De tafel (project voor een tekening)

Door Isolde Vanhee, op Fri Sep 01 2023 01:30:00 GMT+0000

In haar honderdste nummer activeert rekto:verso een archief van twintig jaar kunstkritiek. Isolde Vanhee reageert op de bijdrage 'Uitputting' van Lukas Verstraete in nr. 75 uit 2017. Ekfrasis van een beeldverhaal over het wanhopig zoeken naar woorden.

1

Achteraf weet je vaak niet meer hoe het begon, wat de aanleiding was, waar het precies fout liep bij de man met de groene jas en de rode vlekken in het aangezicht. Misschien speelde het schaamteloze kleurcontrast van de tekenaar hem parten, stemde het hem somber, hield hij meer van zwart op wit. Was hij wel somber? Misschien was hij eerst enkel wat vermoeid, of hoogstens een beetje droevig. Ik zoek het juiste woord. Een woord dat alles zegt, door zijn grote oor naar binnen kruipt, zijn hele wereld ineens gestalte geeft. Onmogelijk? Geef me dan een woord dat als begin kan dienen, dat uitgeeft op een zin, een verhaal, een gedachte.

2

Eureka! Zo’n woord bedoel ik. Een krachtig woord. Een toverwoord. Een uitgeleefd Grieks clichéwoord desnoods dat niettemin vrolijk stemt, de somberte voor even verdrijft. De man moet er alvast om lachen. Zijn rechterwijsvinger priemt omhoog, terwijl zijn linkerhand naar de inktpot voor hem op tafel reikt. Hij maakt een vreugdesprongetje vanop zijn stoel. Of doet hij alsof? Zijn gezicht lijkt wat te verkrampen bij de plots intredende extase. Waarom grijpt hij met zijn linkerhand naar de pen terwijl later zal blijken – ik blikte al eens vooruit in de tijd – dat hij rechtshandig is? Maakt hij zichzelf wijs dat de inspiratie hem doet duizelen? Beeldt hij zich in dat hij een schrijver is, met het geluk aan zijn kant? Misschien denkt hij dat je het geluk kunt afdwingen, als je er maar hard genoeg in gelooft, de pose blijft oefenen tot het geluk vanzelf je deel wordt.

3

Het lijkt te werken. Hij waagt zich aan zijn eerste woord. Of nee. Toch niet. Het lukt hem niet om pen en papier bij elkaar te brengen. Hij zit daar maar te zitten. Een oude stakker aan een tafel. Een tafel op veel te hoge poten dan nog.

4

De man vertoont nu toch wat veerkracht en besluit de rollen om te draaien. Hij probeert de tafel te temmen en kan zowaar met een zaag overweg. Ikzelf kan geen tafel vier pootjes kleiner maken zonder dat deze uit balans raakt, wankelt, als een misplaatst woord op een koude steen valt.

5

De tafel laat zich niet zomaar wegzetten. Het wordt duidelijk dat we hier met een farce te maken hebben, dat de man zich schikt naar een beproefd genre, telkens opnieuw tegen dezelfde muur – in dit geval een tafel – zal aanlopen. Hij heeft een neus voor de absurde overdrijving. De lachers krijgt hij moeiteloos op zijn hand. Zijn theatrale bestemming lijkt vast te liggen.

6

Nu zaagt de arme dwaas de poten van onder de stoel waarop hij zit. Niemand raakt ongestraft aan de fundamenten van zijn bestaan. Tenzij misschien de afvalligen en de zorgelozen. De eerstgenoemden zijn nu eenmaal niet standvastig van aard. Ze blinken uit in een onbetrouwbare rusteloosheid en zijn immer zoekend naar een nieuwe thuishaven. De laatstgenoemden zijn vrijgevochten, vinden altijd wel weer de zon op hun weg en nemen het risico voor lief zich aan haar stralen te branden. De man is geen van beiden. Hij is erg vasthoudend en heeft bovendien een neiging tot kleinzerige zorgelijkheid. Is hij daarom gedoemd zichzelf uit te putten? Uit macht der gewoonte?

7

Hij zit er wat ongemakkelijk bij nu. Hij heeft zijn kleine koninkrijk willen verbouwen, beheersen, en zit nu zelf gevangen in zijn wereld van tafels en stoelen. Tot zijn afgrijzen blijft het witte blad voor zijn neus woordeloos en reikt de tafel alweer koppig tot aan zijn kin.

8

De groene jas gaat uit. Een geruit houthakkershemd verschijnt. Misschien was hij altijd al een timmerman, voor hij besloot schrijver te worden. Het hemd is mooi assorti met het dambordpatroon in de vloertegels. Maar vergeet de grond waarop hij ooit stond. Het gaat tussen hem en de tafel nu.

9

Hij zoekt onze blik, een hulpeloze clown, met bolle ogen. De pose was niet meer vol te houden. Zijn masker is gevallen. De beschaafde inktpot schrikt danig van het schuimbekkende dier, zijn wilde haren en grote tanden, zijn smekende mokerslagen op de schijnbaar onverschillige tafel.

10

Nog één keer gaat hij er vol tegenaan. Met alle kracht van zijn gespierde gedachten, onmachtig in de taal.

11

Stoel en tafel plooien zich nu medelijdend rond het lange lijf van de man die dacht de maat der dingen te kunnen nemen. Hij sluit de ogen, omklemt zijn pen en strekt nog eens de benen. Het woord ligt nu op het puntje van zijn tong.

12

Het is voorbij. Welke druk werd hem uiteindelijk te veel? Heeft het zaagwerk hem afgepeigerd? Reed hij zichzelf klem tussen tafel en stoel, pen en papier? Was zijn stijl niet meer van deze tijd en werd hij door zijn uitgever, het publiek en zijn vrienden afgeschreven? Was er niemand meer om hem te redden van het verdriet dat hem van binnenuit overspoelde? Was liefde het woord dat hij zocht? Het schoonschrijven was zijn laatste reddingsboei, een dam tegen de eenzaamheid, tot ook die dam brak. En zo raakte hij terneergeslagen, afgeleefd, afgemat, afgetobd, bekaf, berooid, geradbraakt. Stop. Te veel. Te veel. Woorden zijn vermoeiend. Geletterdheid een vloek. Op het ogenblik dat de pen hem ontglipt en de man voorover op tafel valt, spat de inkt stommelings op het witte blad, vormt er zich een spoor. Een beeld zonder behoefte aan woorden. Een rorschachtest zonder intentie. Was ik maar een tekenaar, denk ik nu, kon ik maar een spoor volgen, er hier een streep onder trekken, de illusie van diepte scheppen en verdwijnen in een kleur.

Lukas Verstraete, ‘Uitputting’, nr. 75, 2017, p. 76.

Bekijk deze recto en verso, en andere archiefstukken en reacties uit het honderdste nummer ook hier.