Een basisinkomen voor kunstenaars? Een Ierse casestudy
Door Joan Somers Donnelly, op Wed Jan 04 2023 23:00:00 GMT+0000In Ierland krijgen tweeduizend kunstenaars en kunstwerkers 325 euro per week. Het pilootproject voor een basisinkomen voor kunstenaars zal drie jaren duren, tot 2025. Brengt het ook soelaas in de strijd tegen financiële precariteit in de kunsten?
De regeling, die sinds het najaar van 2022 loopt, resulteert uit een taskforce die de regering tijdens de eerste lockdown in 2020 in het leven riep om een betere bescherming voor de culturele sector te onderzoeken. Het idee van een basisinkomen voor kunstenaars (BIA, het Ierse woord voor 'voedsel') werd voor het eerst in 2017 gepresenteerd door een lobbygroep, de National Campaign for the Arts (NCFA). De oprichting van de taskforce gaf de NCFA nu de kans om het idee opnieuw op tafel te leggen. De tweeduizend begunstigden van het pilootproject vertegenwoordigen alle kunstvormen, leeftijdsgroepen, etniciteiten en regio’s van Ierland: 707 beeldende kunstenaars, 584 musici, 204 filmkunstenaars, 184 schrijvers, 173 acteurs en theaterartiesten, 32 dansers en choreografen, 13 circusartiesten en 10 architecten. Zij werden willekeurig gekozen uit meer dan 9.000 kandidaten.
‘Deze stabiliteit en zee van tijd heb ik nooit meegemaakt, dat is levensveranderend voor mij.’
Ik sprak met twee begunstigde kunstenaars en een kunstenaar die deelnam aan het overleg rond de regeling. Voor veel kunstenaars met een atelierpraktijk, zoals Elinor O'Donovan, een beeldend kunstenaar uit Cork, geeft het basisinkomen meer creatietijd. ‘Het voelt als de lotto winnen. Toen ik twee of drie dagen per week op een kantoor werkte, had ik twee dagen over in het atelier, waar ik druk voelde om dingen gedaan te krijgen en productief te zijn. Creativiteit kost tijd, ook tijd om niets te doen. Dankzij het basisinkomen kan ik mijn uitzendwerk opgeven en voltijds in de studio werken.’ Voor Mark, een filmmaker uit Dublin, voelt het privilege om zonder financiële stress te moeten leven zelfs ‘onvatbaar’. Met het basisinkomen zal hij niet meer werk maken dan hij al deed – ook kortfilms zijn duur om te maken – maar vindt hij de tijd om over projecten na te denken en financiering aan te vragen, wat voordien onbetaald werk was. ‘Deze stabiliteit en zee van tijd heb ik nooit meegemaakt, dat is het meest levensveranderende deel voor mij; een inkomensgarantie voor een periode om na te denken over de ontwikkeling van ons werk.’
In Ierland was de financiering zo georganiseerd dat een klein aantal grote bedragen voor een beperkte groep kunstenaars was weggelegd, zeker in vergelijking met het grotere aanbod aan subsidiemogelijkheden in België. Daardoor was er minder steun voor jonge en opkomende kunstenaars. Elinor overwoog dan ook om naar België te verhuizen voor een masteropleiding, maar ‘deze middelen staan me toe om in eigen land te blijven’. Voor Michaële Cutaya, beeldend kunstenaar, schrijver en voorzitter van de BIA-werkgroep binnen Praxis, de Ierse artiestencoalitie, is het een van de voornaamste motivaties achter het basisinkomen: ‘Veel kunstenaars gaven de kunst op of trokken naar het buitenland omdat ze hier geen erkenning voelden. Het heeft geen zin om enorme bedragen te spenderen aan het opleiden van kunstenaars om ze dan vervolgens elders te zien werken. Een basisinkomen krijgen geeft erkenning voor het werk dat je doet.’
Kritiek
Critici van de regeling, zoals kunstcriticus Chris Hayes, zeggen dat er een kloof is tussen de interpretatie ervan door de kunstensector en de beperkte economische focus van de Ierse regering. De lockdowns troffen alle landen, en met het nachtleven en toerisme als belangrijke motors voor de Ierse economie voelde de regering dat ze zou moeten tussenkomen. In hun verkiezingscampagne hadden de verkozen politici ook beloofd om een Iers universeel basisinkomen te laten onderzoeken. Hayes betoogt dat de regering voor een pilootproject gericht op kunstenaars twee vliegen in één klap wil slaan, en dat beleidsmakers niet hun inkomensonzekerheid willen oplossen, maar hen – net door die onzekerheid – als interessante casestudy beschouwen voor de bredere economie. Het basisinkomen is dan een manier om te testen wat er gebeurt als je net genoeg kruimels naar precaire werknemers strooit om de markt in beweging te houden. Een inkomen voor een klein deel van de kunstenaars zal de kunstwereld niet veranderen of verduurzamen als diezelfde mensen ruimtes missen om hun werk te maken en presenteren, en als de huisvestingscrisis jonge kunstenaars het land blijft uitjagen. Volgens Hayes zal ‘alles wat Ierland kapotmaakt en de ontberingen van kunstenaars veroorzaakt, onaangetast blijven door het basisinkomen.’
De regeling rond het basisinkomen lijkt eerder het symptoom dan de wortel van het probleem aan te pakken.
Praxis vroeg zich bovendien af waarom deze regering, met haar neoliberale inslag, überhaupt een basisinkomen zou steunen. De vakbond betoogde dat de focus van het pilootproject en de beoordeling ervan op welzijn moet liggen en niet op productiviteit. Daarom vroeg het aan de begunstigde kunstenaars om tijdens het experiment dagboeken bij te houden, die hopelijk enige nuance brengen in de evaluatie van het onderzoek. Tenzij de resultaten buitengewoon positief zijn, wijzen meerdere factoren er al op dat de regeling misschien toch niet het utopische model is waarvoor kunstenaars in andere landen zouden moeten kiezen.
Onbeantwoorde vragen
Zoals bij andere positieve bewegingen in de Ierse financiering van de kunsten de voorbije jaren, is het balanceren tussen enthousiasme en scepsis. Ook vroeger, in economisch betere tijden, kreeg cultuur allerlei injecties, maar vaak zonder doordachte of duurzame strategie om die middelen optimaal te benutten; zo zag je in de jaren 2000 enorme investeringen in kunstinfrastructuur zonder overeenkomstige steun voor kunstenaars en kunstwerkers in die regio’s. De regeling rond het basisinkomen lijkt eerder het symptoom dan de wortel van het probleem aan te pakken, en het is onduidelijk of de regering op de lange termijn een universeel basisinkomen (UBI) plant of alleen voor kunstenaars. Op het eerste gezicht lijkt de regeling wel bedoeld om de positie van precaire werknemers te verbeteren, maar als je de cijfers over het UBI op een rijtje zet, blijkt dat geen enkele bestaande economie een genereus universeel basisinkomen kan betalen zonder een aanzienlijk aantal andere programma’s te moeten schrappen. Ofwel moeten we dus genoegen nemen met een minimaal basisinkomen zonder veel impact op de precariteit, ofwel moeten we andere sociale programma’s en vangnetten weghalen om iedereen een hoger inkomen te geven. In de woorden van onderzoeker Luke Martinelli: ‘Een betaalbaar UBI is ontoereikend, en een toereikend UBI is onbetaalbaar.’
Is een basisinkomen dan gewoon een laatste redmiddel in een economie die het te moeilijk maakt om met je eigenlijke inkomsten te overleven?
Ook in dit proefproject ligt het wekelijkse bedrag dat de kunstenaars die ik sprak tot hun grote vreugde ontvangen nog steeds ver onder het gemiddelde loon, en als andere personen van de betrokken kunstenaar afhangen, dekt het wellicht niet eens de maandelijkse huur in Dublin, laat staan andere kosten voor levensonderhoud. Je zou ook hopen dat dit basisinkomen kunstenaars niet in andere opzichten benadeelt of hen blootstelt aan verdere uitbuiting op het gebied van fair pay. Helaas zijn er al signalen dat een basisinkomen wordt gezien als een of/of-verhaal tegenover andere sociale uitkeringen, en geen aanvullende ondersteuning. Zo vernam Praxis dat een aantal geselecteerde kunstenaars met een handicap hebben afgezien van deelname, uit angst om hun medische kaart (en dus gratis medische zorg) te verliezen. Als ze daarnaast nog zelf inkomsten uit hun praktijk zouden verwerven, riskeren ze de relatief lage inkomensdrempel voor een invaliditeitsuitkering en een medische kaart te overschrijden.
Is een basisinkomen dan gewoon een laatste redmiddel in een economie die het te moeilijk maakt om met je eigenlijke inkomsten te overleven en waarbij kunstenaars met meerdere precariteiten nooit baat zullen hebben? Er is een brede consensus dat een basisinkomen niet de enige oplossing is voor de problemen van kunstenaars, maar ondermijnt het ook andere oplossingen, zoals een betere betaling, een leefloon, of veiligere werk- en leefomstandigheden? In hoeverre moeten we ons ertegen verzetten? Is een systeem zoals het Belgische 'kunstenaarsstatuut', dat gemakkelijker toegang geeft tot werkloosheidsuitkeringen tussen werkperiodes door, misschien een betere optie om te onderzoeken? Veel vragen zijn in dit vroege stadium moeilijk te beantwoorden.
Collectiviteit bevorderen
In Ierland, zoals in veel landen, verkeren kunstenaars in een situatie waarin ze dankbaar moeten zijn voor wat ze krijgen. Ze omarmen deze regeling in een context waar het percentage van het bruto binnenlands product (BBP) dat aan kunst en cultuur werd besteed recent nog tot de laagste van Europa behoorde, en waarin kunstenaars weinig politieke inspraak kregen. Een probleem dat de artiestencoalitie ondervond, was dat kunstenaars niet snel de klacht van een collega in bijvoorbeeld een groepsexpo zouden steunen, in de vrees hun relatie met de galerie of curator te beïnvloeden, met alle gevolgen van dien voor hun toch al precaire inkomen. Zowel Hayes als Cutaya zien kansen voor de begunstigde kunstenaars om meer collectiviteit in de kunsten te stimuleren of om samen de neoliberale logica achter deze regeling te bestrijden. Cutaya: ‘Misschien maakt het basisinkomen meer mensen bereid om een risico te nemen en te vechten voor betere omstandigheden. Er zijn nog steeds ongezonde patronen en praktijken, zoals onbetaalde stages en opdrachten, en ingebouwde ongelijkheden in het kunstsysteem. Als je werkcontext minder precair wordt, omdat je op z’n minst op een basisinkomen terugvalt, ben je misschien meer bereid om oneerlijke omstandigheden aan te vechten.’
Ik geloof in de Ierse gemeenschappen van kunstenaars die zich weer collectief en politiek engageren, na ruim een decennium van versnippering.
Dé sleutel om de economische precariteit en andere problemen waarmee kunstenaars worstelen op te lossen, is immers dat beleidsmakers ook hun stem horen en betrekken in de besluitvorming rond het kunstenbeleid. En dat zal niet gebeuren tenzij we het eisen. Dat de regering de input van NCFA en Praxis meenam, is alvast een signaal dat we invloed kunnen uitoefenen. Mijn vertrouwen is miniem in de beloften van deze conservatieve regering om de kunsten nieuw leven in te blazen en op eigen initiatief de onzekerheid in de kunsten te reduceren. Ik geloof wel in de Ierse kunstenaarsgroepen die zich weer collectief en politiek engageren, na ruim een decennium van versnippering sinds de besparingsmaatregelen na de crisis van 2009, die tot de oprichting van de NCFA had geleid. De impact van de lockdowns, bovenop de initieel ontoereikende reactie van de regering om kunstwerkers en mensen met precaire huisvesting te beschermen, was voor velen de druppel en leidde tot allerlei acties, zoals de langverwachte lancering van Praxis en de snelle groei van de CATU, de nationale huurdersvakbond. In een relatief kleine kunstwereld zal het effect van tweeduizend kunstenaars die meer tijd aan hun praktijk kunnen besteden, wellicht op grotere schaal voelbaar zijn, in termen van tijd voor reflectie en planning en meer werk dat in minder stressvolle omstandigheden wordt gecreëerd. Dat is iets om naar uit te kijken.
Mark zegt dat hij, zoals veel Ieren, van klagen houdt. Maar het lijkt er steeds meer op dat er nu een collectieve klaagzang en actie tot stand komen. Daarom zullen ook artiesten zoals hij, die de betaling ontvangen, er niet meer ophouden: ‘It has to be a we-thing. We kunnen nooit onze problemen individualiseren. Daar schieten we niets mee op.’