De zon(d)en van Israël
Door Isolde Vanhee, op Sun Jun 16 2013 17:38:02 GMT+0000Al in 1968 voorspelde dissident denker Yeshayahu Leibowitz dat de bezetting van de Palestijnse gebieden tot het morele failliet van de staat Israël zou leiden. Bijna een halve eeuw later wordt deze uitspraak zowaar volmondig beaamd door een voormalig hoofd van de Israëlische veiligheidsdienst. Het blijkt maar één van de verbijsterende onthullingen uit Dror Moreh’s spraakmakende documentaire The Gatekeepers.
In Jeruzalem staat een gebouw. Op de tweede verdieping bevindt zich een lange gang met een deur aan het einde. Achter die deur zit een oude man aan zijn bureel. En die neemt de beslissingen. Hij denkt voor ons allemaal. Met dit geromantiseerde beeld van Ben Gurion – founding father en eerste premier van Israël – stelde ooit een Israëlische moeder haar zoon gerust. De jongen werd volwassen en stapte als gelauwerd militair het gebouw in Jeruzalem binnen. Hij ontdekte dat er geeneens een deur was aan het einde van de gang. Laat staan een grijsaard die het denkwerk verrichtte. Intussen zelf ouder en wijzer geworden, maakt de man in The Gatekeepers de balans op van zijn jaren als poortwachter van Israël. Zijn naam is Ami Ayalon. Van 1996 tot 2000 had hij de leiding over Shin Bet, de binnenlandse veiligheidsdienst van Israël. Naast Ayalon doen ook vijf andere voormalige hoofden van Shin Bet hun verhaal voor de camera van de Israëlische regisseur Dror Moreh.
DE JAREN VAN VERSTAND
Al is de Mossad – bevoegd voor internationale operaties – dan wel bekender, de interne inlichtingendienst Shin Bet is minstens even machtig. Shin Bet kreeg na de Zesdaagse Oorlog in 1967 immers Gaza en de Westelijke Jordaanoever onder zijn controle. Van de leden van Shin Bet is enkel de identiteit van de hoofden bekend. Het mag dan ook verbazen dat de zes nog in leven zijnde ex-chefs zo vrank en vrij hun biecht afleggen voor de camera. Na jaren van trouwe dienst getuigen ze openhartig over geheime folteringen en illegale liquidaties. Bovendien bevragen ze zelf luidop de moraliteit van dit alles. Ze stellen dat wie voor de één een terrorist heet, voor de ander een vrijheidsstrijder is. Dat je geen vrede kan bekomen met militaire actie. En vooral: dat de bezetting van de Palestijnse gebieden van meet af aan een vergissing was. Uit alles blijkt een kritische houding ten aanzien van de eigen praktijken en de gemiste kansen op vrede.
Doorheen de interviews schetst Moreh de turbulente geschiedenis van Israël sinds de Zesdaagse Oorlog. Zijn worsteling met meer dan zestig uren gesprekken is bij momenten voelbaar. Zo vergeet je al snel weer wie nu wat onthulde en wie wanneer precies de leiding had. Uiteindelijk ligt de nadruk ook niet op wat de mannen van elkaar onderscheidt, maar op wat hen verbindt. Alle zes zijn ze voorstander van vredesgesprekken. Toch lijkt niet zozeer het lot van de Palestijnen hen te bezwaren. Finaal primeert de veiligheid van de staat Israël. Wel zijn ze niet te beroerd om de schuldigen voor het mislukte vredesproces in eigen rangen te zoeken: bij de legerleiding, bij de religieuze extremisten en vooral bij de politici. Alle politici – ook Golda Meir en Shimon Peres – krijgen een veeg uit de pan. Alleen de vermoorde Yitzhak Rabin wordt als vredesduif afgeschilderd. Hij was pragmatisch, een veiligheidsman, één van hen. Na de akkoorden van Oslo vertrouwde Rabin zijn veiligheidschef toe dat ‘het terrorisme moest worden bestreden alsof er geen vredesakkoord was en dat de vredesgesprekken moesten worden verder gezet alsof er geen terrorisme was’. Dat Shin Bet de moordenaar van Rabin niet wist te stoppen, frustreert de chefs nog steeds bijzonder diep. De volslagen onbekende Yigal Amir zorgde ervoor dat niet alleen de veiligheidsdienst met de billen bloot ging, maar ook dat de kansen op vrede verkeken waren.
We horen en zien in The Gatekeepers niet enkel de hoofden van Shin Bet in hun herinneringen graven. Gangen, poorten en schermen fungeren als narratieve en visuele toegangswegen tot een stroom aan archiefbeelden. We turen binnen in door de computer gesimuleerde verhoorkamers, bladeren via antieke kijkkasten doorheen kranten van weleer, volgen de nieuwsjournalen op oude televisietoestellen en dwalen door grijze gangen vol archiefkasten met geheime documenten. Gaandeweg begrijpen we dat er geen zes, maar zeven poortwachters worden opgevoerd. De film telt ook zeven hoofdstukken, gelinkt aan zeven statements. Alsof regisseur en interviewer Dror Moreh er één voor zichzelf reserveerde. Hij is immers de laatste poortwachter uit de titel.
Moreh kreeg het idee voor de film toen hij werkte aan een documentaire over Ariel Sharon, waarvoor hij ook een van de leiders van Shin Bet interviewde. Als gerespecteerd filmmaker en op basis van zijn film over Sharon kon hij uiteindelijk ook de vijf andere hoofden overhalen om mee te werken aan The Gatekeepers. Onmiddellijk had Moreh daarbij The Fog of War van Errol Morris voor ogen. In deze Oscar-winnende documentaire uit 2004 blikt Robert MacNamara terug op zijn politieke carrière en zijn rol tijdens de Tweede Wereldoorlog, de Cubacrisis en de Vietnamoorlog. Zo’n film wou Moreh ook maken, maar dan over het Israëlisch-Palestijns conflict.
DE BANALITEIT VAN HET KWAAD
Dror Moreh komt zelf niet in beeld, maar houdt zich discreet op de achtergrond. Zijn sobere cinematografie – Moreh begon zijn carrière als cameraman – schuwt de theatraliteit, terwijl de episodische structuur een dramatische spanningsopbouw vermijdt. Geen melodramatische strijkorkesten, maar sinistere synth-tonen begeleiden de sombere en onderkoelde vertelling. Het uitgepuurde ritme van interviews afgewisseld met archiefbeelden doet denken aan Kevin Macdonalds documentaire One Day In September (1999), over de gijzelingsactie tijdens de Olympische Spelen in München. Maar terwijl Macdonald alle filmische trucs uit de kast haalde – wat hem naast een Oscar ook zware kritiek opleverde – diept Moreh uit de archieven weinig choquerende beelden op.
Geen melodramatische strijkorkesten, maar sinistere synth-tonen begeleiden de sombere en onderkoelde vertelling
In de verbeelding van heikele episodes uit het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft elke esthetische keuze nu eenmaal meteen ideologische implicaties. Daar lijkt Moreh zich donders goed van bewust. Aangezien bij elke montageovergang politieke statements om de hoek loeren, mikt hij op spaarzaamheid, al wordt de esthetiek zeker niet veronachtzaamd – getuige de grijsbruine retrotinten, de ritmische afwisseling van camerahoeken, en de state-of-the-art computeranimaties.
Toch is Moreh op gezette momenten ook zelf te horen, en telkens op een kritische manier. Alsof hij de kijker wil duidelijk maken géén propagandist van Shin Bet te zijn. In een van zijn meest memorabele interventies citeert hij een beruchte, indertijd fel gecontesteerde voorspelling van Yeshayahu Leibowitz over hoe Israël zal verworden tot een politiestaat. Op het moment dat Yuval Diskin – het meest recente hoofd van Shin Bet – zowaar de uitspraken van Leibowitz bijvalt, kon je naar verluidt de bioscoopgangers in een filmzaal in Tel Aviv naar adem horen happen. Alsof ze naar de ontknoping van een spannende detective zaten te kijken. Toch kan niet iedereen de aanpak van Moreh waarderen. Voor de één is de film een slinkse aanval op Israël en zijn politiek ten aanzien van de Palestijnen, voor de ander slimme propaganda die de morele superioriteit van Israël onderstreept. Moreh claimt alvast dat hij vooral de Israëli’s de ogen wil openen, zoals zijn eigen zus die zelf in een nederzetting woont.
Het illustreert de verdeeldheid die Israël verscheurt, iets wat de hoofden zelf betreuren. Ze zijn vernietigend voor de nederzettingenpolitiek en bestempelen de acties van de Jewish Underground als ‘volstrekt waanzinnig’. Zeer tegen de zin van Shin Bet kregen de leden van deze terroristische organisatie gratie van de Knesset terwijl ze – mocht Shin Bet dit niet hebben verijdeld – niet minder dan 250 Palestijnen hadden opgeblazen en zelfs een aanslag op de Tempelberg beraamden. De hoofden zijn nog steeds trots op hun aandeel in die kwestie, maar doen ook een boekje open over minder glorievolle momenten waarbij onschuldige Palestijnse burgers het leven lieten. De gewenning aan al die doden doet Ami Ayalon filosoferen over wat Hannah Arendt de banaliteit van het kwaad noemde. Doordat er op grote schaal gedood werd, gingen ze aanvaarden dat mensen stierven omwille van één enkel geviseerd doelwit.
De strafste uitspraken komen uiteindelijk van ouderdomsdeken Avraham Shalom, die van 1980 tot 1986 de dienst leidde. Hij oordeelt dat er bij terrorismebestrijding geen plaats is voor moraliteit. Met zijn geruite hemd en rode bretellen valt hij extra op: de andere chefs zijn met hun neutrale blauwe hemden haast inwisselbaar. Prompt wordt Shaloms imago van sympathieke opa tegengesproken door zijn collega’s, die stellen dat hij de macht had om te doen wat hij wilde en iedereen angst inboezemde. Shalom vertrouwt Moreh na enige aarzeling toe dat Israël zich gedraagt zoals de Duitse bezettingsmacht ten tijde van de Tweede Wereldoorlog in grote delen van Europa. Hij verzucht dat ‘de bezetting hen wreed heeft gemaakt: tegenover zichzelf, maar vooral ten opzichte van het bezette volk’.
DE POORT NAAR DE TOEKOMST
De vrije tribune die Dror Moreh de zes hoofden gunt, zorgt ervoor dat ze zichzelf tegelijk rechtvaardigen en aan de galg praten. Ze nemen de rol van openbare aanklagers én advocaten van de Israëlische politiek op zich. Meest frappant blijft hun eensluidende slotpleidooi: alle deuren openhouden en blijven praten met alle betrokken. Van Avraham Shalom mag zelfs Mahmoud Ahmedinejad mee aan tafel schuiven. Als er niet gepraat wordt, zal de uiteindelijke verliezer – zo vrezen ze – Israël zijn. ‘We winnen elke veldslag, maar verliezen de oorlog’, luidt de sombere conclusie.
We winnen elke veldslag, maar verliezen de oorlog, luidt de sombere conclusie
De poortwachters klinken vermoeid. Ze hebben te lang op wacht gestaan, met lede ogen de nederzettingen zien groeien, de beide zijden zien radicaliseren, en zijn uiteindelijk verdiept geraakt in hun eigen introspectie. In het filmmagazine The Hollywood Reporter geeft Moreh zelf aan dat hij – anders dan de veiligheidschefs die nog enig heil verwachten van gesprekken – geen hoop meer koestert voor de toekomst: ‘I feel that we are past the point of no return.’ Dit begrijpelijke, maar finaal funeste defaitisme zal de woorden van Leibovitch alleen maar verder bewaarheden. Bij de aftiteling verlang je dan ook naar een tegenstem, een antwoord op dit doemdenken, een hoopvoller visioen.
‘And even if hope merely rises above the horizon, whereas only knowledge of the Real shifts it in solid fashion by means of practice, it is still hope alone which allows us to gain the inspiring and consoling understanding of the world to which it leads.’ De Duitse filosoof Ernst Bloch besefte al in de jaren 1930 dat hoop ons inspireert en ertoe aanzet om ons een utopische wereld voor te stellen in de toekomst: een wereld met een gang, een deur op het einde, en een oude man aan zijn bureel.
‘The Gatekeepers’ speelt vanaf 19 juni in de Belgische bioscopen.
Bronnen:
-
Ernst Bloch, The Principle of Hope, Cambridge: MIT Press, 1984, vertaling van Das Princip Hoffnung (1938-1947).
-
Scott Feinberg, ‘Dror Moreh on How He Convinced Israel’s Gatekeepers to Let Him in’, in: The Hollywood Reporter, 27 oktober 2012.
Isolde Vanhee is docente aan Sint-Lucas Gent en filmredacteur van rekto:verso.