Dans de democratie
Door Mia Vaerman, op Wed Dec 02 2015 09:29:15 GMT+0000Met Moving Together, Theorizing and Making Contemporary Dance schreef socioloog Rudi Laermans een meester-monsterboek: ‘meester’ omdat het een omvattend résumé biedt van de hedendaagse dans, ‘monster’ omwille van de vierhonderd dichtbedrukte pagina's in het Engels. Een nieuw referentiewerk voor dans is geboren.
Wat op scène gebeurt neemt het publiek nooit voor echt, merkte de Franse theaterregisseur Gisèle Vienne op. Zien we een moord of seks op toneel, dan denken we: fake. Toen in de concertzaal Bataclan in Parijs het vuur werd geopend, dachten ze eerst dat het geluid van kalashnikovs bij de show hoorde, vertelden de overlevenden. Rudi Laermans wijst in Moving Together op een gelijkaardig fenomeen bij de toeschouwers van dans: we vergeten dat dans gemaakt is, ook al gebeurt dat maken voor onze ogen. Fetisjisme van het kunstwerk, noemt Laermans dat. We vergeten het zweet en de inspanning van de kant van de dansers of de theatermakers, en zijn ziende blind voor de sociale onderbouw en de context errond.
Dat fetisjisme is het verhevigde autonomiseren van het kunstwerk in de blik van wie kijkt, op het moment dat hij kijkt. In zekere zin kan het ook niet anders, legt Laermans uit. Je moet vergeten dat er gezwoegd wordt om überhaupt bewegingsvormen te zien. Alleen zo kan je een soort danstheorie of -visie ontwikkelen. Tegelijk moet je wel verder gaan dan die fetisjistische blik. Sommige recente dansvoorstellingen tonen ook juist zeer bewust de inspanning, leert Laermans.
_Moving Together _legt die dubbele werkelijkheid van kunst bloot: kunstwerk en kunstarbeid. In twee aparte delen, dat wel. Het eerste deel schreef Laermans met dansvoorstellingen als bron, in dialoog met denkers als Agamben, Luhmann, Latour. Het tweede deel volgde uit gesprekken met dansers en choreografen. Rudi Laermans, danstheoreticus bij P.A.R.T.S. én hoogleraar sociologie aan de KULeuven, wilde een boek tussen het essayistische en het academische in. Een ongewone opzet voor een discipline die na dertig jaar Vlaamse Golf vooral om overzicht vraagt.
Nieuwe omschrijvingen
In het eerste, meer theoretische luik vertrekt Laermans bij elk hoofdstuk opnieuw vanuit zijn kijkervaring van concrete voorstellingen – tot vier keer toe bekeek hij eenzelfde uitvoering, en werk van Meg Stuart en Anne Teresa De Keersmaeker nog vaker. Beschrijving en interpretatie wisselt hij af, en die bevindingen haakt hij vast aan drie grote dansgenres: 1) pure dance, een nogal Amerikaanse categorie die Laermans al meteen vervangt door unpure/pure dance; 2) dance theatre, meer expressief – denk aan Pina Bausch; en 3) conceptual dance, dat hijzelf liever aanduidt als reflexieve dans.
Gaandeweg blijkt dat Laermans het algemeen gebruikte concept telkens vervangt door een eigen nieuwe omschrijving, meestal afgeleid uit andere domeinen. Daarmee schetst hij de besproken voorstellingen in relatie tot een specifieke problematiek die elk hoofdbegrip oproept. Bij Vanity van Vincent Dunoyer valt zo de term videography, omdat video-opnames het performatieve karakter van dans steeds meer drukken. En terwijl conceptual dance lijkt te bogen op één basisidee, legt Laermans met zijn notie van reflexive dance meteen ook de nadruk op de materialiteit van de scenografie, het licht, de stilte, het niet-bewegen...
De danstheoreticus verwijst ook naar Thierry de Duve, in zijn ogen een heel belangrijk kunsttheoreticus in de jaren 1990. Diens idee van 'kunst in het algemeen' herkneedt Laermans voor eigen gebruik tot 'dance in general': een vorm van choreografie waarbij zowel menselijke als niet-menselijke bewegingen de voorstelling construeren. Tussen 2005 en 2010 werden niet-humane bewegingen ingevoerd als constructief voor een voorstelling. De machines in de voorstellingen van Kris Verdonck, de bladeren die de lucht in worden geblazen in _The Artificial Nature Project _van Mette Ingvartsen: je kan niet spreken van subjecten, want ze hebben geen willend bewustzijn, maar wel een handelingsvermogen.
Dans als oefening
Door dansgenres en concepten systematisch te hermunten, schetst Rudi Laermans vooral de ongoing evolution in hedendaagse dans – of zoals hij het zelf omschrijft: ‘een definitiestrijd’ die volop aan de gang is. Daarmee trekt hij de ontwikkelingen veeleer open dan ze in een schema vast te zetten. Daarin zit precies zijn essayistische insteek. Moving Together geeft de toeschouwer de vrijheid om zelf te kijken en te ijken. Het is een oefenboek, of toch als je de eerste 200 pagina's doorwroet hebt. Dat is haalbaar: zodra je in het labyrint van Laermans' denken dreigt te verdwalen, start hij in een volgend hoofdstuk met een nieuwe voorstelling. From scratch.
Om het potentialiteits_-_denken van Agamben in de context van dans te begrijpen, moest ik het hoofdstuk wel vier keer herlezen... Kerngedachte is dat het niet kunnen realiseren van een potentiële mogelijkheid deel uitmaakt van het kunnen. Niet kunnen is deel van kunnen, niet handelen een optie van handelen. Laermans ziet in die mogelijkheid een kritisch moment in onze hyperactieve tijd, ook voor de hele podiumkunstenpraktijk. In plaats van de slow-movement verdedigt hij het belang van tijd te nemen om niet te kunnen, om niet nog meer projecten te plannen, niet nog een subsidie aan te vragen.
De auteur selecteert uit zijn kijktraject niet noodzakelijk de sterkste producties. Het gaat hem nooit om 'goeie' of 'slechte' voorstellingen, wel om wat die bij hem aan vragen oproepen of ergens een beginpunt van vormen: Jérôme Bel met An evening with Jérome Bel, Anne Teresa De Keersmaeker met Rosas danst Rosas en Rain, Meg Stuart met Disfigure Studies en Highway 101, Vincent Dunoyer met Vanity, Etienne Guilloteau met La Magnificenza, fieldwork met closer. Die selectie vertegenwoordigt tegelijk de verschillende generaties uit het danslandschap van de jaren 1980 tot nu. Jammer dat de kijkervaringen die zijn boek funderen, intussen alweer een paar jaar oud zijn. Daarmee doet hij een aantal choreografen van vandaag tekort, erkent hij zelf.
Samen werken in beweging
Deel II focust op het maken van dans. De socioloog/antropoloog brengt hier verslag uit van zijn observatie van de leefwereld van dansers en choreografen. Hoe leven en overleven de dansers? Hoe wordt een voorstelling gemaakt? Hoe maken ze zich waar, hoe werken ze samen? Hier wordt vanuit een totaal ander perspectief naar dans gekeken, wat zelfs de schriftuur van deel twee doet verschillen. Toch passeren steeds opnieuw de basisconcepten die aangeven waar het Laermans wezenlijk om te doen is – zoals het democratische gehalte van kunst, de opdeling potentialiteit/actualiteit van dans (een dada), het gevaar van sociologisme (waarin alles wordt gezien vanuit sociale verhoudingen en machtsverhoudingen)… Wat uit beide delen nadrukkelijk naar voren komt, is dat de dans van de jongste tien jaar sterk mee gevormd is door samenwerking.
Een danser wil niet door een gelijke worden beoordeeld, hij moet feedback krijgen van iemand die hoger staat.
In 1995 volgde Rudi Laermans een aantal maanden intensief het repetitieproces van Anne Teresa De Keersmaekervoor Verklärte Nacht van Schönberg. Een paar jaar later interviewde hij langdurig en diepgaand een dertigtal dansers en choreografen. Tot aan de psychoanalytische grens ging hij, tot waar hij aanvoelde dat hij als niet-therapeut niet verder kon of mocht gaan. Maar omdat hij zelf had kunnen zien hoe het er op de werkvloer aan toeging, begreep hij wat dansers hem vertelden over omgang, botsingen, wrijvingen, twijfels… Zo achterhaalde hij dat de blik van de choreograaf – the choreographer's gaze – wezenlijk is in hun werkverhouding: een danser wil niet door een gelijke worden beoordeeld, hij moet feedback krijgen van iemand die hoger staat, van een autoriteit in het vak. Tegelijk wil elke creatieve actor een zekere onafhankelijkheid vrijwaren. Laermans duidt dit gegeven met de notie 'heteronome autonomie': een autonomie die zeer afhankelijk blijft van erkenning hier en nu binnen een kleine setting – vier tot tien, maximum vijftien dansers en de choreograaf. Die blik structureert de werkverhouding, ontdekte Laermans.
Wie leidt, wie volgt?
De bevindingen van de socioloog monden uit in een ruimere reflectie over de hele samenleving. Hij schetst de mogelijkheden en tekortkomingen van de beide vormen van samenwerken die het meest gebruikelijk zijn bij dansgezelschappen: s_emi-directive_ en flat collaboration. Op de semi-directieve aanpak heeft Laermans als uitgesproken democraat een goed oog: een gezelschap waar iemand de touwtjes in handen neemt, werkt vaak efficiënter dan een compagnie waar iedereen het constant voor het zeggen heeft. Die flat collaboration wordt immers algauw te fusioneel: mensen zitten te dicht op elkaar en zijn te veel met elkaar bezig in plaats van met het werk. Een volledig egalitaire vorm van samenwerking is daarom niet noodzakelijk 'meer geëvolueerd', meent Laermans.
Ook een semi-directieve verhouding kan meer of minder democratisch zijn. Er bestaan momenten van gelijkheid naast momenten van ongelijkheid – vooral op het einde, als er beslist moet worden welk dansmateriaal de voorstelling zal halen en hoe dat choreografisch gecomponeerd wordt. Semi-directief werken zal nooit volledig egalitair zijn, weet Laermans, maar veel hangt af van de condities waaronder er gewerkt wordt. Laermans reikt enkele concrete manieren aan om tot die gezamenlijkheid te komen. Pragmatic testing, bijvoorbeeld. Hoe kom je er samen uit? Door te proberen! Of het mechanisme van leading-following, waarbij de autoriteitspositie voortdurend doorgegeven en uitgewisseld wordt, met directe commentaar op wat men aan het doen is. Wie binnen een bepaald domein (licht, klank, tekst) een 'manière de faire' heeft, neemt de leiding over.
Vele dansers vinden dat de flat collaboration ideaal is. Omgekeerd zijn er choreografen die de idee van leading-following afketsen en uiteindelijk altijd de leidende positie opeisen. Zelfs de volstrekt directieve aanpak van een choreograaf die volledig top-down beslissingen neemt, bestaat nog in de danswereld, maar die laat Laermans buiten beschouwing: er valt vandaag niet veel voor te zeggen. Wat de socioloog vooral aan het licht wil brengen, is de dubbelzinnigheid in de werkrelaties. Of zoals hij naar het einde van zijn boek toe besluit: ‘The continual nomadism of the artistic possibilities openend up by distinct dancing bodies, concepts or actions, and ways of collaborating perhaps defines contemporary dance's most crucial production force.’ De socioloog eindigt zowaar in een politiek manifest, met een uitdrukkelijke verwijzing naar de notie van commons: het maken van een gezamenlijke vocabulaire vanuit een gezamenlijk werken.
Zo brengt één enkel boek zowel de hedendaagse dans als de hedendaagse arbeidsverhoudingen in kaart. Gegarandeerd wordt _Moving Together _een werk waar mensen in de danswereld om de zoveel dagen en overdenkingen op zullen terugvallen: 'Laermans zegt daarover...'. Een vreemd hybride, maar heel gedegen referentiewerk, kortom.
Moving Together, Theorizing and Making Contemporary Dance, Rudi Laermans, Valiz: Amsterdam, 2015, 429 blz, ISBN 9789078088523.