenetisch concept van verwantschap basisingrediënten te zijn. In essentie is het gezin een ideologische microkosmos van de natiestaat, vol van alle typische vormen van seksueel, raciaal en klassegeweld en -disciplinering van het nationalisme. En op dit moment staat het gezin voor een groot deel in voor de reproductie van arbeiders, van cis-heid, van privé-eigendom, van witheid. Maar wellicht is het belangrijkste unieke kenmerk van het gezin de nadruk die het legt op het feit dat de verantwoordelijkheid voor gezondheid, onderdak, voedsel, kledij, opvoeding, en primair emotioneel herstel bij individuen moet liggen. Een nog bondigere formulering zou daarom zijn: er wordt te veel gevraagd van te weinigen.
Wat als we, in plaats van onze ambitie te beperken tot het eenvoudigweg verzachten en ondersteunen van de blauwdruk van de gezinseconomie, opnieuw zouden beginnen, vertrekkend van het oude inzicht van de vrouwenbeweging uit de jaren 1960 dat moeders meer verdienen dan het gezin? Dat kinderen meer verdienen dan het gezin? Dat alle mensen meer verdienen? Het is niet noodzakelijk, noch onvermijdelijk, dat wij de reden zijn dat onze ouders hun leven opofferden door werk. We weten allemaal dat die onaflosbare schuld ieder van ons af en toe wrok doet koesteren. Wanneer we de offers van onze zorgverleners zien, voelen we ons schuldig doordat we ons afvragen of we op het vlak van zorg misschien toch meer verdienden dan we hebben gekregen. We voelen ons schuldig omdat we onze familieleden niet boven alle andere mensen willen plaatsen. Of schuldgevoel over het overduidelijk antisociale feit dat we dat doen.
In plaats daarvan kunnen we oefenen om op te treden als goede ‘doodsdoela’s’, voor de goede dood van het gezin, door het gezin te erkennen als de onmogelijk eis die ze is.
Dit soort trapsgewijze schuld – schuldgevoel over schuldgevoel – verhindert ons vermogen om te dromen van andere manieren van met elkaar omgaan, andere manieren van leven, en andere manieren om onderdak te verlenen, voedsel te produceren, andere manieren om ontspanning, de was en onderwijs te organiseren. Het bindt ons aan familisme, aan wat gegeven is. Het verbazingwekkende is dat dit anti-utopisme vaak voortkomt uit mededogen! Het kan een empathisch antwoord zijn op het gefnuikte verlangen naar een beter leven van dierbaren. Maar hier wordt onze liefde voor mensen in ons gezin, paradoxaal genoeg, een oorzaak van ons onvermogen om het gezin te zien als een bron van schade voor hen. In plaats daarvan kunnen we oefenen om op te treden als goede ‘doodsdoela’s’, voor de goede dood van het gezin, door het gezin te erkennen als de onmogelijk eis die ze is.
Liefde gegijzeld door schuld
Diegenen onder ons die pleiten voor het afschaffen van het gezin, ondersteunen onze basisclaim (dat het gezin onmogelijk is) door te rade te gaan bij de geschiedenis. Op het moment dat markten het feodale systeem begonnen te vervangen, bijvoorbeeld, werd de huisvrouw uitgevonden, in een context van heksenvervolgingen, boerenorlogen en landtoe-eigeningen. Het was de ‘huisvrouwisering’ die de transformatie van het huiselijke domein naar een staatsleverancier-in-miniatuur mogelijk maakte. Elk huishouden kreeg de taak om de mensen (arbeiders) te reproduceren die de nieuwe, proto-industriële steden eisten. Wetgeving – ‘Poor Laws’ genoemd – droegen daartoe bij door de natuurlijke en relationele gemeenschappelijke goederen waarvan veel mensen afhankelijk waren en de middelen waarmee gemeenschappen zich collectief in stand hielden, te claimen. Die wetten stelden dat ‘verwanten’ voortaan verantwoordelijk zouden zijn voor de schulden van en de zorg voor zwervers, mensen met een beperking, jongeren, ouderen, neurodiverse mensen. De familie verving de commons als zorgcontract.
De vragen vol ongeloof over ‘hoe we lange tijd hebben geleefd’ suggereren dat normen rond verwantschap snel kunnen veranderen als er materiële veranderingen plaatsvinden in de levensinfrastructuur van mensen.
In Everything for Everyone vertelt Latif aan zijn interviewer (die, zoals vermeld, de toekomstversie is van Abdelhadi, een van de auteurs van het boek), dat in de 2069-versie van New York, na twee decennia van massale antikapitalistische opstanden, liefde ‘niet langer gegijzeld wordt door geld, voedsel, onderdak of onderwijs’. Latif draait de interviewrollen om, en stelt de vraag: hoe konden mensen vroeger in hemelsnaam het gezin verdragen? Zijn vragen vol ongeloof over ‘hoe we lange tijd hebben geleefd’ suggereren dat normen rond verwantschap snel kunnen veranderen als er materiële veranderingen plaatsvinden in de levensinfrastructuur van mensen: voedselvoorziening, gezondheidszorg, gedecommodificeerd onderdak, enzovoort. Ook dat de premisse bloed komt eerst een onschadelijk edict zou zijn zonder slachtoffers, stelt hij ernstig ter discussie.
Volgens historica Merlinda Cooper, auteur van Family Values (2019), is het geen toeval dat de individualistische ethiek naar voren kwam als een centraal aspect van de idee van ‘familiewaarden’. Familisme was in meerdere opzichten de beweging die het mogelijk maakte dat het persoonlijke of ‘privéleven’ en persoonlijke vooruitgang een moreel aanvaardbare burgerlijke prioriteit werden. Als zodanig tonen Abdelhadi en O’Brien dat de vraag hoe we een einde kunnen stellen aan zorgschaarste, niet beantwoord kan worden zonder ook de vraag te stellen hoe de kapitalistische samenleving beëindigd kan worden. Maar hun literaire vooruitblik bewijst wel dat we – zonder alle antwoorden op de bredere vraag te kennen – iets kunnen doen om de terreur te bestrijden die velen voelen als reactie op de tweehonderd jaar oude anarchistische en socialistische kritiek op het gezinsmodel.
Vandaag, nadat COVID-lockdowns ons hebben getoond hoe onhoudbaar families zijn als ze onder druk staan, is er overal een heroplevende nieuwsgierigheid naar niet-kapitalistische manieren om zorg te organiseren.
Utopische denkers als Charles Fourier, Karl Marx en Friedrich Engels, Alexandra Kollontai, en Shulamith Firestone, maar ook zwarte anti-imperialistische feministen uit de jaren 1970 in de VS, hebben de mogelijkheid om ‘het gezin af te schaffen’ al twee eeuwen lang te berde gebracht. Vandaag, nadat COVID-lockdowns ons hebben getoond hoe onhoudbaar families zijn als ze onder druk staan, is er overal een heroplevende nieuwsgierigheid naar niet-kapitalistische manieren om zorg te organiseren. Ik zou zelfs durven te stellen dat liefde voor het gezin een uitstekend startpunt is om familie-abolitionisten te rekruteren. Ik denk dat het deels vanuit het denken over de mensen ‘in’ onze families zal zijn – wat hebben ze echt nodig, en hoe kunnen we echt tegemoetkomen aan die noden? – dat we samen zullen kunnen uitzoeken hoe we een happy ending van de kapitalistische gezin kunnen bewerkstelligen. ‘Het gezin eerst’ vereist, als hedendaags mantra, automatisch de prioriteit van het zelf (dat wil zeggen van het kleine team van zelfvoorzieners, verzorgers, erfgenamen, en eigendomsachtige personen ten laste) boven het collectief. Laten we leren om beter van elkaar te houden, door een revolutionaire beweging op gang te brengen, waarbij we ondertussen de zorg vergemeenschappelijken. Net achter de horizon ligt een andere logica van verwantschap, die ons wenkt: een logica niet langer gewurgd door schaarste, noch ‘gegijzeld’ door schuld.
Deze tekst kwam tot stand in samenwerking met Studium Generale Gent, voor wie Sophie Lewis op 13 februari 2024 de lezing ‘A Happy Ending for the Capitalist Family’ gaf, als onderdeel van een lezingenreeks over ‘het einde’.
Vertaling: Arnout De Cleene
This article was published in the context of Come Together, a project funded by the European Union.