De vrolijke wetenschapsfilosofie van Vinciane Despret
Door Mia Vaerman, op Sun Feb 26 2023 23:00:00 GMT+0000In de verhouding tussen mens en dier is een culturele revolutie aan de gang, gelooft Vinciane Despret (1959). De Belgische filosofe neemt zelf alvast het voortouw in die beweging. In prikkelende essays verwerpt ze de mens als maat van alle dingen. ‘We moeten nieuwe manieren vinden om onze blik te openen voor een wereld die naar de haaien gaat.’
Met studenten van RITCS School of Arts las ik in de lessen cultuurtheorie de tekst ‘Queer. Komen de pinguïns uit de kast?’ van Vinciane Despret. Het is een van de 26 lemma's uit haar boek Wat zouden dieren zeggen als we ze de juiste vragen stelden? (2021). Het essay, eerst in het Frans gepubliceerd in 2012, is én een les over de evolutie van het wetenschappelijk denken én een pleidooi voor een andere maatschappelijke houding tegenover queerness. Despret vertelt – gespeeld onschuldig – hoe een team zoölogen in het begin van de twintigste eeuw alle pinguïns in Edinburgh Zoo een sekse toewijst en bouwt met de nodige tongue-in-cheek-humor op naar een radicaal manifest. Daarin gooit ze het traditioneel binaire denken drastisch om; uiteindelijk leren pinguïns aan de mens dat trans personen een wezenlijke rol kunnen vervullen bij het bedenken van nieuwe identiteitsconstructies.
De filosofe, verbonden aan de Universiteit van Luik, brengt met haar boeken een ware culturele revolutie op gang, in de eerste plaats in de relatie tussen dier en mens. Zelf zegt ze gewoon op te pikken wat broedt bij de ethologen. Observator van de observatoren, zo ziet ze haar rol. Ze leest gretig de zogenaamde lekenkennis van 19de-eeuwse naturalisten en hobbyisten, die ze verkiest boven sociobiologen en andere wetenschappelijke ‘technici’. Despret studeerde eerst filosofie, daarna psychologie – en legde zich gaandeweg toe op het gedrag van dieren.
‘Cijfers verbergen de werkelijke ernst van extinctie. Wat we nodig hebben, zijn concrete beelden en verhalen.’
In het online gesprek dat ze met me heeft vanuit Frankrijk klinken haar humor, positieve ingesteldheid en systematische zelfrelativering even sterk door als in haar publicaties. Kritiek om de kritiek verwerpt Despret, vanuit Deleuzes credo: het is interessanter om voor te zijn dan tegen. ‘Ik vind geen plezier in kritiek geven. Ik geloof dat je in de wetenschap, zoals in de natuur, afbrekers en opbouwers nodig hebt. Zonder schimmels, die afval verteren tot compost, ook geen nieuwe planten.’ Despret ziet zichzelf veeleer als de fungi in het regeneratieproces.
In het voorjaar van 2023 verschijnt Leven als een vogel bij uitgeverij Octavo. Het is pas de tweede Nederlandse vertaling van uw omvangrijk werk, na Wat zouden dieren zeggen als we ze de juiste vragen stelden? Die laatste vertaling liet tien jaar op zich wachten. Waarom heeft dat zo lang geduurd, denkt u?
Dat de vertaling er nu gekomen is, bewijst in mijn ogen vooral dat dieren steeds meer meetellen in ons leven. We weten dat we moeten veranderen, dat we een transformatie doormaken. Mijn denken sluit op dit moment dus aan bij onze bekommernissen. De hele ontologie in termen van vooruitgang en controle klopt niet meer. Tegelijkertijd geloof ik echt dat we meer moeten kiezen voor vreugdevolle passies, dat we ons moeten interesseren voor wat leeft. Mijn werk heeft een tweeledig karakter: het focust inhoudelijk op niet-menselijk leven én iedereen vertelt me dat het een vrolijke ondertoon heeft, zelfs als ik het over moeilijke dingen heb.
Culturele revolutie
Volgens recente cijfers van The Guardian zijn de populaties van wilde dieren tussen 1970 en 2018 met gemiddeld 69% afgenomen. U waarschuwt al langer voor die rampzalige extinctie.
Veldwetenschappers waren daarover al ontzet toen ik eind jaren 1980 ethologie ging studeren. Silent Spring, het boek van biologe Rachel Carson over de nadelige milieueffecten van pesticiden, dateert van 1962! Met de jaren hoorde ik steeds meer verhalen van rampspoed. Toch praat ik niet graag in cijfers. Spreken van 69% extinctie is als beweren dat er 200.000 kilogram doden vielen bij een bomontploffing in Luik. Zelfs 100.000 slachtoffers zouden je niet per se raken. De werkelijke ernst blijft altijd achter cijfers verborgen. Ze verbijsteren ons, maar dat is het minst wenselijke affect, omdat het leidt tot wanhoop en lethargie.
‘De culturele revolutie die biologen ons voorhouden, vraagt dat we beseffen dat we deel uitmaken van een netwerk.’
Wat we nodig hebben, zijn concrete beelden en verhalen. De roman Le Dernier des Siens (2022) van Sybille Grimbert had bijvoorbeeld een grote impact op mij. Het boek vertelt het verhaal van een zoöloog die in 1832 een reuzenalk redt bij een wetenschappelijke expeditie in het Hoge Noorden. Hij beseft dat het dier zal sterven als hij hem naar het Natuurkundemuseum brengt waarvoor hij het onderzoek uitvoert en besluit het dier bij zich te houden. Hij ontdekt wat een wonderlijk levend wezen de grote pinguïn is, met zijn hoogsteigen gewoontes, en gaat ervan houden. De titel (‘De laatste onder hen’) verwijst naar het dubbele isolement van de pinguïn. Die leeft niet alleen zonder zijn metgezellen, zijn soort is ook werkelijk uitgestorven.
Dat we ons niet moeten focussen op dieren die verdwijnen, maar aandacht moeten hebben voor leefwerelden die afbrokkelen, benadrukt ook de Australische milieufilosoof Thom van Dooren. De hele leefwereld van de Hawaiiaanse kraai is bijvoorbeeld weggevallen. Hij verliest zijn metgezellen, moet in gevangenschap om te overleven. Extinctie wordt vaak gevat in problematische termen als ‘patrimonium’. Met dergelijke begrippen reproduceren we de idee dat we heer en meester zouden zijn van de natuur en dat diersoorten schatten zijn die we hebben vergaard. Zo blijven we steken in hetzelfde ideologische schema dat ons in deze situatie heeft gebracht. We zijn erfgenamen van de verschrikkelijke mythe van de Ark van Noach. Noach redde van alle dieren telkens één koppel, dat hun soort moest vertegenwoordigen opdat de wereld identiek zou blijven. Of er veertig miljoen kraaien of wolven waren, deed er niet toe. Dat zijn heel patrimoniale reflexen. We moeten nieuwe manieren vinden om onze blik te openen voor een wereld die naar de haaien gaat.
Wat kan in dat opzicht het potentieel zijn van een publicatie over dieren door een cultuurtijdschrift?
'De filosoof heeft niet als taak te informeren, maar te vertragen, te twijfelen, het oneens te zijn.’
Eerst en vooral kan het een culturele revolutie in gang zetten. Wat betekent het eigenlijk om dieren als onze partners te beschouwen? Daarbij moet het gaan over alle levende soorten: virussen, bacteriën, schimmels, insecten, bijen en ratten, ja, ook ratten! Dus niet alleen over de primaten, die als ‘naaste neven’ onze favorieten zijn, of de prachtige olifant en de dolfijn. We moeten beseffen dat ons bestaan op aarde onlosmakelijk verbonden is met het bestaan van andere wezens. Onder meer sinds het baanbrekende werk van biologe Lynn Margulis beklemtonen steeds meer onderzoekers hoezeer het leven op aarde afhankelijk is van bacteriën. Antropologe Charlotte Brives merkte op hoe giftig ons oorlogszuchtige discours tijdens de COVID-19-crisis was, terwijl veel virussen en bacteriën onze bondgenoten zijn. Ze zorgen er bijvoorbeeld voor dat een foetus in de baarmoeder van een vrouw niet afgestoten wordt door allerlei afweermechanismen.
De culturele revolutie die biologen aanvoeren, vraagt dat we beseffen dat we deel uitmaken van een netwerk. Als je één actor wegneemt, heeft dat immens grote gevolgen voor het geheel. Onderzoeksjournaliste Marie-Monique Robin toonde bijvoorbeeld aan dat de pandemie sterk samenhangt met het verlies aan biodiversiteit via zoönoses (infectieziektes die worden overgedragen van dier op mens, red.). Al zien we nu nog maar het prille begin van een culturele revolutie, een kunsttijdschrift moet ze mee vormgeven.
Oogkleppen afgooien
Vinciane Despret interviewen is haar luidop horen nadenken. In Leven als een vogel schrijft ze daarover: 'De filosoof heeft niet als taak te informeren, maar te vertragen, te twijfelen, het oneens te zijn. Af te buigen wat al te rechtdoor loopt.’ Despret mijdt om die reden ook Engelstalige interviews; ze kan er naar eigen zeggen niet improviseren, alleen haar boeken herkauwen. Een draaiorgel op ponskaarten, voelt ze zich dan.
Wanneer ik Despret confronteer met een gedachte uit Leven als een vogel, namelijk dat vogels niet als spiegels voor mensen kunnen fungeren, begint ze aan een meanderende redenering, langs zoveel misschiens dat ze uiteindelijk alleen die enige zekere conclusie overhoudt: ‘Wat we weten is: voor de mens begon te zingen, zongen de vogels al.' En die conclusie klinkt als harde wetenschap, gespeend van alle redundantie, en als pure poëzie, met de schoonheid in eenvoud.
In Leven als een vogel toont u aan dat het territorium bij vogels niets van doen heeft met het menselijke vrijwaren van privébezit. Vogels zijn niet bourgeois, schrijft u. Wat bedoelt u met die uitspraak?
Ornithologen zijn formeel: dat het grondgebied van een vogel een vorm van privé-eigendom zou zijn, heeft niets te maken met de ervaring van die dieren zelf. We vergelijken dierlijk gedrag vaak met menselijk gedrag om dat laatste ‘natuurlijk’ te doen voorkomen. Daarvoor moeten we oppassen. De klassieke definitie van ‘territorium’ is: elke plek die verdedigd wordt. ‘Verdedigen’ betekent in heel wat talen zowel ‘ander gebruik verbieden’ als ‘beschermen’. Niet alle vogels schermen hun territorium af. En ze ontzeggen anderen niet elke activiteit; een andere vogel mag er misschien niet komen zingen, maar wel komen eten.
‘Wetenschappers dachten lang dat dieren alleen paren om zich voort te planten. Dat noem ik de burgermoraal van de evolutietheorie.’
De meeste biologen zien concurrentie nog altijd als de standaardtoestand en altruïsme als uitzondering. Ornithologen gaan er daarentegen vanuit dat sociabiliteit op de eerste plaats komt. Het verdedigen van een territorium heeft een dubbel doel: een nest bouwen én relaties onderhouden. Broeden vraagt enerzijds om een rustige ruimte: er moet voedsel voorhanden zijn, er mag geen verkeer zijn dat roofdieren aantrekt die het vrouwtje kunnen lastigvallen… Anderzijds zien ornithologen daadwerkelijk spectaculaire gevechten aan de rand of periferie van een territorium. Maar in meer dan 90% van de gevallen gaat de andere vogel erna naar huis, en blijft de bewoner rustig waar hij is. Vechten zorgt ervoor dat het sociale leven niet stilvalt. Mijn collega Thibaut de Meyer vergelijkt het met voetbalwedstrijden bij de mens. Ik vind dat een zeer interessante opvatting van het territorium. Het zuivert ons (Despret spreekt van ‘décontaminer’, red.) van de idee van privé-eigendom.
Ook uw tekst ‘Queer. Komen de pinguïns uit de kast?’ eindigt met een getransformeerd perspectief en een positieve boodschap. Tien jaar voor het thema op de agenda kwam te staan, had u over queerness al erg vooruitstrevende ideeën. Waar haalde u de mosterd?
Ik had kort daarvoor Biological Exuberance: Animal Homosexuality and Natural Diversity (1999) van Bruce Bagemihl gelezen, en dacht: daar wil ik iets mee doen. Bagemihl neemt een innovatief standpunt in wanneer hij stelt dat het bestaan van homoseksualiteit in de natuur ons niet toelaat een moreel oordeel te vellen. Dat vind ik belangrijk hier: voorbij morele oordelen gaan. Bagemihl had ook kunnen zeggen dat we een queer persoon niet meer van immoreel gedrag mogen beschuldigen omdat seksuele geaardheid een natuurlijk gegeven is. Maar volgens hem kunnen we seksuele geaardheid en natuurlijkheid niet gelijkstellen. Bijgevolg is queerness geen ethische, maar een politieke kwestie.
Dat homoseksualiteit begin vorige eeuw niet herkend werd bij dieren, heeft meerdere redenen. Sowieso zien we weinig seks in de natuur want dieren zijn discreet, en wetenschappers gingen er lang van uit dat dieren alleen paren om zich voort te planten, niet uit plezier. Dat noem ik de burgermoraal van de evolutietheorie: geen verspilling, alleen het functionele en nuttige zijn van tel. Homoseksualiteit paste bovendien niet in de conceptuele schema's. En als de observatoren toch queer gedrag spotten, zetten ze het weg als iets anekdotisch, om het verder niet te bestuderen. Ook vreesden ze zelf beschuldigd te worden van rare interesses…
U schrijft dat de queer revolutie in de jaren 1980 – met de New Yorkse Stonewall Riots in 1969 als startschot – de blik van wetenschappers veranderde. Uw essay stelt op een speelse manier die perspectiefwissel centraal. Want het zijn natuurlijk niet de dieren die opeens uit de kast zijn gekomen, maar de waarnemers die hun oogkleppen hebben afgegooid.
De queer revolutie in de jaren 1980 heeft zeker een rol gespeeld in het afgooien van die oogkleppen. Onderzoekers werden minder benepen in hun denken over queerness en kregen er automatisch meer oog voor. Toen kwamen ook theorieën tot stand die verklaarden dat dieren inderdaad geen ‘mono-maniakken’ zijn. Dieren kunnen een partner van hetzelfde geslacht verkiezen, maar paren met een partner van het andere geslacht om nakomelingen te krijgen, bijvoorbeeld. Of ze kunnen afwisselen. Zodra de onderzoekers alle mogelijke vormen van seksualiteit gingen (h)erkennen, konden ze erover beginnen te praten. Meer algemeen zien we dieren niet langer als mechanische wezens die louter overleven en zich voortplanten. Schoonheid, inventiviteit, plezier in seksualiteit, enzovoort; tegenover al die kwesties staan onderzoekers vandaag een stuk flexibeler en fantasierijker.
Geen exceptioneel wezen
Het gevolg van die queer blik is dat het onderscheid tussen natuur en cultuur niet meer als vanzelfsprekend gezien wordt. Dieren zelf worden nu culturele wezens.
‘Japanse primatologen observeerden halverwege de voorbije eeuw al culturele gebruiken bij dieren.’
Als men als onderzoeker begin jaren 1980 poneerde dat ook dieren culturele gebruiken kennen, veroorzaakte dat een storm van protest. ‘Cultuur, dat is voor de mens’, zeiden de antropologen. Aan het eind van de jaren 1990 zijn we het erover eens geworden dat ook dieren cultuur kennen. Daarvoor zijn we onder meer schatplichtig aan de Japanse primatologen. Zij observeerden halverwege de vorige eeuw al culturele gebruiken bij makaken, die van generatie op generatie de kennis doorgeven om aardappels in de zee te wassen. De interesse van Japanners ligt dan ook in sociabiliteit, in tegenstelling tot westerse onderzoekers, die apen onderzochten om de oorsprong van de mens als exceptioneel wezen te bevestigen. Terwijl het westerse denken er sinds Descartes van uitging dat dieren als machines waren zonder denkvermogen, staat in de Japanse cultuur de idee van metempsychose centraal, waarbij de mens kan reïncarneren als dier. De radicale scheiding tussen mens en dier die ons monotheïsme aanbracht, kennen zij niet.
Er zijn nog andere stromingen die het onderscheid tussen natuur en cultuur relativeren. In Nous n'avons jamais été modernes (1991) vraagt de Franse socioloog en filosoof Bruno Latour: is het gat in de ozonlaag natuur of cultuur? Zijn een bevroren embryo of een gekweekt dier in een laboratorium natuur of cultuur? Uiteindelijk zijn die termen onze manieren om de wereld te ordenen, concludeert hij.
U was recent aanwezig op een bijeenkomst bij de Luikse Chartreuse Occupée, waar een groep mensen zich verzette tegen een nieuwbouw op de plaats van een jong bos. Ze wonnen, de ontwikkelaar trok zich terug. Bent u een activist?
Ik steun het verzet van die mensen, maar niet op een militante manier. Als activisme betekent dat je dingen activeert die al gebeuren, noem ik mezelf een activist.
Dit interview eindigt met de hond Alba, die blaft omdat het tijd is voor Despret om met haar te gaan wandelen. Ik had die blaffende hond graag laten horen.