De banaliteit van zwart Europa: Johny Pitts over reizen in Europa en Afropese identiteit
Door Sibo Kanobana, op Thu Feb 28 2019 23:00:00 GMT+0000Vijf maanden lang heeft Johny Pitts heel Europa rondgereisd, gewapend met pen en fototoestel. Overal portretteerde hij de zwarte diaspora, om Europa ook eens van zijn andere kant te tonen. ‘Je ontmoet mensen, zo ontdek je verhalen, en via die verhalen kom je een geschiedenis op het spoor die je niet kent, maar die je had moeten kennen.’ Samen belichten Pitts’ beelden en teksten een Europa dat vaak verborgen blijft.
‘Afropean. Here was a space where blackness was taking part in shaping European identity... A continent of Algerian flea markets, Surinamese shamanism, German Reggae and Moorish castles. Yes, all this was part of Europe too, and these were people and places it needed to understand and embrace if it wanted fully functional societies. And Black Europeans, too, need to demand the right to document and disseminate our stories... With my brown skin and my British passport – still a ticket into mainland Europe at the time of writing – I set out in search of the Afropeans, on a cold October morning.’
Zo luidt de programmaverklaring van Afropean. Notes from Black Europe, het volgende boek van de Britse schrijver, fotograaf en journalist Johny Pitts. Voor zijn exploraties van de Afrikaans-Europese identiteit ontving hij al meerdere onderscheidingen. Hij is curator van de website Afropean.com, maakt deel uit van The Guardian’s Africa Network en werkte in 2012 samen met auteur Caryl Phillips aan een fotografisch essay over de Londense migrantengemeenschappen.
‘Ik voel me evenveel schrijver als fotograaf,’ zo begint hij ons gesprek. ‘Het hangt er gewoon van af of ik die dag beslis een pen of een camera vast te nemen, ik zie ze niet als heel verschillend. Met een camera probeer ik verhalen te vertellen en met een pen probeer ik beelden te schetsen.’
Zo ook in Afropean. Notes from Black Europe, dat in juni verschijnt. Het belooft een nuchtere documentaire te worden die inzoomt op Europeanen van Afrikaanse afkomst en hoe zij omgaan met meervoudige verbondenheid in een Europa dat zichzelf nog steeds voornamelijk als wit ziet. Het boek wil een alternatieve geografie van het continent bieden, die de lezer meeneemt naar plaatsen zoals Cova Da Moura, een favela aan de rand van Lissabon, Rinkeby, een buurt van Stockholm waar de meerderheid van de bewoners een moslimachtergrond heeft, de voormalige Patrice Lumumba Universiteit in Moskou, of Clichy Sous Bois in Parijs, de buurt waar de rellen van 2005 uitbraken. Pitts laat de Afropeanen de hoofdrol spelen in hun Europese verhaal.
Hoe verklaar je dat je werk zo sterk rond Europa en Europese identiteit draait?
‘Eigenlijk draait het om zowel ‘Europeaan zijn’ als ‘geen Europeaan zijn’, denk ik. Omdat dat idee van Europa ook mijn eigen bestaan voortdurend uitdaagt. Maar wat is dat, Europa? Gewoon een verhaal waarvan mensen beslist hebben om het te omarmen. Ik omarm dat verhaal in zekere zin ook, maar wel met de nodige achterdocht.
Het blijft nu eenmaal een problematisch verhaal. Het is zoals het grafschrift van dichter Robert Frost: “I had a lover’s quarrel with the world”. Zo’n relatie heb ik ook met Europa. Ik trek me aan wat hier gebeurt, omdat het waarschijnlijk altijd mijn thuis zal blijven, maar tegelijk voel ik het als mijn verantwoordelijkheid om er kritiek op te hebben, als iemand die aan de kant staat, in de periferie van dat Europese idee. Precies zoals Frantz Fanon zich verhield tot Frankrijk, zou je kunnen zeggen.’
In hoeverre ligt die kritische afstand aan je Britse identiteit?
‘Dat speelt zeker mee, ja. Al lang vóór de Brexit zag Groot-Brittannië zichzelf als een stuk land dat wegdrijft van Europa. Tegelijk voel ik me als zwarte Brit soms een maroon op mijn eiland. Zo blijft het me verwonderen dat de Britse zwarte gemeenschappen zich zo sterk blijven richten op Amerika, in plaats van meer dialoog te zoeken met de zwarte gemeenschappen in Europa. Zeker nu Europa lijkt te imploderen of teruggrijpt naar een soort rechts nationalisme, lijkt het mij cruciaal dat de hele zwart-Europese diaspora zich meer verbindt.
Het is zoals de onderzoeker Paul Gilroy ooit opmerkte: de overlevenden van de Grenfell Tower-ramp in 2017 in Londen hebben veel te bespreken met die van de Bijlmerramp in 1992 in Amsterdam. Er is een gedeelde tragedie.
Het blijft me verwonderen dat de Britse zwarte gemeenschappen zich zo sterk blijven richten op Amerika
Uiteraard is zwart Europa geen monolithisch idee, eerder een soort patchwork, maar we delen een koloniale erfenis, we delen de complexiteit van Europees racisme omdat Europa zichzelf ziet als een plek van onschuld. Het weigert zijn erfenis van raciaal geïnspireerde slavernij te herkennen als een cruciaal onderdeel van wat Europa is. Gloria Wekker heeft het over Nederland als ze dat ‘witte onschuld’ noemt, maar ik denk dat heel Europa zich er schuldig aan maakt. Racisme in Europa kan erg subtiel zijn, maar opereert institutioneel en systemisch. Om daar als zwarte Europese gemeenschappen mee te kunnen omgaan, moeten we kennis, verhalen en weerstand met elkaar delen.’
Nochtans ligt zo’n dialoog over het institutionele karakter van ras veel makkelijker in Amerika. In Europa lijkt dat gesprek bijna onmogelijk, tenzij het over de Holocaust gaat. In die zin heeft Groot-Brittannië meer gemeen met Frankrijk dan met de VS.
‘Ja, dat komt natuurlijk ook omdat het in Europa om kleinere gemeenschappen gaat, met minder economische macht dan zwart Amerika. En er is inderdaad de Tweede Wereldoorlog. Die hangt als een tragische schaduw over Europa, er is nauwelijks ruimte om het over iets anders te hebben. In Amerika heb je dat niet, als enige land dat de Tweede Wereldoorlog heeft gewonnen. Daar leidde de oorlog een nieuw tijdperk van imperialisme in.
Bovendien wordt in Amerika al sinds het einde van de negentiende eeuw gewerkt aan één collectieve identiteit binnen de zwarte gemeenschappen. In Europa bestaat die nog niet. Daarom droom ik graag van een Afro-Europese diaspora: om onze aantallen op te krikken en onze betekenis te vergroten.’ (lacht)
Is dat wat je zoekt op al je reizen door Europa, in plaats van ‘exotische’ bestemmingen aan te doen?
‘Als fotograaf stoor ik me aan die constante zucht naar exotisme. Mensen mogen natuurlijk foto’s nemen van wat ze willen, maar zelf werk ik liever op plekken waar je zowel een insider als een outsider bent. Je hebt genoeg afstand om niet gevangen te raken in een vereenvoudigd narratief, maar tegelijk ben je er een deel van. Voor mij is Europa zo’n plek. Ik ken het vrij intiem, dus het leek me gewoon de meest logische omgeving om vragen over identiteit uit te werken.’
Welk soort verhalen ben je dan op het spoor gekomen?
‘Eén van de meest verrassende is dat van Otto en Hermina Huiswoud. Ik ontdekte het in Amsterdam. Ze zijn beide geboren in Suriname, maar droegen actief bij tot de Harlem Renaissance in de VS. Ik dacht dat dat een puur Amerikaans fenomeen was, maar tussen die eerste generatie van vrijgeborenen die van het Zuiden naar het Noorden van Amerika reisden, zaten mensen vanuit de hele zwarte diaspora, niet alleen Afro-Amerikanen. In Harlem hoorde je ook Nederlands, Spaans, Frans, Creools of Pidgin English: een heel kosmopolitische sfeer.
Verder ontdekte ik ook de Afrikaanse roots van Aleksandr Poesjkin en zijn onafgewerkte roman over zijn Afrikaanse overgrootvader. Dat heeft me nog het meest verrast: dat de lange geschiedenis van de Afrikaanse aanwezigheid in Europa niet alleen bestaat uit verhalen van slachtoffers. Er is ook een hele lijn van zwarte generaals in Frankrijk en Rusland, en wereldberoemde schrijvers als Alexandre Dumas en Poesjkin. Heel verfrissend, om daar eens dieper in te duiken en in Moskou het standbeeld van Poesjkin te bezoeken. Dat had voor mij een sterk symbolische kracht. Zo denk ik dat ik een boek geschreven heb dat ik twintig jaar geleden graag zelf had gelezen.’
In de jaren 1980 publiceerde Caryl Phillips al The European Tribe, over zijn ervaringen en mijmeringen als zwarte reiziger door Europa. In welke zin heeft dat boek je geïnspireerd?
‘Eigenlijk is het ongelofelijk dat ik dat boek pas zo laat ontdekt heb. Op school kreeg ik Toni Morrison, Richard Wright en andere beroemde Afro-Amerikaanse schrijvers te lezen, maar Caryl Phillips was enkel bekend in literaire en academische milieus, zijn oeuvre geraakte niet tot in de uithoek van Sheffield waar ik opgroeide. Nochtans komt ook hij uit het stedelijke noorden van Engeland en groeide hij op in een arbeidersmilieu. Het voelde dus echt als een openbaring dat hij al een zeker pad geëffend had. Hij was een van de eersten die zich, al was hij zwart én Brit, deel van Europa voelde.
Dat maakt The European Tribe en zijn ander werk ongelooflijk belangrijk voor mij, alleen is het geopolitieke klimaat intussen helemaal veranderd. De Muur van Berlijn viel, de Joegoslavische oorlog woedde, er was 9/11… Phillips probeerde ook in eerste instantie Europa en zijn plek daarin te begrijpen, niet een connectie te zien tussen zwarte gemeenschappen. Hij was een zwarte schrijver die door wit Europa reisde, terwijl mijn boek gaat over een zwarte schrijver die door zwart Europa reist.
Maar zoals hij in zijn boek James Baldwin opzocht in Frankrijk en in hem een mentor vond, heb ook ik hem uiteindelijk ontmoet in Luik en werd hij een mentor voor mij. Hij bracht mij in contact met Linton Kwesi Johnson en zo versierde ik de deal voor dat boek. Dus het begon allemaal met Caryl Phillips in België. Hij was de katalysator.’
Hoe kijk je naar het reizen zelf? Daar zit een lange koloniale traditie onder. Zie je jouw werk als een vorm van dekoloniseren van het reizen?
‘Ja, de meeste reisverhalen – denk maar aan National Geographic of Paul Theroux – hebben de macht van het Europese imperialisme als ruggensteun. Ze vertellen de wereld over exotische gemeenschappen, terwijl mijn werk net de andere kant van dat klassieke witte en beschaafde Europa-verhaal in beeld wil brengen, door tegen die exotisering in te gaan. Niemand die ik sprak was mijn onderzoeksonderwerp. Ik zag die mensen als deel van mijn verhaal, en mijzelf als deel van hun verhaal. Bovendien zijn er nog heel weinig reisverhalen verteld vanuit een zwart perspectief.
Ik probeer een lange traditie van onderdrukking en uitschakeling van zwarte geschiedenis en zwarte bewegingen door westers imperialisme bloot te leggen.
Dat vind ik op zich al een bijdrage: naar Europa kijken vanuit een perspectief dat niet sympathiseert of verwant is met kolonialisme. Ik probeer iets bloot te leggen, een lange traditie van onderdrukking en uitschakeling van zwarte geschiedenis en zwarte bewegingen door westers imperialisme. We hoeven ons daar niet over te schamen, maar we moeten dat potentieel wel weer aanspreken, door die verhalen terug op te rakelen en aan het licht te brengen. Dat is een van de centrale overwegingen in mijn boek.’
Je foto’s bekijken de zwarte aanwezigheid in Europa met de nodige stilering. Is dat niet ook een vorm van exotisme?
‘Ik hoop dat ze niet als exotisme ervaren worden. Ik zie ze meer als een venster, maar ook als een spiegel. Daarom kon ik bijvoorbeeld in Cova Da Moura, een echte favela in de buitenwijken van Lissabon, geen enkele foto nemen. Het voelde te bevreemdend. Ik had die plek niet eerlijk kunnen weergeven zonder in exotisme te vervallen. Ik ben ook niet op zoek naar extreme beelden van zwarte kids in getto’s of van coole zwarte hipsters, of naar die andere sensationele foto’s die je gewoonlijk ziet: boze zwarte mensen, arme zwarte mensen, exuberante zwarte dansers, voortreffelijke zwarte atleten.
Wat ik zoek is net de alledaagse banaliteit van het zwart-zijn: foto’s uit die gemeenschappen waar ik opgegroeid ben, zoals de buurten in Sheffield, of beelden van andere plekken die mijn achtergrond weerspiegelen. Zo zal je in mijn fotografie bijvoorbeeld veel pendelaars zien. Ik probeer ergens in het midden te blijven, nuance aan te brengen.’
Het lijkt zelfs alsof je niet per se gefocust bent op zwarte mensen, maar op interraciale relaties in het algemeen. Je foto’s tonen vriendschappen, liefdes en families die raciale grenzen overstijgen.
‘Ja, ik ben constant op zoek naar interplay. Ik wil ook niet dat Afropean een elitair idee wordt voor alleen een mixed middenklasse. Het gaat me om alle zwarte mensen die nergens anders heen lijken te zullen gaan. Ze zijn hier gewoon én zijn deel van de Europese geschiedenis. Dat is wat ik probeer te tonen.’
Verkies je daarom Afropean boven Afro-Europe in je titel?
‘Ik wou vooral van dat koppelteken af. Ik wil een geheel suggereren, in plaats van het te compartimenteren in twee entiteiten. Het gaat niet om mixed race, maar om cultureel mixed zijn. Zoveel vrienden van mij, en ook zoveel gemeenschappen over heel Europa, zijn tegelijk van Europa en niet van Europa.
Multiculturalisme is nu een vuil woord geworden, maar ik blijf een grote believer in het potentieel ervan, in de mogelijkheden die het schept.
Die wisselwerking documenteren was mijn doel: niet als tegenstelling, maar als een geheel. En dat is ook wat we proberen op Afropean.com: bijdragen tot de ontwikkeling van een gemeenschap. We bieden plek aan eenieder die zou vinden dat mijn boek op bepaalde vlakken tekortschiet: zij kunnen daar hun eigen verhaal delen. Afropean.com is dus echt user-generated, met verhalen van zwarte mensen van Isle of Whight, Barcelona, Slowakije, enzovoort. Ze gebruiken de site en onze Facebookpagina Afropean Culture ook zelf als alternatieve reisgids: “Hey, ik kom naar Brussel, naar Amsterdam, waar moet ik heen?”.’
Sommigen zullen zo’n online gemeenschap voor Afropeanen wel segregerend vinden, niet?
Bij Afropean.com zijn we geen separatisten. We staan helemaal in dienst van de zwarte gemeenschappen, bieden hen een bron van kennis, maar het is niet de bedoeling om een afgesloten plek te creëren. We wijzen ook op multiculturele plekken zonder directe link met de Afrikaanse diaspora. Ik vind dat een belangrijk deel van onze opdracht. Multiculturalisme is nu een vuil woord geworden, maar ik blijf een grote believer in het potentieel ervan, in de mogelijkheden die het schept.’
Wat zeg je tegen mensen die beweren dat je aan identiteitspolitiek doet?
‘Niemand heeft me dat ooit verweten, maar misschien komt dat nog als het boek uit is. Het enige wat ik kan zeggen, is dat ik telkens vertrek van een heel persoonlijk niveau, om zo tot een universeel niveau te geraken. En dat ik bewust gekozen heb voor een menselijk boek, geen theoretisch werk.
Net daarom koos ik voor de vorm van een reisverhaal, ook al is het niet echt een reisverhaal. Reizen helpt je om je eigen vooroordelen aan het licht te brengen, én die van anderen, zonder iemand te hoeven belasteren. Zo zitten er ook veel humoristische momenten in het boek, omdat ik heel verschillende mensen tegenkom: ook controversiële individuen, ook grappige figuren, Het biedt tegelijk een menselijk portret van wat het vandaag betekent om zwart te zijn in Europa, én een alternatieve gids van Europa, om het met nieuwe ogen te zien. Dat was het plan: niet dogmatisch zijn.
Nog een ander boek dat me daar echt in geïnspireerd heeft, is An African in Greenland van Tété-Michel Kpomassie. Hij begint zijn verhaal in zijn dorp in Togo, waar hij door een slang gebeten wordt. Heel exotisch, zou je kunnen denken, zeker omdat het verteld wordt door een zwart persoon. Maar al tegen het einde van het eerste hoofdstuk is dat zwart-zijn weg. Kpomassie ontkent het niet, het blijft een deel van wie hij is, maar hij overstijgt het.
Dit was één van de eerste boeken waarin ik dat ooit gelezen heb. Hij schrijft geen protestroman over Afrika of zwart zijn, hij reageert eigenlijk zelfs nergens tegen. Het enige wat hem drijft, is menselijke nieuwsgierigheid: hij reist als zwarte ontdekkingsreiziger naar Groenland. Verbluffend vond ik dat. Je identificeert jezelf met hem als mens, niet als zwarte. En dat is ook wat ik in mijn boek probeer. Er zit wel degelijk sociale kritiek in, maar ik wilde me niet positioneren als onfeilbare expert of woordvoerder. Het ging me om menselijke onhandigheid, en om hoe we allemaal gewoon proberen overeen te komen.’
Als ik me niet vergis, verscheen het woord ‘Afropa’ voor het eerst op het tweede album van Zap Mama: Adventures in Afropa 1 uit 1993. Ook Zap Mama heeft veel voor jou betekend, nee?
‘Ja, die muziek van Marie Daulne heeft me ooit zeer diep geraakt. Zonder dat ik daar precies de vinger op kon leggen, hoorde ik mijn eigen ervaring gesmeed in sound. Dat is niet de analyse, niet de literatuur van Paul Gilroy, Caryl Phillips, Gloria Wekker of Tété-Michel Kpomassie, maar minstens zo belangrijk. Zap Mama maakt muziek met een diepe betekenis. Paul Gilroy noemt dat vernacular culture: een complex netwerk van kennisproductie dat soms heel abstracte ideeën en verhalen toch ingang kan doen vinden.
Voor mij was Zap Mama de eerste kristallisatie van het idee ‘zwart Europa’, van de mogelijkheid tot een soort verbondenheid.
In het geval van Marie heeft dat wellicht veel te maken met haar eigen vreemde geschiedenis: haar witte vader werd vermoord door Simba Rebellen, aanhangers van Patrice Lumumba. Schijnbaar onverzoenbare elementen van onze geschiedenis moet zij toch zien te verzoenen, en dat doet ze prachtig aan de hand van kunst en muziek.
Voor mij was die muziek de eerste kristallisatie van het idee ‘zwart Europa’, van de mogelijkheid tot een soort verbondenheid. Tot dan groeide ik zoals veel jongeren in Groot-Brittannië op in nauwe verbondenheid met de Caraïbische en Afro-Amerikaanse cultuur. Ik was een hiphop head, maar op een bepaald punt volstond dat niet meer. Die verhalen waren niet echt de mijne. Het geluid van Zap Mama slaagt daar wel in: om zeer eloquent vat te krijgen op die issues waar wij als zwarte Europeanen mee geconfronteerd worden.’
Zelf heb ik op dat vlak veel gehad aan Franse rap, als uitdrukking van een nieuw multicultureel Europa dat zich niet aanvaard voelt, maar toch haar plaats opeist.
‘Ja, ik ontdekte Franse hiphop via een compilatie van Trace Magazine. Net als Zap Mama gaat Franse rap veel bewuster om met een Afrikaanse erfenis. Ook zij gaf mijn meervoudige verbondenheid een stem. Maar intussen heeft ook het Verenigd Koninkrijk zich via het grime-genre meer geëmancipeerd tegenover Amerikaanse rap. En ook in Nederland heb je uitmuntende muziek met een heel eigen stijl en inhoud, zoals Opgezwolle.’
Is dat niet gek, dat je vooral naar Belgische, Franse en Nederlandse muziek moet verwijzen, terwijl net Groot-Brittannië veel bewuster lijkt om te gaan met diversiteit in de media en veel meer academisch werk levert rond diversiteit en racisme?
‘Dat multiculturele beeld van Groot-Brittannië blijft zeer precair. Er schuilt een sociaal-economische werkelijkheid achter die steeds meer discrimineert. Zelfs in de meest multiculturele buurten van Londen, zoals Peckham waar ik zelf woon, drijft de gentrificatie mensen weg. En dat betekent dat ook de diversiteit van bijvoorbeeld de drum-’n-bass-scene, van Soul 2 Soul of wat radiomakers als Trevor Nelson deden, vandaag steeds meer onder druk komt te staan.
De Brexit leert dat er een shift bezig is. De focus ligt nu meer en meer op Somaliërs of Albanezen. Zwarte Britten zoals ik lijken dan plots oké, maar het Windrush-schandaal illustreerde eens te meer dat zwart én Brit zijn helemaal niet zo sterk maatschappelijk verankerd is. Groot-Brittannië kan zichzelf nu wel presenteren als een postraciaal utopia, en zelfs iemand als Tommy Robinson wil niet langer racistisch genoemd worden, maar toch leven we nog steeds in een racistisch systeem. Mijn huidskleur betekent nog steeds dat ik out of place ben en mijn aanwezigheid moet verantwoorden.
Ook in de uitgeversindustrie blijft de overgrote meerderheid van redactieleden wit. Uiteraard is er ook heel wat om optimistisch over te zijn, maar we moeten zeker niet zelfgenoegzaam worden. Wat we met veel hard werk verworven hebben in de jaren 1980 en 1990, kan op elk moment weer verloren gaan. We zitten op een kruispunt.’