De val van een charismatische wind. Over 'Zachte landing op leeuwenpootjes' van Astrid Lampe

Door Bob Vanden Broeck, op Fri Aug 16 2024 09:35:00 GMT+0000

Alles is in beweging, ook de taal zelf. In haar recentste dichtbundel bedient P.C. Hooft-prijslaureaat Astrid Lampe zich van collagetechnieken en stijlfiguren om elke ruimtelijke ervaring te destabiliseren. Tot de dichter, samen met de lezer, landt op een instabiele bodem.

Wat moeten we ons voorstellen bij een ‘zachte landing op leeuwenpootjes’, de titel van de recent verschenen dichtbundel van Astrid Lampe? Een zachte landing lijkt comfortabel, geruststellend, veilig. Maar landen op leeuwenpootjes voelt toch behoorlijk wild aan, hoewel het verkleinwoord de leeuwenpoten ook weer lieflijk en onschadelijk maakt. En waar land je precies als je landt op leeuwenpootjes?

Waar we zijn in deze bundel is nooit helemaal duidelijk. Of anders gesteld: de lezer bevindt zich op veel plaatsen tegelijk. Woorden duiken herhaaldelijk op in meerdere gedichten, in andere constellaties. Een witte stoel, een gps, testosteron, een moederdier – dezelfde woorden lijken voortdurend andere verbindingen aan te gaan. Deze collagetechniek maakt de ontwarbare knoop van een gefragmenteerde werkelijkheid voor de lezer invoelbaar.

De spanning in de kleine huiselijke sfeer lijkt voortdurend te vervloeien met maatschappelijke spanningen.

In de bundel duiken dan ook veel schermen op. Via smartphones, gps’en en televisies hebben we toegang tot andere ruimtes of krijgen we op een andere manier toegang tot dezelfde ruimte. Zo kunnen we, liggend in een comfortabele zetel, kijken naar waanzinnige beelden van de oorlog in Oekraïne. Lampes gedichten schipperen (al is kapseizen misschien een beter woord) tussen huiskamer en oorlog – en die werelden wisselen voortdurend eigenschappen uit. Lampe dicht over ‘dierlijke bommen eiwit in hemdtasjes’ en over hoe ze ‘noppenfolie gecontroleerd tot ontploffing brengt’. De spanning in de kleine huiselijke sfeer lijkt voortdurend te vervloeien met maatschappelijke spanningen. Al in het (titelloze) openingsgedicht spiegelt ‘de bevroren hegemonie van het huisaltaar’ het ‘moskovisch gebak’, ‘het rijzend continent’ en ‘de warme luchtstroom’. En zo verschuift het gedicht van een binnen- naar een buitenruimte, van een koude- naar een warmtefront.

De pruiken van Prigozjin

Die verschuivingen zijn niet alleen eigen aan een digitale wereld vol schermen; ook de natuurlijke omgeving lijkt rusteloos, op de dool, of toch op zijn minst in beweging. Lampe heeft het over ‘zwerfakkers’, ‘verschuivende aardplaten’ en ‘zwerfkeien’: rusteloze landschapselementen. Het wemelt in de bundel van instabiele plekken, moeilijk te duiden ruimtes. Soms kapseizen de ruimtes in irreële droomruimtes, ruimtes die zo lijken te zijn weggelopen uit een surrealistisch schilderij van René Magritte: ‘in de flat zonder ramen / staat het graan nu kniehoog’. Woorden als ‘kantelen’, ‘de optische illusie’, ‘schommelen’ en ‘trilling’ versterken deze instabiele wereld.

Lampe schrijft ook over ‘pruiken van Prigozjin’, wat niet alleen grappig is (het laatste waaraan je denkt bij deze masculiene leider van een huurlingenleger is het verlangen om zich op te dirken met pruiken) maar ook reëel. Prigozjin was de man die op enkele dagen tijd in de media veranderde van Poetins vertrouweling in een ongeleid projectiel met tanks onderweg naar het Kremlin om een staatsgreep te plegen. Het zegt iets over de snelheid waarmee ruimtes, (geopolitieke) landschappen en mensen van gedaante kunnen veranderen in deze instabiele wereld. Het resultaat is bevreemdend, angstaanjagend maar ook komisch en hoopvol. Een instabiele wereld is zowel een voedingsbodem voor oorlog als een mogelijkheid voor progressieve verandering.

Hoe zou ‘een charismatische val’ eruitzien – als meteorologisch fenomeen, bij mensen?

En ook de taal is rusteloos. Lampe maakt gretig gebruik van stijlfiguren die een destabiliserende ruimtelijke ervaring bewerkstelligen. Zo kan de taal verschillende observaties ‘in elkaar bewegen’, alsof de ene observatie de andere mogelijk maakt. In de eerste strofe van het openingsgedicht heet het bijvoorbeeld:

voorbij de hondenschoonloopmat
bloedt het licht van de staats-tv
het aura van kunstbloemen aan

Er is Lampes humor – een ‘hondenschoonloopmat’, je zou er bijna over struikelen – maar de strofe toont ook het verlangen om vanuit de taal verschillende banale elementen elkaar te laten activeren. Het gaat om een doordeweekse huiskamer en toch staat haar banaliteit onder hoogspanning. De beelden op de televisie ontdubbelen de werkelijkheid: in beelden én in de realiteit waaraan ze plat en immaterieel refereren. Het bloeden doet vermoeden dat de tv oorlogsbeelden toont, en aangezien het om beelden van een oorlog gaat en niet om de oorlog zelf, is het niet zo onlogisch dat deze beelden zich aan het aura van neppe bloemen ‘hechten’. Die nabijheid en afstand tussen de onschuldige, esthetische ‘bloemen’ in het interieur en het beladen, agressieve ‘bloedt’ wordt benadrukt door de assonantie.

Elders worden niet-menselijke fenomenen opgeladen met menselijke eigenschappen. Zo kan de wind ‘charismatisch vallen’. Hoe zou ‘een charismatische val’ eruitzien – als meteorologisch fenomeen, bij mensen? Als ik denk aan iemand met charisma denk ik aan een stabiel persoon, aan iemand die controle over het lichaam heeft, aan Poetin of Prigozjin.

Samen naar adem happen

Soms zetten Lampes zinnen banale observaties in beweging. Tegelijk maakt ze gretig gebruik van de anakoloet, een samengestelde zin waarvan de deelzinnen door een afwijkende woordvolgorde niet op elkaar aansluiten. Anakoloeten kunnen twee werelden die heel ver uit elkaar liggen heel dicht bij elkaar laten komen: ‘voorbij de securitycheck / ik besta uit fragmenten / nerveus schud ik mijn hondenvacht’. De regels haken met losse draadjes in elkaar. Ze staan bij elkaar maar vallen inhoudelijk uit elkaar. De anakoloet is een uitstekende stijlfiguur om de lezer aan het knutselen te zetten. De breuken tussen de zinnen geven ruimte aan de lezer.

De taal lijkt rusteloos, alsof de woorden nog aan het zoeken zijn naar hun plek en de lezer, samen met de dichter, op de verkeerde plekken naar adem moet happen.

Ik doe graag een poging: Ik zie een securitycheck voor me. Daar worden identiteitskaarten nagekeken. Er is ook een hond aanwezig die met zijn neus dwars door je kleren kan kijken.Wordt het ik zich daarom bewust van haar/zijn/hun identiteit en hoe moeilijk is het om die identiteit in het geheel te controleren? Heeft niet elke identiteit geheime laden en duistere hoeken? Verplaatst de dichteres zich daarom in de huid van de hond die zijn natte pels schudt? Alsof het gefragmenteerde ik zich verbonden voelt met de vloeibare pels van de hond die de druppels uit zijn vacht schudt? Zijn die druppels een mooie metafoor voor een ik dat zich voelt verbrokkelen in fragmenten en identiteit eerder opvat als iets dat uiteen spat in plaats van iets dat strak afgelijnd is (ik denk nu ook terug aan de pruik van Prigozjin)? Zoals ook, in een ander gedicht, ‘de draagmuur in pixels uiteen valt’. De taal, de pels, het ik en de muur vallen uiteen in kleinere fragmenten.

Ook de dichtregels worden veelal op vreemde plekken afgebroken, plekken die niet samenvallen met de verwachte adempauze van de regel. Vaak worden woorden die bij een volgende zin horen nog bij de vorige geplaatst. Dat maakt de gedichten soms heel vermoeiend om te lezen: de taal lijkt rusteloos, alsof de woorden nog aan het zoeken zijn naar hun plek en de lezer, samen met de dichter, op de verkeerde plekken naar adem moet happen.

ABC-moertjes

De bundel is niet meteen doorleefd vormgegeven: in primaire kleuren (geel op het achterplat, rood op de rug en blauw op het voorplat), de beige letters schreeuwerig op het bovenaanzicht van het lichaam van een opgebolde kat met stekelige pels – wat een wel heel letterlijke illustratie is van de titel en zijn tegenstelling tussen zacht en hard. Maar de keuze voor de primaire kleuren helpt me wel om Lampes poëzie vanuit de kunstgeschiedenis te kunnen begrijpen. Lampe heeft een grote interesse in de beeldende kunst. In het laatste gedicht lees ik het woord ‘abc-moertjes’. Het abc is zo’n beetje het talige equivalent van rood, geel en blauw in de schilderkunst, de bouwstenen waarmee schilders andere kleuren kunnen laten ontstaan.

Astrid Lampe, 'Zachte landing op leeuwenpootjes', boekcover

Vooral avant-gardekunstenaars maakten hiervan veelvuldig gebruik. Ze maakten bijvoorbeeld een compositie met een gele driehoek, een rode cirkel en een blauw vierkant, waarmee ze een verlangen verbeeldden om opnieuw te beginnen, terug naar de basisvormen en basiskleuren om, vanuit die kleuren en vormen, een nieuwe wereld te kunnen scheppen, om iets te kunnen opbouwen. Er ontstond een geloof in de mogelijkheid dat kunst de wereld kon herscheppen. Daarom wilden kunstenaars de wereld niet tonen zoals die al werd waargenomen maar zoals die nog niet waargenomen werd. Daarin lag de mogelijkheid van een andere manier van kijken naar de werkelijkheid en dus een andere toekomst. Het is ook niet toevallig dat kunstenaars binnen onder andere De Stijl, kunstenaars als Piet Mondriaan, Truus Schröder-Schräder of Theo van Doesburg niet alleen schilderijen maken maar ook stoelen, huizen en andere ruimtelijke objecten. Ze koesterden een verlangen om te kunnen ingrijpen in de ruimte en dat ging niet als kunst en gebruiksvoorwerpen gescheiden zouden worden. Pas als die grens tussen kunst en niet-kunst doorbroken werd, kon kunst écht ingrijpen in de wereld.

Ik vat de bundel eerder op als een bouwdoos, waarbij de taal als moertjes of boutjes wordt aangewend om verschillende werelden aan elkaar te vijzen.

Dat Lampe een utopisch, totalitair project nastreeft, zoals kunstenaars in het begin van de twintigste eeuw – een abstracte, haast immateriële wereld van licht, beweging, geluid of kleur –, geloof ik niet helemaal. Integendeel, ik heb het gevoel dat deze poëzie grond zoekt, dat ze wil landen. Lampe lijkt ook niet op zoek naar een autonome dichtkunst (wat zou dat ook zijn?). Ik vat de bundel eerder op als een bouwdoos, waarbij de verschillende ruimtes als het ware aan en in elkaar gebouwd worden en de taal als moertjes of boutjes wordt aangewend om verschillende werelden aan elkaar te vijzen. Er is een ‘digitale kolibrie’, waarbij de virtuele en natuurlijke wereld in contact treden. Ik moet spontaan denken aan kubistische collages waarin verschillende heterogene ruimtes simultaan in elkaar grijpen.

Ook de biomorfe sculpturen van Hans Arp komen in beeld, zoals zijn Fleur Marteau (1916). Net als Arp verwerpt Lampe dergelijke artificiële scheidingslijnen, die altijd verbonden zijn met macht. Want wie bepaalt eigenlijk dat onderscheid? En waarom worden er grenzen getrokken? Grenzen zijn altijd politiek, ook die tussen een hamer en een plant. En dus ook de grens tussen de natuurlijke en virtuele werkelijkheid. Taal speelt vaak een cruciale rol in het kristalliseren van dat onderscheid. En dat maakt deze poëzie zo boeiend.

In tegenstelling tot avant-gardekunstenaars heb ik niet de impressie dat de dichteres een wereld wil scheppen die breekt met de traditie, die het geheugen in de loopgraven wil achterlaten. Avant-gardekunstenaars braken met het verleden, leken enkel geïnteresseerd in het heden en alles wat nieuw was. In die zin is avant-garde nauw verbonden met de opkomst van het kapitalisme. Door de interesse in het nu dreigt de connectie met het verleden verloren te gaan. Dat geheugenverlies wil Lampe in haar poëzie vermijden. De collage, een andere avant-gardetechniek, krijgt een nieuwe invulling. Er wordt geen nieuwe wereld samengesteld, de huidige wereld wordt verbonden met een oudere. De richting is niet alleen vooruit maar ook, en tegelijk, achteruit. In de bundel is er aandacht voor ‘het voorouderlijk huis’ en ‘het metaalgeheugen’. Alles lijkt in een voortdurende staat van wording, zoals vele tekeningen en schilderijen van avant-gardekunstenaars bewust onvoltooid zijn, met stukken onbeschilderd canvas. In het kunstwerk ontstaan zo ruimtes waar nog iets kan ontstaan, een nog niet gedefinieerde, onbepaalde ruimte:

tussen binnen en buiten
wringt zich een deur
wringt zich een geboortegrond een doorgeefluik